-

Vragen en Antwoorden met Bevestigingen uit de Geschriften van Swedenborg

Hoofdstuk 2 - HET LEVEN NA DE DOOD

 

WAARUIT BESTAAT DE MENS?

Uit ziel, gemoed (of geest) en lichaam. 

Echtelijke Liefde 101:

Twee echtelieden zijn die vorm – de ware gelijkenis van het huwelijk tussen het goede en het ware - in hun binnenste dingen, en vandaar in de volgende dingen daaruit, naarmate de innerlijke dingen van hun gemoed geopend zijn. Het zijn drie dingen waaruit de mens bestaat, en die in orde bij hem volgen: de ziel, het gemoed, en het lichaam. Het binnenste van hem is de ziel, het middelste van hem is het gemoed, en het laatste van hem is het lichaam. Al wat invloeit uit de Heer in de mens, vloeit in het binnenste van hem in, wat de ziel is, en daalt daaruit neer in het middelste van hem, wat het gemoed is, en door dit in het laatste van hem, wat het lichaam is. Zo vloeit het huwelijk van het goede en het ware uit de Heer bij de mens in; onmiddellijk in de ziel van hem, en daaruit gaat het voort tot de volgende dingen, en door deze tot de uiterste; en zo zijn zij in verbinding, en maken zij de echtelijke liefde. Uit de idee van deze invloed blijkt dat twee echtelieden die vorm zijn in hun binnenste dingen, en vandaar in de volgende dingen daaruit.

Echtelijke Liefde 158 (gedeeltelijk):

De echtelijke liefde verbindt de twee zielen en vandaar de twee gemoederen tot één. Ieder mens bestaat uit een ziel, een gemoed, en een lichaam. De ziel is het binnenste van hem, het gemoed is het middelste van hem, en het lichaam het laatste. Omdat de ziel het binnenste van hem is, is zij van oorsprong hemels; en omdat het gemoed het middelste van hem is, is dat van oorsprong geestelijk; en omdat het lichaam het laatste is, is dit van oorsprong natuurlijk.

Over de gemeenschap tussen lichaam en ziel 8:

Tot nu toe werd door geleerde mensen de geestelijke influx (instroming) van de ziel in het lichaam onderwezen, maar nog niet een influx in de ziel zelf en via de ziel in het lichaam; ofschoon het wel bekend is dat al het goede van de liefde en al het ware van het geloof vanuit God in de mens vloeien en dat deze nog niet voor het kleinste deel hun oorsprong aan de mens zelf ontlenen. Bovendien vloeien de dingen die uit God voortvloeien allereerst in de menselijke ziel, door de ziel in het verstandelijke -hogere - gemoed en door dit laatste in de dingen die het menselijk lichaam vormen. Als iemand zou proberen de geestelijke instroming op enige andere manier te onderzoeken, dan zou hij lijken op iemand die de wel van een bron dichtstopt en toch blijft zoeken naar een aanhoudende stroom water; of op iemand die de oorsprong van een boom toeschrijft aan zijn wortel en niet aan zijn zaad; of tenslotte op iemand die de afleidingen onderzoekt, gescheiden van de oorsprong ervan.

De ziel is in feite niet het leven in zichzelf, maar ze is een opnameorgaan (receptakel) van het leven dat voortkomt uit God, die het leven in Zichzelf is; alle instroming behoort tot het leven en is daarom uit God. Dit is de betekenis van de volgende woorden: "Jehovah God blies in de neusgaten van de mens de ziel van het leven, zo werd de mens tot een levende ziel", (Genesis 2:7). De ziel van het leven in de neusgaten blazen betekent begiftigen met het vermogen om het goede en het ware op te merken; en de Heer zegt ook van Zichzelf: "Want zoals de Vader het leven heeft in Zichzelf, zo heeft Hij ook de Zoon gegeven leven in Zichzelf te hebben", (Johannes 5:26). Het leven in zichzelf te hebben betekent God te zijn; en het leven van de ziel is het leven dat vanuit God invloeit. Aangezien nu alle instroming tot het leven behoort en dit leven werkt door middel van zijn opnameorganen, en het binnenste of allereerste van deze opnameorganen in de mens zijn ziel is, dan volgt daaruit dat men, om een juist begrip van influx te hebben, met God moet beginnen en niet vanuit een tussenliggend standpunt; anders zou de leer over de influx als een wagen zonder wielen of een schip zonder zeilen zijn. Omdat dit nu het geval is, werd er in het voorafgaande gesproken over de Zon van de geestelijke wereld, in het midden waarvan Jehovah God is, en over de influx van liefde en wijsheid en bijgevolg het leven daaruit. Het leven vloeit langs de weg van de ziel vanuit God in de mens, vervolgens via de ziel in zijn gemoed, dat wil zeggen, in zijn neigingen en gedachten, en van hieruit in de zintuigen van zijn lichaam, in de spraak en de handelingen. De oorzaak hiervan is dat deze dingen in die volgorde tot het leven behoren. Het gemoed is in feite ondergeschikt aan de ziel, en het lichaam op zijn beurt aan het gemoed.

Het gemoed heeft evenwel twee levens: het ene van de wil, het andere van het verstand. Het leven van de wil is het goede van de liefde, en wat daaruit voortkomt worden neigingen genoemd. Het leven van het verstand is het ware van de wijsheid, en wat daaruit voortkomt heten gedachten. Door deze neigingen en gedachten leeft het gemoed - terwijl het leven van het lichaam bestaat in de gewaarwording, in de spraak en in de handelingen. Dat deze dingen uit de ziel komen en langs de weg van het gemoed gaan, volgt uit de orde waarin ze zijn; en in deze volgorde vertonen zij zich duidelijk voor de ogen van een wijs mens, zonder diepgaand onderzoek.

Aangezien de menselijke ziel een geestelijke substantie van hogere orde is, ontvangt zij de influx direct van God; terwijl het menselijke gemoed of de menselijke geest, wat een geestelijke substantie van lagere orde is, de influx van God via de geestelijke wereld opneemt. En het lichaam, dat uit natuurlijke substanties bestaat die materie genoemd worden, ontvangt de influx vanuit God door middel van de natuurlijke wereld. Het goede van de liefde en het ware van de wijsheid samen verenigd, dat wil zeggen tot één verbonden in de ziel van de mens vloeien vanuit God binnen, maar worden in hun voortgang door de mens gescheiden en slechts samengevoegd in de geest van hen die toelaten dat God hen leidt.

 

 

WAT IS DE ZIEL?

Het binnenste van de mens, de ontvanger en de zetel van het leven uit God.

Echtelijke Liefde 315 (gedeeltelijk):

 En daarom is de ziel een vorm; maar hoedanig die vorm is zal gezegd worden. Zij is de vorm van alle dingen van de liefde en van alle dingen van de wijsheid. Alle dingen van de liefde worden aandoeningen genoemd en alle dingen van de wijsheid worden doorvattingen genoemd. Hieruit en zo hierdoor maken zij één vorm, waarin ontelbare dingen zijn in zo’n orde, reeks, en samenhang, dat zij een één kunnen worden genoemd. En zij kunnen een éénheid worden genoemd omdat niet iets daaruit kan worden weggenomen, noch iets daaraan kan worden toegevoegd om zodanig te zijn. Wat is de menselijke ziel anders dan een zodanige vorm? Zijn niet alle dingen van de liefde en alle dingen van de wijsheid de wezenlijke dingen van die vorm? En deze zijn bij de mens in de ziel, en uit de ziel in het hoofd en het lichaam.

 Hemelse Verborgenheden 1999 (gedeeltelijk):

Het innerlijk van de mens is het, waardoor de mens mens is, en waardoor hij van de redeloze dieren wordt onderscheiden; door dit innerlijke leeft de mens na de dood, en tot in eeuwigheid; en door dit kan hij van de Heer onder de engelen verheven worden; het is de eigenlijke eerste vorm, waardoor hij mens wordt en mens is; door dit innerlijke wordt de Heer met de mens verenigd; de hemel zelf, die de Heer het dichtst nabij is, bestaat uit deze menselijke innerlijkheden. Deze innerlijke dingen van de mens hebben geen leven in zichzelf, maar zijn vormen, die het leven van de Heer ontvangen.

 

WAT IS DE GEEST?

De mens zelf, of innerlijke mens, die met de ziel eeuwig voortleeft.

Goddelijke Voorzienigheid 120 (gedeeltelijk):

De mens weet hoegenaamd niets over de innerlijke staat van zijn gemoed of over zijn innerlijke mens; toch zijn daar oneindige dingen waarvan niet één tot de erkentenis van hem komt; het innerlijk immers van het menselijk denken of de innerlijke mens van hem is de geest zelf van hem, en daarin zijn zo oneindige of zoveel ontelbare dingen als het lichaam van de mens, ja nog ontelbaarder, want de geest van de mens is de mens in zijn vorm, en alle dingen stemmen overeen met alle dingen van de mens in het lichaam van hem.

Ware Christelijke Religie 454 (gedeeltelijk):

Van welke aard de mens naar zijn innerlijke mens is, van diezelfde aard is hij in zichzelf, maar niet van die aard zoals hij naar de uitwendige mens is, aangezien de innerlijke mens zijn geest is, die door de uitwendige handelt. Het stoffelijk lichaam, waarmee zijn geest in de natuurlijke wereld is bekleed, is een toevoegsel ter wille van de voortplanting en ter wille van de vorming van de innerlijke mens; want de innerlijke mens wordt in het natuurlijke lichaam gevormd, zoals de boom in de aarde en het zaad in de vrucht.

Hemel en Hel 602 (gedeeltelijk):

Daaruit bleek dat bij ieder mens die in verbinding met de hemel is, een bepaald iets ingeënt is met betrekking tot zijn leven na de dood. Dit ingeënte is nergens anders vandaan dan vanuit de invloed vanuit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer, door middel van geesten die vanuit de wereld van de geesten de mens zijn aangebonden; en dat diegenen het hebben bij wie de vrijheid van het denken niet is uitgeblust door opgevatte en met verschillende dingen bevestigde beginselen ten aanzien van de ziel van de mens, waarvan zij zeggen dat zij een zuiver denken is, of een of ander bezield beginsel, waarvan zij de zetel in het lichaam zoeken. Terwijl toch de ziel niets anders is dan het leven van de mens, maar de geest is de mens zelf, en het aardse lichaam dat hij in de wereld ronddraagt, is slechts het ten uitvoer brengende waardoor de geest, die de mens zelf is, op overeenkomstige wijze handelt in de natuurlijke wereld.

 

 

WAT IS HET LICHAAM?

Een bekleding voor de geest, die dit aanpast voor het leven en bewustzijn in de natuurlijke wereld.

Hemel en Hel 435 (gedeeltelijk):

... de mens in zich beschouwd is een geest is, en het lichamelijke wat aan hem is, bestemd voor de functies in de natuurlijke en stoffelijke wereld, is niet de mens, maar slechts het instrument van zijn geest. Maar bevestigingen uit ondervindingen verdienen de voorkeur, aangezien de redelijke dingen door velen niet worden gevat, en door hen die zich in het tegendeel hebben bevestigd, in twijfelachtige dingen worden verkeerd door redeneringen vanuit onjuiste voorstellingen. Zij die zich in het tegendeel hebben bevestigd, plegen te denken dat de beesten eender denken en voelen, en dat zij zo eveneens iets geestelijks hebben, eender als de mens heeft, en toch sterft dit deel met het lichaam; ....

Gemeenschap tussen lichaam en ziel 11 (gedeeltelijk):

Het is welbekend dat er in iedere werking een actief en een passief beginsel nodig is, en ook dat er door het actieve alleen niets tot stand komt, net zo min door iets dat alleen passief is. Dit is ook het geval met het geestelijke en het natuurlijke. Het geestelijke is het actieve omdat het een levende kracht is, en het natuurlijke is het passieve aangezien het een levenloze kracht is.

Hieruit volgt dat alles wat vanaf het begin in ons zonnestelsel is ontstaan en wat later ontstaan is en zal ontstaan van moment tot moment, tot stand gebracht werd vanuit het geestelijke door middel van het natuurlijke; en dit niet alleen met betrekking tot de dingen van het dierenrijk, maar ook tot die van het plantenrijk. Een ander feit, dat hieraan gelijk is, is ook bekend, namelijk dat er in ieder effect dat voortgebracht wordt iets oorspronkelijks en instrumenteels is, en dat, wanneer er iets plaats vindt, deze twee zich als één voordoen, hoewel ze duidelijk twee zijn. Daarom is het een van de wetten van de wijsheid; dat de oorspronkelijke oorzaak en de instrumentale oorzaak samen één oorzaak vormen - zo is het ook met het geestelijke en het natuurlijke.

Dat bij het teweegbrengen van een effect deze twee zich als één voordoen, ligt in het feit dat het geestelijke binnen in het natuurlijke is, net zoals de vezels in de spieren zijn en het bloed in de aderen, of zoals de gedachte in de spraak is en de neiging in de toon ligt, en dat daarom ook het geestelijke zich door middel van het natuurlijke voordoet. Men ziet hier, hoewel nog als door een sluier, dat het geestelijke zich bekleedt met wat natuurlijk is, zoals een mens zich met een gewaad bekleedt. Het organische lichaam waarmee de ziel zich bekleedt is hier vergeleken met een gewaad, omdat dit lichaam de ziel bedekt, en ook omdat de ziel zich ervan ontdoet en het van zich afwerpt als een nutteloze omhulling, wanneer zij bij de dood uit de natuurlijke wereld naar haar eigen geestelijke wereld emigreert. Het lichaam veroudert evenals het gewaad, maar niet de ziel, aangezien zij een geestelijke substantie is die niets gemeen heeft met de wisselingen zoals die in de natuur optreden, wat veranderingen zijn, die in volgorde verlopen van een begin tot hun einde en op een vastgestelde tijd eindigen.

 

 

WAT IS HET GEESTELIJK GEMOED?

Het innerlijke dat in contact staat met de geestelijke wereld.

Leer van het Leven 86 (gedeeltelijk):

(a) De mens kan met het verstand zijn in het geestelijk gemoed en vandaar in de hemel, maar niet kan hij met de wil zijn in het geestelijk gemoed, en vandaar in de hemel, tenzij hij de boze dingen als zonden schuwt, en als hij niet met de wil ook daar is, is hij toch niet in de hemel, want de wil trekt het verstand omlaag, en maakt dat dit verstand even natuurlijk en dierlijk is als het zelf is.

(b) Zolang de mens niet de boze dingen als zonden schuwt, versperren de begeerten van de boze dingen de innerlijke van het natuurlijk gemoed van de zijde van de wil; die zijn daar zoals een dichte sluier, en zoals een zwarte wolk onder het geestelijk gemoed, en verhinderen dat het geopend wordt; zodra daarentegen de mens de boze dingen als zonden schuwt, dan vloeit de Heer vanuit de hemel in, en neemt de sluier weg, en verdrijft de wolk, en opent het geestelijk gemoed, en zo voert Hij de mens de hemel binnen.

Ware Christelijke Religie 420 (gedeeltelijk):

Het gemoed van de mens wordt weliswaar gewoonlijk beschouwd als de innerlijke mens, maar het gemoed zelf is in twee gebieden verdeeld: het ene, dat hoger en innerlijker is, is geestelijk; het andere, dat lager en uiterlijker is, is natuurlijk. Het geestelijk gemoed schouwt voornamelijk in de geestelijke wereld, en heeft tot objecten de dingen, die daar zijn, hetzij zulke dingen als zich in de hemel bevinden, hetzij zulke dingen als zich in de hel bevinden, want hemel en hel zijn in de geestelijke wereld. Hieruit blijkt duidelijk, dat de mens die in de eerste plaats de wereld en zichzelf beschouwt, een uitwendige mens is, aangezien hij niet alleen natuurlijk van lichaam maar ook van gemoed is; en dat de mens, die in de eerste plaats naar de dingen ziet, die tot de hemel en de Kerk behoren, een innerlijk mens is, aangezien hij geestelijk is zowel van gemoed als van lichaam. Dat hij ook geestelijk van lichaam is, komt omdat zijn handelen en spreken direct uitgaan van het lagere gemoed en indirect van het hogere gemoed, omdat het lagere gemoed dichter bij de zintuigen staat dan het hogere gemoed. Want het is bekend, dat werkingen van het lichaam uitgaan, en oorzaken van het gemoed , dat die werkingen teweegbrengt, en dat de oorzaak volledig in de werking is.

 

 

WAT IS HET NATUURLIJK GEMOED?

Het uitwendige dat in contact staat met de natuurlijke wereld.

Zie de beide nummers bij de vorige vraag.

 

WAAR BEVINDT ZICH DE GEEST?

In een verborgen gemeenschap met zulke geestelijke gezelschappen, die met zijn levensliefde overeenstemmen.

Hemel en Hel 438:

Het is geoorloofd, aan deze dingen toe te voegen dat ieder mens, ook als hij in het lichaam leeft, ten aanzien van zijn geest in gezelschap met geesten is, hoewel hij het niet weet; de goede door die in een gezelschap van engelen, en de boze in een hels gezelschap; en dat hij in hetzelfde gezelschap ook na de dood komt. Dit is meermalen gezegd en getoond aan hen die na de dood onder de geesten kwamen. De mens verschijnt weliswaar niet in gezelschap als geest wanneer hij in de wereld leeft, omdat hij natuurlijk denkt. Zij die echter los van het lichaam denken, verschijnen, omdat zij dan in de geest zijn, soms in hun eigen gezelschap, en wanneer zij verschijnen, worden zij terdege onderkend door de geesten die daar zijn; zij gaan immers in gepeins en in stilzwijgen verzonken, zij zien ook de anderen niet aan, zij zijn alsof zij hen niet zien, en zodra een geest hen aanspreekt, verdwijnen zij.

Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer 36: 

De mens is zo geschapen, dat hij tegelijk kan zijn in de geestelijke wereld en in de natuurlijke wereld; de geestelijke wereld is waar de engelen zijn, en de natuurlijke wereld is waar de mensen zijn; en omdat de mens zo geschapen is, is hem derhalve een innerlijk en een uitwendige gegeven; het innerlijke waardoor hij in de geestelijke wereld is en het uitwendige waardoor hij in de natuurlijke wereld is. Zijn innerlijk is het dat de innerlijke mens wordt genoemd, en het uitwendige dat wat de uitwendige mens wordt genoemd.

Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer 40: 

De geestelijke innerlijke mens in zich beschouwd is een engel van de hemel, en eveneens is hij, terwijl hij in het lichaam leeft, in gezelschap met de engelen, hoewel hij dit dan niet weet, en na de losmaking uit het lichaam komt hij tussen de engelen. De louter natuurlijke mens echter in zich beschouwd is een geest en niet een engel, en eveneens is hij, terwijl hij in het lichaam leeft, in gezelschap met de geesten, maar met hen die in de hel zijn; ook hij komt na de losmaking uit het lichaam tussen hen.

Over de Goddelijke Liefde 92: 

Het was tot nu toe onbekend dat engelen en geesten in een geheel ander licht en in een geheel andere warmte zijn dan de mensen; ja zelfs was het onbekend dat er een ander licht en een andere warmte is. Want de mens is met zijn denken niet hoger doorgedrongen dan in meer innerlijke of zuiverder dingen van de natuur; en daarom ook hebben velen de woonplaatsen van de engelen en van de geesten verzonnen in de ether, en sommigen in de sterren, dus binnen de natuur, en niet boven die of buiten die, terwijl toch de engelen en de geesten geheel en al boven of buiten de natuur zijn, en in hun wereld, die onder de andere Zon is. En omdat in die wereld de ruimten schijnbaarheden zijn, kan daarom niet worden gezegd dat zij in de ether, noch dat zij in de sterren zijn; want zij zijn samen met de mens, verbonden met de aandoening en het denken van de geest van hem; want de mens is een geest, vanuit die denkt en wil hij; en daarom is de geestelijke wereld daar waar de mens is, en in het geheel niet ergens van hem vandaan. In één woord, elk mens is naar de innerlijke dingen van zijn gemoed in die wereld in het midden van de geesten en de engelen daar; en hij denkt vanuit het licht daaruit, en hij heeft lief vanuit de warmte daaruit...

Ware Christelijke Religie 118: 

Zonder deze verlossing had geen mens behouden kunnen worden, noch hadden de engelen in de staat van ongereptheid kunnen voortbestaan. Eerst zal gezegd worden, wat de Verlossing is; verlossen betekent bevrijden van de verdoemenis, redden van de eeuwige dood, ontrukken van de hel, en de gevangenen en gebondenen uit de hand van de duivel wegnemen. Dit is uit de Heer gedaan doordat hij de hellen onderwierp, en de nieuwe hemel stichtte. Dat de mens anderszins niet behouden had kunnen worden, komt, omdat de geestelijke wereld met de natuurlijke wereld in zo’n verband staat, dat zij niet gescheiden kunnen worden, voornamelijk met de innerlijke dingen ervan die hun zielen en gemoederen worden genoemd; van de goeden met de zielen en gemoederen van de engelen, en van de bozen met de zielen en gemoederen van de helse geesten. Zij zijn zo nauw verenigd, dat als deze van de mens verwijderd werden, de mens dood zou neervallen als een blok; evenmin zouden er engelen en geesten bestaan, wanneer de mensen aan hen onttrokken werden. Hieruit blijkt duidelijk, waarom de Verlossing in de geestelijke wereld plaatsgreep, en waarom de hemel en de hel eerst in de orde gebracht moesten worden, voordat de Kerk op aarde gesticht kon worden. Dat dit zo is, blijkt helder in de Openbaring, namelijk dat nadat de nieuwe hemel gemaakt was, uit die hemel het Nieuwe Jeruzalem neerdaalde, wat de Nieuwe Kerk is.

 

 

WETEN DE GEESTELIJKE WEZENS DAT ZIJ BIJ EEN MENS ZIJN?

Slechts wanneer het de Heer behaagt, ter wille van enig nut, is communicatie met de mens toegestaan.

Hemel en Hel 249 (gedeeltelijk): 

... dat het niet aan anderen wordt gegeven om met de engelen van de hemel te spreken dan aan hen bij wie de innerlijke dingen zijn geopend door de Goddelijke ware dingen tot aan de Heer toe, want in die vloeit de Heer bij de mens in, en wanneer de Heer invloeit, vloeit ook de hemel in.

De invloed van de geestelijke engelen bij de mens is in zijn hoofd, rondom, van het voorhoofd en de slapen tot elk deel waaronder het cerebrum is, omdat die streek van het hoofd overeenstemt met het inzicht. De invloed echter van de hemelse engelen is in dat deel van het hoofd wat het cerebellum is, en het achterhoofd wordt genoemd, van de oren overal vandaan in het rond tot aan de nek, want die streek stemt overeen met de wijsheid. Elk spreken van de engelen met de mens treedt langs die wegen in zijn denken binnen;

Hemel en Hel 292 (gedeeltelijk): 

Bij ieder mens zijn goede geesten en boze geesten; door de goede geesten krijgt de mens verbinding met de hemel, en door de boze geesten met de hel. Die geesten zijn in de wereld van de geesten, die midden tussen de hemel en de hel is; wanneer die geesten tot de mens komen, treden zij in geheel zijn geheugen, en vandaar in geheel zijn denken, de boze geesten in de dingen van het geheugen en van het denken die boos zijn, de goede geesten echter in de dingen van het geheugen en van het denken die goed zijn. De geesten weten in het geheel niet dat zij bij de mens zijn.

Hemel en Hel 300:

De verbinding van de hemel met de mens is niet zoals de verbinding van de mens met een ander mens, maar het is de verbinding met de innerlijke dingen die van zijn gemoed zijn, en dus met zijn geestelijke of innerlijke mens; met zijn natuurlijke of uitwendige mens is er echter verbinding door overeenstemmingen.

Hemelse Verborgenheden 99: 

Bij de geestelijke mens is het leven zo gesteld of geordend, dat de Heer weliswaar invloeit door het geloof in de dingen van zijn verstand, van zijn rede, en van zijn kennis, maar daar zijn uiterlijke mens met zijn innerlijke mens in strijd is, schijnt het hem toe als kwam het inzicht niet van de Heer, maar van hem zelf door middel van de dingen van zijn wetenschap en rede; daarentegen is het leven of de orde van het leven van de hemelse mens zo, dat het de Heer is, die door de liefde en door het geloof van de liefde invloeit in de dingen van zijn verstand, van zijn rede en van zijn kennis. En daar híj niet in strijd is, voelt hij dat dit zo is; bijgevolg, de orde die bij de geestelijke mens nog verstoord is, is bij de hemelse mens hersteld.

Zijn staat is dan deze, met de engelen in de hemel te zijn, en als het ware een van hen; want de mens is zo geschapen dat hij gedurende zijn leven op aarde tevens in de hemel is; dan zijn al zijn gedachten en al de voorstellingen van zijn gedachten, ja zelfs de woorden en handelingen geopend, en het hemelse en geestelijke daarin, en zij staan open tot aan de Heer toe, want het leven van de Heer is in eenieder en maakt, dat hij de innerlijke gewaarwording heeft.

Hemelse Verborgenheden 125 (gedeeltelijk): 

De mensen van de Oudste Kerk ontvingen de erkentenissen van het ware geloof door openbaringen, want zij spraken met de Heer en met de engelen; ook werden zij onderricht door gezichten en dromen, hoogst verrukkelijke en paradijselijke. Van de Heer hadden zij een voortdurende innerlijke gewaarwording, van dien aard, dat zodra zij aan dingen dachten, die tot het geheugen behoorden, zij terstond voelden of deze wel waar en goed waren, in die mate dat wanneer het valse zich aan hen voordeed, zij er zich niet alleen van af keerden, maar er zelfs van gruwden; zo is ook de staat van de engelen.

Hemelse Verborgenheden 5862 (gedeeltelijk): 

De geesten die bij de mens zijn, weten niet dat ze bij de mens zijn; dit weten alleen de engelen uit de Heer; zij zijn immers aangebonden aan zijn ziel of geest, niet echter aan zijn lichaam; de dingen immers die vanuit het denken in de spraak, en uit de wil in de daden in het lichaam worden bepaald, vloeien door de algemene invloed volgens de overeenstemmingen met de Grootste Mens geordend in de daad; daarom hebben de geesten die bij de mens zijn, met deze dingen niets gemeen; en dus spreken zij niet door de mond van de mens, wat bezetenheid zou zijn, noch zien zij door zijn ogen de dingen die in de wereld zijn, noch horen zij door de oren de dingen die daar zijn.

Over het Laatste Oordeel 9 (gedeeltelijk):

Er is door de Heer in voorzien, dat zij onderling dienst doen aan elkaar, namelijk de engelenhemel aan het menselijk geslacht en het menselijk geslacht aan de engelenhemel. Vandaar is het dat de woningen van de engelen weliswaar in de hemel zijn, op het gezicht afgescheiden van de woningen van de mensen, maar toch zijn zij bij de mens in zijn genegenheden van het goede en het ware. Dat zij zich voor het gezicht afgescheiden voordoen, is een schijnbaarheid. Hier is het duidelijk, dat de verbinding van de engelenhemel met het menselijk geslacht zodanig is, dat de één door de ander bestaat, en dat de engelenhemel zonder het menselijk geslacht is als een huis zonder fundament.

Ware Christelijke Religie 607 (gedeeltelijk): 

Dat ieder mens in gemeenschap, dat wil zeggen, in het gezelschap is met de engelen van de hemel of met de geesten van de hel, vindt hierin zijn reden, dat hij geboren is om geestelijk te worden, en dit niet mogelijk is, tenzij hij met hen die geestelijk zijn, in enige verbinding is. Dat de mens naar het gemoed in beide werelden, de natuurlijke en de geestelijke is, werd in het boek ‘Hemel en Hel’ aangetoond. Maar van deze verbinding weet de mens niet, ook niet de engel en de geest, om deze reden dat de mens, zolang hij in de wereld leeft, in de natuurlijke staat is, en de engel en de geest in de geestelijke staat, en door het onderscheid tussen het natuurlijke en het geestelijke verschijnt het een niet aan het andere.

 

 

 

HOE VINDT DEZE GEMEENSCHAP PLAATS?

Door het innerlijke of geestelijk gemoed van de mens, dat in zijn uitwendige of natuurlijke gemoed invloeit. 

Apocalyps Ontvouwd 527 (gedeeltelijk): 

De mens is door het lagere gemoed in de natuurlijke wereld tezamen met de mensen daar, maar door het hogere gemoed is hij in de geestelijke wereld met de engelen daar; die beide gemoederen zijn zo onderscheiden, dat de mens, zolang hij in de wereld leeft, niet weet wat er zich bij hem voltrekt in zijn hoger gemoed; en wanneer hij een geest wordt, wat terstond na de dood geschiedt, weet hij niet wat zich voltrekt in het lagere gemoed.

Hemel en Hel 300: 

De verbinding van de hemel met de mens is niet zoals de verbinding van de mens met een ander mens, maar het is de verbinding met de innerlijke dingen die van zijn gemoed zijn, dus met zijn geestelijke of innerlijke mens; met zijn natuurlijke of uitwendige mens is er echter verbinding door overeenstemmingen, over welke verbinding zal worden gesproken in volgende artikelen.

 

 

IN WELKE VORM NEEMT DE MENS DEZE INVLOEIING OP?

In de vorm van ideeën, neigingen en begeerten.

Hemel en Hel 168 (gedeeltelijk):

De engelen die met de mensen spreken, spreken nooit door de natuurlijke ideeën die de mens eigen zijn, en allemaal zijn vanuit de tijd, vanuit de ruimte, vanuit het stoffelijke, en vanuit de daarmee overeenkomende dingen, maar door geestelijke ideeën, die allemaal zijn vanuit de staten en de verschillende veranderingen ervan, binnen en buiten de engelen; toch worden de ideeën van de engelen, die geestelijk zijn, wanneer zij bij de mens invloeien, ogenblikkelijk en vanuit zichzelf verkeerd in de natuurlijke ideeën die de mens eigen zijn, geheel en al overeenstemmend met de geestelijke. Dat het zo geschiedt, weten de engelen niet, noch de mensen. Zodanig is ook alle invloed van de hemel bij de mens.

Hemelse Verborgenheden 751 (gedeeltelijk):

 .... er zijn boze geesten die, zoals gezegd, de valsheden en boosheden van de mens dan opwekken, en wel uit zijn geheugen alles wat hij van kindsbeen af gedacht en bedreven heeft; dit weten de boze geesten zo sluw en boosaardig te doen, dat het niet beschreven kan worden. Maar de engelen die bij hem zijn, brengen zijn goedheden en waarheden tevoorschijn en verdedigen de mens zo. Dit is de strijd die bij de mens gevoeld en waargenomen wordt.

Hemel en Hel 298: 

De geesten die bij de mens zijn, zowel zij die met de hemel verbonden zijn, als zij die met de hel verbonden zijn, vloeien nooit vanuit hun geheugen en het denken daaruit in bij de mens, want indien zij invloeiden vanuit hun denken, zou de mens niet anders weten dan dat de dingen die van hen zijn, van hem waren; maar niettemin vloeit door hen bij de mens vanuit de hemel de aandoening in die van de liefde van het goede en het ware is, en vanuit de hel de aandoening die van de liefde van het boze en het valse is.

Daaruit blijkt dat de mens, omdat niet het denken bij de mens door geesten wordt binnengebracht, maar alleen de aandoening van het goede en de aandoening van het boze, de keuze heeft, omdat hij het vrije heeft, aldus dat hij met zijn denken het goede kan opnemen en het boze verwerpen; want hij weet wat het goede is en wat het boze is vanuit het Woord.

Hemelse Verborgenheden 751 (gedeeltelijk): 

... er zijn boze geesten die, zoals gezegd, de valsheden en de boosheden van de mens dan opwekken, en wel uit zijn geheugen alles wat hij van kindsbeen af gedacht en bedreven heeft; dit weten de boze geesten zo sluw een boosaardig te doen, dat het niet beschreven kan worden. Maar de engelen die bij hem zijn, brengen zijn goedheden en waarheden te voorschijn en verdedigen de mens op die wijze.

 

 

WAT STAAT DE BOZE GEESTEN DAN IN DE WEG DE MENSEN GEHEEL TE BEZITTEN?

De invloed van boze geesten wordt door de Heer in evenwicht gehouden met die van de goede geesten, waardoor bij de mens vrijheid van keuze wordt bewaard.

Hemel en Hel 257:

Er zijn ook geesten, natuurlijke en lichamelijke geesten genoemd, die, wanneer zij tot de mens komen, zich niet verbinden met zijn gedachten zoals andere geesten, maar in zijn lichaam dringen, al zijn zintuigen in bezit nemen, door zijn mond spreken en door zijn ledematen handelen, daarbij dan niet beter wetend dan dat alles bij de mens van hen is. Dit zijn de geesten van de bezetenen; maar zij worden door de Heer in de hel geworpen en zo geheel verdreven, waardoor zulke bezetenheid heden ten dage niet meer voorkomt.

Hemel en Hel 599:

Opdat de mens in vrijheid kan zijn om hervormd te worden, wordt hij naar zijn geest met de hemel en de hel verbonden; want bij elk mens zijn geesten uit de hel en engelen uit de hemel. Door geesten uit de hel is de mens in zijn eigen kwaad en door de engelen uit de hemel in het goede, van de Heer afkomstig; zo is hij in geestelijk evenwicht, dus in vrijheid.

Hemelse Verborgenheden 5990 (gedeeltelijk):

Er zijn heden ten dage zeer vele geesten die niet alleen in het denken en de aandoeningen van de mens willen invloeien, maar ook in de spraak en de handelingen, dus eveneens in zijn lichamelijke dingen, terwijl toch de lichamelijke dingen zijn vrijgesteld van de bijzondere invloed van geesten en engelen, en door de algemene invloed worden geregeerd; dat wil zeggen: wanneer de gedachte dingen zich in de spraak en de dingen van de wil zich in de handelingen voortzetten, zo is die beslissing en de overgang tot het lichaam volgens de orde, en wordt niet door geesten in het bijzonder geregeerd; want invloeien in de lichamelijke dingen van de mens, is bezetenheid over hem brengen. De geesten die dit willen en daarnaar streven, zijn diegenen die in het leven van het lichaam echtbrekers waren geweest, dat wil zeggen, die iets een verkwikking hadden gevoeld in echtbreuken, en zich hadden overreed dat die geoorloofd waren; voorts eveneens zij die wreed waren geweest; de oorzaak is deze dat deze individuen meer dan de overigen lichamelijk en zinlijk zijn, en al het denken over de hemel van zich hebben geworpen door alle dingen aan de natuur en niets aan het Goddelijke toe te kennen; zo hebben zij voor zich de innerlijke dingen gesloten en de uitwendige dingen geopend; en omdat zij in de wereld alleen in de liefde tot deze dingen waren geweest, zijn zij daarom in het andere leven in het verlangen om in die dingen terug te keren door de mens, door van hem bezit te nemen; maar er wordt uit de Heer in voorzien dat zulke figuren niet in de wereld van de geesten komen; zij worden goed opgesloten in hun hellen gehouden; vandaar zijn er heden ten dage geen uitwendige bezetenheden.

 

 

WAARUIT BESTAAT EEN GEEST?

Uit ziel en gemoed, en een lichaam uit substanties van de geestelijke wereld, gevormd in een gedaante overeenkomstig met zijn hoedanigheid of geaardheid.

Goddelijke Liefde 391 (gedeeltelijk):

Dat de geest zich net zo goed in een polsslag en een ademhaling verheugt als de mens van de wereld in het lichaam, kan nergens anders vandaan bevestigd worden dan uit de geesten en engelen zelf, wanneer de gelegenheid gegeven wordt om met hen te spreken; deze gelegenheid is mij gegeven; en daarom zeiden zij, toen zij over deze zaak ondervraagd werden, dat zij net zo gelijk mensen zijn zoals de mensen in de wereld, en dat zij zich eveneens verheugen in een lichaam, maar een geestelijk, en dat zij eveneens het pompen van het hart in de borst gewaarworden, en van de slagaderen op de pols, net zoals bij de mensen in de natuurlijke wereld.

Goddelijke Liefde 257 (gedeeltelijk):

Het natuurlijk gemoed van de mens bestaat uit geestelijke substanties, en tegelijk uit natuurlijke substanties; vanuit de geestelijke substanties ervan geschiedt het denken, niet echter vanuit de geestelijke substanties; en daarom blijft datzelfde gemoed na de dood, als de mens een geest of engel wordt, in een vorm als waarin het in de wereld was. De natuurlijke substanties van dat gemoed, die, zoals gezegd is, na de dood terugtreden, maken de bedekking als huid van het geestelijk lichaam waarin de geesten en engelen zijn. Door zulk een omhulsel dat vanuit de natuurlijke wereld genomen is, blijven de geestelijke lichamen bestaan, want het natuurlijke is het laatste samenhoudende; vandaar is het dat er niet enig geest en engel is die niet als mens geboren is geweest. Deze verborgenheid van de wijsheid van de engelen wordt hier aangevoerd opdat men kan weten hoedanig het natuurlijk gemoed bij de mens is.

Goddelijke Liefde 334 (gedeeltelijk):

Dat zulke dingen de mens gegeven zijn tot vruchtgebruik, en dat het gaven om niet zijn, ligt klaarblijkelijk open vanuit de staat van de engelen in de hemelen, die eender een lichaam, een redelijke, en een geestelijke hebben zoals de mensen van de aarde; die worden gevoed om niet, want dagelijks wordt aan hen spijs gegeven; zij worden gekleed om niet, omdat die klederen worden gegeven; zij wonen om niet, omdat die huizen worden gegeven; ook zijn zij om geen van al die dingen bezorgd, en voor zoveel zij geestelijk redelijk zijn, hebben zij verlustiging, bescherming, en instandhouding van hun staat. Het onderscheid is dat de engelen zien dat die dingen uit de Heer zijn, omdat zij volgens de staat van de liefde en wijsheid ervan worden geschapen.

Hemel en Hel 363 (gedeeltelijk):

Bij elk mens blijft de heersende neiging of liefde ook na de dood voortbestaan, en wordt zelfs in eeuwigheid niet uitgedoofd, omdat de geest van de mens geheel als zijn liefde is; en wat een verborgenheid is, het lichaam van elke geest en van elke engel, is de uiterlijke vorm van zijn liefde, geheel overeenstemmend met de innerlijke vorm, van zijn geest en van zijn neiging. Daardoor komt het dat geesten, wat hun aard betreft, gekend worden aan hun gelaat, hun gebaren en hun spraak; en ook in de wereld zou de mens, wat zijn gemoed betreft, zo kenbaar zijn, indien hij niet geleerd had in zijn gelaat, zijn gebaren en zijn spraak dingen voor te wenden of te veinzen, die niet van hemzelf zijn. Hieruit blijkt, dat de mens tot in eeuwigheid blijft, zoals zijn heersende neiging of liefde is.

Gemeenschap tussen Lichaam en Ziel 12 (gedeeltelijk):

Dat de mens een verstandelijk wezen is door de vereniging van het geestelijke met het natuurlijke, blijkt uit het analytische karakter van zijn gedachten; en dat hij een zedelijk wezen is, uit de eerlijkheid van zijn daden en de behoorlijke vormen in zijn doen en laten. Deze hoedanigheid bezit hij door het vermogen waarmee hij begiftigd is, namelijk om de influx op te nemen die van de Heer uitgaat door de engelenhemel heen, die het eigenlijke verblijf van de wijsheid en de liefde is en daardoor van het verstand en de zedelijkheid. Uit dit alles kan men inzicht krijgen in de waarheid dat het geestelijke en het natuurlijke, in de mens verenigd, hem tot een geestelijk-natuurlijk mens maken. Deze toestand van die mens blijft ook na de dood op gelijksoortige -maar niet gelijke- wijze bestaan, omdat zijn ziel dan bekleed is met een substantieel lichaam, net als het stoffelijke lichaam dat zij in deze wereld had.

 

 

WAT IS DE DOOD?

Het loskomen van het geestelijk lichaam van het aardse lichaam.

Goddelijke Voorzienigheid 298 (gedeeltelijk):

Elk mens wordt een geest, wat geschiedt na de dood, dan immers trekt hij het stoffelijk lichaam uit en trekt het geestelijk lichaam aan.....

Ware Christelijke Religie 103 (gedeeltelijk):

....dat de ziel, die vanuit de vader is, de mens zelf is, en dat het lichaam, dat uit de moeder is, niet de mens uit zichzelf is, maar vanuit hem; dit is slechts zijn bekleding, samengeweven uit dingen, die van de natuurlijke wereld komen, terwijl de ziel daarentegen is samengeweven uit dingen, die in de geestelijk e wereld zijn. Elk mens legt na de dood het natuurlijke af, dat hij uit de moeder kreeg, en behoudt het geestelijke, dat hij uit de vader kreeg, tezamen met een soort van zoom uit de zuiverste dingen van de natuur daar rond omheen; maar deze zoom is bij hen, die in de hemel komen, beneden, en het geestelijke boven, terwijl deze zoom bij hen, die in de hel komen, boven is, en het geestelijke beneden.

Goddelijke Liefde 14 (gedeeltelijk):

Dat de ziel kan bestaan zonder lichaam, en denken en wijs zijn, is een dwaling voortvloeiend vanuit begoochelingen; want de ziel van elk mens is in een geestelijk lichaam nadat zij de stoffelijke omhulsels heeft afgeworpen die zij in de wereld droeg.

WAT NEEMT DE MENS MET ZICH MEE IN HET ANDERE LEVEN?

Alles wat hij ooit gevoeld, gedacht en gedaan heeft, vanaf het eerste tot het laatste moment van zijn leven.

Hemelse Verborgenheden 2049.4 (gedeeltelijk):

..... maar de leerstellingen of erkentenissen van het geloof zijn niettemin hoogst noodzakelijk voor de vorming van het leven van de naastenliefde, dat zonder deze niet gevormd kan worden; het is dit leven, dat na de dood zalig maakt, en geenszins enig leven van het geloof zonder deze, want zonder de naastenliefde is er geen leven van het geloof bestaanbaar. Zij, die in het leven van de liefde en naastenliefde zijn, zijn in het leven van de Heer; niemand kan met Hem door een ander leven verbonden worden; hieruit blijkt ook, dat de waarheden van het geloof nooit erkend kunnen worden, dat wil zeggen, dat de erkenning van deze waarheden, waarover men spreekt, alleen uitwendig en met de mond mogelijk is, wanneer zij niet in de naastenliefde zijn ingeplant; want innerlijk of met het hart worden zij geloochend; want alle waarheden hebben, zoals gezegd, de naastenliefde tot einddoel, en wanneer deze daarin niet woont, worden zij innerlijk verworpen. De innerlijke dingen vertonen zich zoals zij zijn, wanneer de uitwendige dingen worden weggenomen, zoals in het andere leven geschiedt, dat wil zeggen, dat zij zich geheel en al tegenovergesteld aan alle waarheden van het geloof vertonen; het is volslagen onmogelijk om in het andere leven een leven van naastenliefde te ontvangen of van wederkerige liefde te ontvangen, wanneer men er geen in het leven van het lichaam gehad heeft, want het leven van het lichaam in de wereld blijft de mens na de dood bij......

Hemelse Verborgenheden 2116 (gedeeltelijk):

Wat echter de rechtvaardigmaking betreft, daarmee is het niet zo gesteld, als de gewone gangbare mening wil, namelijk dat alle boosheden en zonden zijn afgewassen en geheel en al uitgedelgd, wanneer men -zoals men meent- dit slechts gelooft, ook al zou men de gehele loop van zijn leven in boosheden en misdaden geleefd hebben; want ik ben volledig ingelicht, dat ook zelfs niet het allerkleinste boze dat de mens in het leven van het lichaam heeft gedacht en daadwerkelijk uitgevoerd, afgewist en uitgedelgd wordt, maar dat alles blijft tot in zijn allerkleinste bijzonderheid; het is er echter aldus mee gesteld: zij, die haatgevoelens, wraaknemingen, wreedheden en echtbreuken in de gedachten gehad en uitgevierd hebben, en dus in geen naastenliefde geleefd hebben, behouden na de dood het leven dat zij zich hebben eigen gemaakt, ja zelfs alle dingen in het algemeen en in het bijzonder van dit leven, welke achtereenvolgens terugkeren; vandaar hun martelingen in de hel; terwijl bij hen, die in de liefde tot de Heer en in de liefde jegens de naaste geleefd hebben, de boosheden van hun leven ook alle blijven, maar gematigd worden door de goedheden, welke zij door een leven van naastenliefde, toen zij in de wereld leefden, van de Heer hebben ontvangen; en aldus worden zij in de hemel geheven, ja zelfs van de boosheden afgehouden, die zij bij zich hebben, zodat zij niet verschijnen.

Hemelse Verborgenheden 2747.

Daar echtbreuken tegen de echtelijke liefde indruisen, kunnen echtbrekers niet met de engelen in de hemel zijn, ook omdat zij in de dingen zijn, die tegenovergesteld zijn aan het goede en ware, en dus niet in het hemels huwelijk, ook omdat zij over het huwelijk niets dan vuile voorstellingen hebben. Wanneer het huwelijk alleen maar genoemd wordt of zich de voorstellingen daarvan voordoen, zijn er in hun denkbeelden terstond wulpse, ontuchtige, ja zelfs goddeloze dingen; desgelijks wanneer de engelen spreken over het goede en het ware, denken zij zulke dingen die daartegen indruisen; want alle aandoeningen en de daaruit voortvloeiende gedachten, blijven bij de mens na de dood, zoals zij in de wereld waren. Echtbrekers zijn erop uit, de gezelschappen te vernietigen; velen van hen zijn wreed; aldus zijn zij in hun hart tegen de naastenliefde en de barmhartigheid, terwijl zij om de ellende van anderen lachen; zij willen van eenieder het zijne wegnemen, en doen dat zoveel zij maar durven. Hun vermaak bestaat daarin, vriendschappen te vernietigen en vijandschappen te verwekken. Hun godsdienstigheid bestaat daarin, dat zij zeggen een Schepper van het heelal te erkennen, en een Voorzienigheid, maar slechts een algemene, en behoud door het geloof, en dat hun niets ergers kan gebeuren dan anderen. Maar wanneer zij naar de aard van hun hart worden onderzocht, hetgeen in het andere leven geschiedt, geloven zij zelfs dit niet eens, maar in de plaats van de Schepper van het heelal denken zij de natuur, in de plaats van de universele Voorzienigheid denken zij dat die er niet is, en over het geloof denken zij niets. Al deze dingen zijn zo, omdat echtbreuken geheel en al tegen het goede en het ware indruisen. Hieruit kan eenieder oordelen, hoe zulke mensen in de hemel zouden kunnen komen.

Goddelijke Voorzienigheid 227 (gedeeltelijk):

Maar dat de Heer door Zijn Goddelijke Voorzienigheid aanhoudend zorg draagt en beschikt dat het boze op zichzelf kan zijn, en het goede op zichzelf, en zo, dat zij gescheiden kunnen worden. Ieder mens is zowel in het boze als in het goede; in het boze immers is hij uit zich, en in het goede uit de Heer; en de mens kan niet leven tenzij hij in het ene en het andere is, want indien hij alleen in het zelf was en zo in het boze alleen, zou hij niet iets van leven hebben, want de mens zou in deze levensomstandigheid zijn zoals verstikt, aanhoudend zieltogend, zoals een stervende in doodsstrijd; en in die levensomstandigheid zou hij uitgeblust zijn, want het boze zonder iets van goede in zich is dood; en daarom is ieder mens in het ene en het andere; maar het verschil is dat de een innerlijk in de Heer is, en uiterlijk als het ware in zich, en de ander innerlijk in zich, maar uiterlijk als het ware in de Heer; en deze is in het boze, en eerste in het goede, hoewel de een en de ander in het ene en het andere is; dat ook de boze het is, komt omdat hij in het goede van het burgerlijk en het zedelijk leven is, en eveneens uiterlijk in enig goede van het geestelijk leven; behoudens dat hij uit de Heer wordt gehouden in de redelijkheid en de vrijheid dat hij in het goede kan zijn; dit goede is het, waardoor elk mens, ook de boze, wordt geleid door de Heer. Hieruit kan gezien worden dat de Heer het boze en het goede scheidt opdat het ene innerlijk ka zijn en het andere uiterlijk, en dat Hij er zo zorg voor draagt dat zij niet worden vermengd.

Geestelijk Dagboek 4481 (Opmerkenswaardige Levende Ondervindingen):

Het werd hun gezegd, dat de mens met zich in het andere leven trekt alle staten van het goede en het boze, en verder ook alle dingen die hij bedreven en die hij gedacht, geleerd en gesproken heeft, de allerkleinste dingen, en dat hij niet het minste ervan verliest; en dat die dingen geleidelijk terugkeren, zo worden zij getemperd door de Heer: voorts dat alle staten en alle gedachten, gesprekken en daden eender aanblijven die in het andere leven plaats vinden, en dit tot in het eeuwige, dus dat niets ooit vergaat.

 

WAAR ZIJN DE HEMEL EN DE HEL?

In de geestelijke wereld of sfeer, binnen en boven de natuurlijke wereld of sfeer.

Goddelijke Liefde 83:.

De Goddelijke Liefde en Goddelijke Wijsheid verschijnen in de Geestelijke Wereld als de Zon.

Er zijn twee werelden, de geestelijke en de natuurlijke; en de geestelijke trekt niet wat ook vanuit de natuurlijke wereld; zij zijn geheel en al onderscheiden, en hebben alleen gemeenschap door overeenstemmingen, en hoedanig deze zijn, werd elders met veel dingen getoond. Om dit te verlichten kan dit voorbeeld dienen. De warmte in de natuurlijke wereld stemt overeen met het goede van de naastenliefde in de geestelijke wereld. Dat de warmte en het goede van de naastenliefde, en het licht en het ware van het des geloof geheel en al onderscheiden zijn, wie ziet dat niet? Vanuit een eerste blik verschijnen die zo onderscheiden zoals twee geheel en al uiteenlopende dingen; zo verschijnen zij als gedacht wordt wat het goede van de naastenliefde gemeen heeft met de warmte, en wat het ware van het geloof met het licht; terwijl toch de geestelijke warmte dat goede is, en het geestelijk licht dat ware is. Hoewel deze dingen zo onderscheiden in zich zijn, vormen zij toch één door overeenstemming; zij maken zo één dat als de mens in het Woord warmte en licht leest, de geesten en engelen die bij de mens zijn, dan voor de warmte de naastenliefde doorvatten en voor het licht het geloof. Dit voorbeeld is aangevoerd opdat geweten kan worden dat de twee werelden, de geestelijke en de natuurlijke, zo onderscheiden zijn dat zij tussen elkaar niets gemeen hebben; maar toch zijn zij zo geschapen dat zij gemeenschap hebben, ja zelfs verbonden worden, door overeenstemmingen.

Goddelijke Liefde 92.

Het was tot nu toe onbekend dat engelen en geesten in een geheel ander licht en in een geheel andere warmte zijn dan de mensen; ja zelfs was het onbekend dat er een ander licht en een andere warmte is. Want de mens is met zijn denken niet hoger doorgedrongen dan in de meer innerlijke of zuiverder dingen van de natuur; en daarom ook hebben velen de verblijven van de engelen en van de geesten verzonnen in de ether, en sommigen in de sterren, en zo dus binnen de natuur, en niet boven of buiten die, terwijl toch de engelen en de geesten geheel en al boven of buiten de natuur zijn, en in hun wereld, die onder de andere Zon is. En omdat in die wereld ruimten schijnbaarheden zijn, kan daarom niet worden gezegd dat zij in de ether, noch dat zij in de sterren zijn; want zij zijn samen met de mens, verbonden met de aandoening en het denken van de geest van hem; want de mens is een geest, vanuit die denkt en wil hij; en daarom is de geestelijke wereld daar waar de mens is, en in het geheel niet afgelegen van hem. In één woord, elk mens is naar de innerlijke dingen van zijn gemoed in die wereld in het midden van de geesten en engelen daar; en hij denkt vanuit het licht van haar, en hij heeft lief vanuit de warmte van haar.

Hemelse Verborgenheden 8325 (gedeeltelijk):

"Gij zult hen binnenleiden" (Exodus 15:17); dat dit de verheffing betekent, staat vast uit de betekenis van binnenleiden, wanneer het tot de hemel geschiedt; dit is de verheffing; er wordt gezegd verheffing, omdat de hemel voor het uitwendig gezicht van de geesten in de hoogte is, en voor het innerlijk gezicht, zodanig als dat van de engelen is, de hemel in het innerlijke is; elk innerlijke immers in het andere leven vertoont zich uitbeeldend zoals boven, en het uitwendige zoals beneden; vandaar verschijnt de hemel boven en de hel beneden.

 

 

WAT IS DE HEMEL?

De staat van het goede verbonden met het ware, of van geloof, naastenliefde en liefde tot de Heer.

Echtelijke Liefde 10.7 (gedeeltelijk):

Gij ziet nu dat de vreugden van de hemel en de eeuwige gelukzaligheid niet tot een plaats behoren, maar dat zij behoren tot de staat van leven van de mens. En de staat van het hemelse leven is uit de liefde en de wijsheid; en omdat het nut de samenhouder van die twee is, is de staat van het hemelse leven uit de verbinding van die in het nut. Het is hetzelfde indien men zegt de naastenliefde, het geloof, en het goede werk, aangezien de naastenliefde de liefde is, het geloof de waarheid is, waaruit de wijsheid is, en het goede werk het nut is.

Hemel en Hel 15.

Er zijn tweeërlei verschillende soorten van liefde in de hemel: een liefde tot de Heer en een liefde jegens de naaste; in de binnenste of de derde hemel is de liefde tot de Heer en in de tweede of middelste hemel is de liefde jegens de naaste; beide gaan van de Heer uit en beide maken de hemel. Hoe beide soorten van liefde verschillen en hoe zij zich met elkaar verbinden, wordt in de hemel zeer duidelijk waargenomen, daarentegen slechts duister in deze wereld. In de hemel wordt onder "de Heer liefhebben" niet verstaan, Hem volgens Zijn persoon liefhebben, maar het goede liefhebben, dat uit Hem is; en het goede liefhebben betekent het goede uit liefde willen en doen; en onder "de naaste liefhebben" wordt niet verstaan, hem volgens zijn persoon liefhebben, maar het ware liefhebben, dat uit het Woord is, en het ware liefhebben betekent, het ware willen en doen; hieruit blijkt duidelijk, dat deze beide soorten van liefde verschillen als het Goede en het Ware, en dat zij zich verenigen als het Goede met het Ware. Maar de mens, die niet weet, wat liefde, wat goedheid en wat de naaste is, kan zich dit moeilijk voorstellen.

Hemel en Hel 422.

De wereld van de geesten is een middenplaats tussen de hemel en de hel, en is ook een middenstaat van de mensen na de dood. Dat zij een middenplaats is, werd mij duidelijk gemaakt, omdat de hellen beneden en de hemelen er boven zijn; en dat zij een middenstaat is, werd mij tevens duidelijk, omdat de mens, zolang hij daar is, noch in de hemel is, noch ook in de hel. De hemelse staat in de mens is de vereniging van het goede en het ware in hem, en de staat van de hel is de vereniging van het kwade en het valse in hem. Wanneer het goede en het ware in een mensengeest verenigd zijn, pas dan treedt hij de hemel binnen, omdat deze vereniging, zoals is opgemerkt, de hemel in hem is; wanneer echter in de mensengeest het kwade verenigd is met het valse, treedt hij binnen in de hel, omdat die vereniging de hel is, die in hem aanwezig is. Deze vereniging wordt in de wereld van de geesten bewerkt, omdat de mens dan in een middenstaat is. Het is geheel hetzelfde, of wij spreken van het verstand en de wil, of dat wij spreken van de vereniging van het ware en goede.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 60 (gedeeltelijk):

De beide liefden van waaruit alle goede en ware dingen zijn, die, zoals gezegd is, de Liefde tot de Heer en de Liefde jegens de naaste zijn, maken de hemel bij de mens en maken ook de Kerk bij hem

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 231:

De Liefde tot de Heer en de Liefde jegens de naaste maken de hemel, en eveneens het geloof, maar dit voor zoveel als het vanuit die liefden het leven heeft; en omdat die ene en die andere Liefde en het geloof daaruit zijn uit de Heer, blijkt daaruit dat de Heer de hemel maakt.

 

 

WAT IS DE HEL?

De staat van het boze verbonden met het valse, of van ontkenning, wereldliefde en eigenliefde.

Hemelse Verborgenheden 1691 (gedeeltelijk):

Al het boze en valse ontstaat uit de eigenliefde en de liefde tot de wereld; een andere oorsprong hebben zij niet; want de eigenliefde en de liefde tot de wereld zijn tegenovergesteld aan de hemelse en de geestelijke liefde. En omdat zij daaraan zijn tegenovergesteld, zijn zij het, die voortdurend de hemelse en de geestelijke dingen van het Rijk Gods zoeken te vernietigen; uit de eigenliefde en de liefde tot de wereld ontstaan alle soorten van haat, uit de haat alle wraaknemingen en wreedheden, en hieruit alle sluwheden, kortom, alle hellen.

Hemel en Hel 457 (gedeeltelijk):

Het voorkomen en de toon van de stem, die de mens in de wereld had, blijven de geest bij, wanneer hij de geestenwereld binnengaat; dit vindt plaats spoedig na zijn opwekking. De reden is, omdat hij dan in de uiterlijke staat is, en zijn innerlijk nog niet is ontvouwd. Dit is de eerste staat van de mensen na de dood. Daarna verandert zijn gelaat en wordt geheel verschillend; het komt dan overeen met de heersende neiging van zijn liefde, die de grondslag van het innerlijke van zijn gemoed was, tijdens zijn leven in de wereld, en die zijn geest beheerste terwijl deze in het lichaam was. Want het aangezicht van de geest verschilt zeer veel van dat van zijn lichaam, daar het aangezicht van het lichaam ontleend is aan zijn ouders, maar dat van de geest aan zijn genegenheden en neigingen, waarvan het de beeltenis is. De geest ontvangt dit voorkomen na zijn leven in het lichaam, wanneer zijn uiterlijke wordt verwijderd en zijn innerlijke wordt onthuld. Dit is de tweede staat van de mens na de dood. Ik heb sommigen gezien, die juist uit de wereld kwamen, en die ik herkende aan hun gelaat en aan de toon van hun stem; maar toen ik hen naderhand zag, kende ik hen niet meer. Zulke personen, die goede neigingen hadden, hadden mooie gezichten, maar zij, die kwade neigingen hadden, hadden lelijke gezichten

Goddelijke Liefde 13.

Van hoe groot belang het is een juist idee van God te hebben, kan daaruit vaststaan dat de idee van God het binnenste van het denken maakt bij allen die religie hebben; want alle dingen van de religie en alle dingen van de eredienst schouwen tot God; en omdat God universeel is en afzonderlijk is in alle dingen van de religie en van de eredienst, kan er daarom, tenzij er een juist idee van God is, geen verbinding met de hemelen zijn. Vandaar is het dat aan elke willekeurige natie in de geestelijke wereld een plaats wordt toegewezen volgens de idee van God als Mens; want in deze is de idee van de Heer, en niet in een andere. Dat na de dood de staat van het leven voor de mens is volgens de bij zich bevestigde idee van God, ligt duidelijk open uit het tegenovergestelde ervan, dat de ontkenning van God de hel maakt, en in het Christendom de ontkenning van de Goddelijkheid van de Heer.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 60.

De beide liefden waarvanuit alle boze en valse dingen zijn, die, zoals gezegd is, de liefde van zich en van de wereld zijn, maken de hel bij de mens, en daarom regeren die ook in de hel.

 

 

WAT IS DE WERELD VAN DE GEESTEN?

Een tijdelijke tussentoestand, voorbereidend òf voor de hemelse, òf voor de helse staat.

Hemel en Hel 421.

De wereld van de geesten is noch de hemel, noch ook de hel, maar een plaats of toestand tussen beiden. De mens gaat, na zijn dood eerst daarin, en wanneer hij zijn bestemde tijd daarin heeft doorgebracht, dan wordt hij, in overeenstemming met zijn leven in de wereld, òf verheven in de hemel, òf geworpen in de hel.

Hemel en Hel 426 (gedeeltelijk):

De geestenwereld bevat een groot aantal individuen, omdat zij een gebied is, waarin allen worden onderzocht en toebereid. Hun oponthoud aan deze plaats is aan geen vaste tijd verbonden; sommigen treden zo in en worden direct òf opgenomen in de hemel, òf neergeworpen in de hel; sommigen vertoeven daar slechts enige weken, en anderen verscheidene jaren, maar niet meer dan dertig. Het verschil in de tijd van hun oponthoud hangt af van de overeenstemming en van het gebrek aan overeenstemming tussen hun innerlijk en hun uiterlijk.


 

KUNNEN ZIJ DIE IN DE HELSE STAAT ZIJN NIET TOT DE HEMELSE OVERGAAN?

In de hemel komen is niet van de ene plaats naar een andere plaats gaan, maar zijn liefde veranderen; het is niet dat de helsen dit niet kunnen, maar dat zij het niet WILLEN.

Hemelse Verborgenheden 9346 (gedeeltelijk):

Dat de boze dingen zich afkeren van de goede dingen uit de Heer, is daarvandaan, dat de boze dingen en de goede dingen tegengesteld of tegenstrijdig zijn, en twee tegengestelde of tegenstrijdige dingen kunnen niet tezamen zijn, zij keren zich immers wederzijds van elkaar af en botsen tegen elkaar; wat duidelijk hieruit kan vaststaan, dat de boze dingen zijn uit de hel en de goede dingen uit de hemel, en de hel ten zeerste is verwijderd van de hemel.

Hemel en Hel 479 (gedeeltelijk):

Er vertonen zich in de geestenwereld verschillende wegen, waarvan sommige tot de hemel en andere naar de hel leiden, en wel allen naar een bijzondere gezelschap. De goede geesten bewandelen geen andere wegen, dan die naar de hemel leiden en wel naar het gezelschap, waarin het goede van hun eigen liefde heerst; de wegen die in een andere richting leiden, zien zij niet. Zo ook bewandelen de boze geesten geen andere wegen, dan die naar de hel leiden, en wel naar het gezelschap in de hel, waarin het kwaad van hun eigen liefde heerst; de wegen die in een andere richting leiden, zien zij niet, en zo zij die zien, zo hebben zij toch niet de gezindheid om die te bewandelen.

 

 

 

IS HET NIET ONBARMHARTIG HEN IN DE HEL TE LATEN?

Het is uit barmhartigheid dat het door hen gekozen leven, wat zij liefhebben, hun niet ontnomen wordt.

Goddelijke Voorzienigheid 338 (gedeeltelijk):

... eenieder wil in het verkwikkelijke van zijn eigen leven zijn, en van de mensgeest kan niet elders zijn, omdat dit het leven van hem maakt, ja de ademhaling zelf, alsmede het kloppen van zijn hart; anders in de natuurlijke wereld; in deze is het uitwendige van de mens van kindsheid aan gericht op andere verkwikkelijke dingen met het aangezicht, de spraak, en het gebaar na te bootsen dan die welke van het innerlijk van hem zijn; en daarom kan van de staat van de mens in de natuurlijke wereld geen conclusie getrokken worden ten aanzien van zijn staat na de dood, want de staat van eenieder na de dood is geestelijk, dus deze, dat hij niet ergens anders kan zijn dan in het verkwikkelijke van zijn liefde die hij zich in de natuurlijke wereld door het leven heeft verworven. Hieruit kan helder vaststaan dat in het verkwikkelijke van de hemel, wat met een algemeen woord de hemelse vreugde wordt genoemd, niemand kan worden binnengelaten die in het verkwikkelijke van de hel is, of, wat hetzelfde is, in het verkwikkelijke van het goede hij die in het verkwikkelijke van het boze is; wat nog duidelijker geconcludeerd kan worden daaruit, dat het niemand na de dood wordt ontzegd in de hemel op te klimmen; hem wordt de weg getoond, de gelegenheid gegeven, en hij wordt binnengelaten; maar wanneer hij in de hemel komt, en het verkwikkelijke ervan inademt, begint hij een beklemming op de borst te voelen en gekweld van hart te worden, en een bezwijming te voelen, waarin hij zich kronkelt als een bij het vuur gehouden slang, en met van de hemel afgekeerd en naar de hel toegekeerd aangezicht vlucht hij halsoverkop weg, en rust ook niet eerder dan in het gezelschap van zijn eigen liefde.

Goddelijke Voorzienigheid 340 (aanvullend gedeelte):

Bepaalde geesten klommen vanuit toelating uit de hel op, en zeiden tot mij: ‘U hebt vele dingen vanuit de Heer geschreven; schrijf ook iets vanuit ons’; ik antwoordde: ‘Wat zal ik schrijven’; zij zeiden: ‘Schrijf dat elke geest, hetzij hij goed, hetzij hij boos is, in zijn verkwikkelijke is, de goede in het verkwikkelijke van zijn goede, en de boze in het verkwikkelijke van zijn boze’; ik vroeg: ‘Wat is uw verkwikkelijke’; zij zeiden: ‘dat dit het verkwikkelijke was van echtbreken, stelen, liegen, bedriegen; en weer vroeg ik: ‘Hoedanig zijn die verkwikkelijke dingen’; zij zeiden, dat zij door anderen worden waargenomen als de stank van drek, en als de rotluchten uit lijken, en als de walmen uit stilstaande urineplassen; ik zei: ‘Zijn die dingen verkwikkelijk voor u?’; zij zeiden dat zij hoogst verkwikkelijk zijn; ik zei: ‘Dan bent u zoals onreine beesten die in zodanige dingen verkeren’; zij antwoordden: ‘Indien wij het zijn, zijn wij het, maar zulke dingen zijn de verrukkingen van onze neusvleugels’.

 

LAAT DE HEER IEMAND GEBOREN WORDEN VAN WIE HIJ WEET, DAT DIE NAAR DE HEL ZAL GAAN?

Het bestaan van de hel in iemand is niet door God vooruit bepaald, maar het wordt alleen door het leven van de mens bepaald. God weet uit het eeuwige elke mogelijkheid voor de hel in de mens en voorziet van de geboorte aan door evenwicht in elke mogelijkheid voor de hemel.

Ware Christelijke Religie 664 (gedeelten):

...... maar toch weet ik, dat er geen uitverkiezing plaats vindt vóór de geboorte, noch na de geboorte, maar dat allen tot de hemel uitverkoren en voorbeschikt zijn, aangezien allen geroepen zijn; en dat de Heer na de dood diegenen kiest, die goed geleefd en juist geloofd hebben, nadat zij hierop onderzocht zijn. Dat dit zo is, werd mij door veel ondervinding te weten gegeven;

...... Wie weet niet, dat er niet enig mens geboren wordt, die niet tot de hemel geroepen is, en dat uit hen na de dood diegenen gekozen worden, die in de Heer geloofd hebben, en geleefd naar Zijn geboden; en dat een andere uitverkiezing te erkennen gelijk zou staan met de Heer niet alleen van onmacht om te behouden toe te schrijven maar ook van ongerechtigheid te beschuldigen

Hemelse Verborgenheden 6214 (gedeeltelijk):

.... en dat de Heer niet alleen weet hoedanig de ganse mens is, maar ook hoedanig hij zal zijn tot in het eeuwige.

Hemel en Hel 593-594 (gedeeltelijk):

Het evenwicht tussen de hemelen en de hel wordt groter of kleiner naar gelang van het aantal van degenen die de hemel of de hel binnengaan, wat dagelijks verscheidene duizenden bedraagt. Maar dit te weten en te bemerken, volgens het evenwicht te matigen en gelijk te maken, kan geen engel, maar alleen de Heer, want het Goddelijke, voortkomende van de Heer, is alomtegenwoordig en ziet overal, of er enige schommeling is, terwijl een engel slechts ziet, wat dicht bij hem is en zelfs niet in zichzelf bemerkt, wat in zijn eigen gezelschap plaats vindt.

594. Hoe alles in de hemelen en hellen beschikt is, dat allen en ieder van degenen, die daar zijn, in evenwicht verkeren, kan enigszins opgemaakt worden uit wat boven, in artikel 593, over de hemelen en hellen gezegd en aangetoond is, namelijk, dat alle gezelschappen van de hemel volkomen naar orde onderscheiden zijn volgens de goede dingen, hun soorten en verscheidenheden, en alle gezelschappen van de hel volgens hun kwaadheden en verscheidenheden daarvan.

Goddelijke Voorzienigheid 333 (gedeeltelijk):

Gezegd wordt dat de werking van de Goddelijke Voorzienigheid om de mens te behouden, inzet met zijn geboorte, en voortduurt tot aan het einde van zijn leven; opdat dit begrepen kan worden, moet men weten dat de Heer ziet hoedanig de mens is, en vooruitziet hoedanig hij wil zijn, en zo dus hoedanig hij zal zijn; en het vrije van zijn wil kan niet worden weggenomen, opdat hij een mens is en vandaar onsterfelijk, zoals eerder met veel dingen is getoond; en daarom voorziet de Heer zijn staat na de dood, en voorziet Hij daarin van zijn geboorte af tot aan het einde van zijn leven; bij de bozen voorziet Hij daarin door het boze toe te laten en aanhoudend daarvan weg te leiden; bij de goeden echter voorziet Hij daarin door te leiden tot het goede; aldus is de Goddelijke Voorzienigheid aanhoudend in de werking om de mens te zaligen.

 

WAT IS DE WARE AARD VAN DE GODDELIJKE ALWETENDHEID?

Dit is het waarnemen, zien en weten van alle en de afzonderlijke dingen, tot aan de allerkleinste toe, die overeenkomstig de orde geschieden, en daaruit ook van die, die tegen de orde geschieden; vergelijkbaar met de wetenschap van de ziel van alles wat in het lichaam geschiedt.

Ware Christelijke Religie 59-62 (gedeelten):

59. Dat God alwetend is, dat wil zeggen, alle dingen gewaarwordt, ziet en weet, komt, omdat Hij de Wijsheid zelf en het Licht zelf is; en de Wijsheid zelf wordt alle dingen gewaar, en het Licht zelf ziet alle dingen.

60. Dat God alle dingen, tot de allerkleinste toe, die volgens de Orde geschieden, gewaarwordt, ziet, en weet, komt omdat de Orde universeel is vanuit de kleinste afzonderlijkheden, want de afzonderlijkheden heten tezamen genomen het universele, zoals de bijzonderheden tezamen genomen het algemene heten. Het universele tezamen met zijn kleinste afzonderlijkheden is een als één samenhangend werk, in die mate, dat niet één ding aangeraakt en aangedaan kan worden, zonder dat enige gewaarwording daarvan op al het overige overgaat.

61. Dat God uit de dingen, die tot de Orde behoren, alle en elk van de dingen, tot de allerkleinste toe, die tegen de Orde geschieden, gewaarwordt, weet en ziet, komt, omdat God de mens niet in het boze houdt, maar hem van het boze afhoudt, dus hem niet leidt, maar met hem strijdt. Uit deze voortdurende worsteling, uit het verzet, de weerstand, de afkeer en de reactie van het boze en valse tegen Zijn Goede en Ware, dus tegen Hem Zelf wordt Hij zowel hun omvang als hun hoedanigheid waar. Dit volgt uit de Alomtegenwoordigheid Gods in alle en elk van de dingen van Zijn orde, en tevens uit de Alwetendheid ten aanzien van alle en elk van de dingen daarin.

62. Aangezien nu God alle verhoudingen in de hemel uit de Orde, waarin Hij is, gewaarwordt en ziet, en vandaar kent, en dientengevolge alle tegenovergestelde verhoudingen in de hel gewaarwordt, ziet en kent, zo blijkt duidelijk, dat God alwetend is in de hel zoals in de hemel, en eveneens zo bij de mensen in de wereld; dus dat Hij hun boosheden en valsheden gewaarwordt, ziet en kent uit het goede en ware, waarin Hij is, en die in hun wezen Hijzelf zijn.

Ware Christelijke Religie 74 (gedeeltelijk):

......Verder stichtte God uit Zijn Almacht de Kerk, en openbaarde Hij de wetten van de Orde in het Woord, en toen de Kerk uit de Orde viel, herstelde Hij haar; en toen volledig gevallen was, daalde Hijzelf in de wereld neer, en trok door aanneming van het Menselijke de Almacht aan, en richtte haar weer op. God onderzoekt door Zijn Almacht, alsmede door Zijn Alwetendheid, eenieder na de dood, en bereidt de rechtvaardigen of de schapen tot hun plaatsen in de hemel voor, en vormt uit hen de hemel; maar de onrechtvaardigen of de bokken bereidt Hij voor tot hun plaatsen in de hel, en vormt uit hen de hel. En Hij schikt beide in gezelschappen en groepen overeenkomstig alle verscheidenheden van hun liefden, die in de hemel even groot in aantal zijn als de sterren aan het firmament van de wereld; en Hij verbindt de gezelschappen in de hemel aaneen, opdat zij voor Hem als één Mens zijn; zo doet Hij ook met de groepen in de hel, opdat zij als één duivel zijn; en hij scheidt dezen van genen door een kloof, opdat de hel de hemel geen geweld aan kan doen, en opdat de hemel aan de hel geen kwelling veroorzaakt.

 

 

BESTAAT ER ZOIETS ALS VOORBESCHIKKING?

Allen worden voor de hemel geschapen, en zo wordt elk mens onophoudelijk door de Heer getrokken naar de voor hem bestemde plaats in de Grootste mens, die de hemel is. Indien iemand daar niet komt, ligt het aan hemzelf.

Goddelijke Voorzienigheid 329 (gedeeltelijk):

Dat de Heer niemand tot de hel neerwerpt, maar dat de geest het zichzelf doet, werd in het werk over " Hemel en Hel", hoofdstuk 545-550, getoond. Zo geschiedt met elke boze en goddeloze na de dood; desgelijks geschiedt met de boze en de goddeloze in de wereld, met het verschil, dat hij in de wereld hervormd kan worden en de middelen van de zaliging omhelzen en in zich opnemen, niet echter na het heengaan uit de wereld. De middelen van de zaliging hebben betrekking op deze twee dat de boze dingen geschuwd moeten worden omdat zij tegen de Goddelijke wetten in de Decaloog zijn, en dat erkend moet worden dat God is. Dit kan eenieder als hij slechts de boze dingen niet liefheeft; de Heer vloeit immers aanhoudend met de macht in de wil in om de boze dingen te kunnen schuwen, en met de macht in het verstand om te kunnen denken dat God is; niettemin kan niemand het ene tenzij tegelijk het andere.

Goddelijke Voorzienigheid 163 (gedeeltelijk):

...dat de gehele engelenhemel voor de Heer verschijnt zoals één Mens, en evenzo ieder gezelschap van de hemel , en dat het vandaar komt, dat iedere engel en geest in de volmaakte vorm een mens is;....dat de hemel niet de hemel is vanuit het eigene van de engelen, maar vanuit de opneming van de Goddelijke Liefde en Goddelijke Wijsheid uit de Heer door de engelen; daaruit kan vaststaan dat de Heer de gehele engelenhemel regeert zoals één Mens; en dat die hemel, omdat hij in zich een Mens is, het beeld zelf en de gelijkenis zelf van de Heer is; en dat de Heer Zelf die hemel regeert zoals de ziel haar lichaam regeert. En dat, omdat het gehele menselijke geslacht wordt geregeerd uit de Heer, het niet wordt geregeerd uit de hemel, maar vanuit de hemel uit de Heer, bijgevolg vanuit Hem, aangezien Hijzelf de hemel is.

Goddelijke Voorzienigheid 164 (gedeeltelijk):

Maar omdat dit een verborgenheid van de wijsheid van de engelen is, kan het niet begrepen worden door de mens, tenzij door hem van wie het geestelijk gemoed geopend is; deze immers is vanuit de verbinding met de Heer een engel; door die mens kunnen vanuit de vooruit vermelde zaken de volgende begrepen worden: 1. Dat allen, zowel mensen als engelen, in de Heer zijn en de Heer in hen, volgens de verbinding met Hem, of, wat hetzelfde is, volgens de opneming van de liefde en de wijsheid uit Hem.2. Dat eenieder uit hen een plaats krijgt in de Heer, aldus in de hemel, volgens de hoedanigheid van de verbinding, of van de opneming van Hem. 3. Dat eenieder in zijn plaats zijn staat heeft, onderscheiden van de staat van de anderen; en dat hij vanuit het algemene zijn voorgeschreven taak trekt volgens zijn ligging, functie, en behoefte, geheel zoals elk deel in het menselijk lichaam. 4. Dat ieder mens in zijn plaats wordt ingewijd uit de Heer volgens zijn leven. 5. Dat ieder mens van kindsheid aan in die Goddelijke Mens wordt ingelaten, van wie de ziel en het leven de Heer is, en dat hij wordt geleid en geleerd vanuit Zijn Goddelijke Liefde volgens Zijn Goddelijke Wijsheid, in Hem en niet buiten Hem. Maar dat, omdat het vrije de mens niet wordt afgenomen, de mens niet anders geleid en geleerd kan worden dan volgens de opneming zoals uit zich.

Geestelijk Dagboek 322 (Opmerkenswaardige Levende Ondervindingen):

Door de barmhartigheid van God Messiah is het mij ook toegestaan te weten, en wel heden door ondervinding, dat het de liefde is, bijgevolg de barmhartigheid van God Messiah jegens het menselijk geslacht, dat Hij allen en de afzonderlijken wil behouden en uit de hel trekken tot de hemel. Dit is de enige oorzaak van de wederopstanding van de mens, want de liefde in zich heeft zulk een werkkracht, dat zij niet anders kan worden uitgedrukt dan door trekking; en zo tot verbinding, die geschiedt op onbepaald vele manieren; door dezelfde barmhartigheid worden alle en de afzonderlijke dingen ook tegelijk samengehouden in een nexus, van een hemelse orde en vorm, opdat zij tot ontstaan komen.

VERSCHIJNT DE HEMEL ALS EEN GROOT MENS?

Uit het Goddelijk Menselijke van de Heer, Die het Leven en de Ziel ervan is, is Zijn algehele Koninkrijk, niet uiterlijk, maar innerlijk, in een Menselijke Vorm georganiseerd, onderscheiden in gebieden die overeenstemmen met de ledematen, organen en functies in de mens.

Hemelse Verborgenheden 1894.

Dat de innerlijke mens van de Heer, die Jehovah is, mens genoemd wordt, komt omdat niemand mens is dan alleen Jehovah, want mens betekent in zijn eigenlijke zin dat Zijn, waaruit de mens is; het eigenlijke Zijn, waaruit de mens is, is het Goddelijke, bijgevolg het hemelse en het geestelijke; zonder het Goddelijk hemelse en geestelijke is er niets menselijks bij de mens, maar alleen dierlijks zoals bij de beesten; uit het Zijn van Jehovah of van de Heer heeft ieder mens, dat hij mens is, en daarvandaan wordt hij ook mens genoemd. Het hemelse, dat de mens mens maakt, bestaat hierin, dat hij de Heer liefheeft en de naaste liefheeft; aldus is hij mens, omdat hij een beeld van de Heer is, en omdat hij dat hemelse van de Heer heeft; voor de rest is hij een wild dier. Dat Jehovah of de Heer alleen mens is, en dat de mensen het van Hem hebben, dat zij mensen genoemd worden, voorts, dat de een meer mens is dan de ander, zie men in de nummers: 49, 288, 477, 565; en bovendien kan het hieruit blijken, dat Jehovah of de Heer aan de vaderen van de Oudste Kerk, en later ook aan Abraham, en ook aan de Profeten, als mens verscheen; daarom heeft ook de Heer zich verwaardigd, nadat er geen mens meer op aarde was of niets hemels of geestelijks meer bij de mens was, de menselijke natuur aan te nemen daardoor, dat Hij gelijk een ander mens geboren is, en deze natuur Goddelijk te maken; ook op deze wijze is Hij alleen mens. Bovendien stelt de gehele hemel voor de Heer het beeld van één mens voor, want dit stelt Hemzelf voor; daarom wordt de hemel de Grootste Mens genoemd, voornamelijk omdat de Heer er alles in allen is.

Hemelse Verborgenheden 4219.

Opdat men in het algemeen zal weten hoe het met de Grootste Mens gesteld is, moet men dit in gedachte houden dat de gehele hemel de Grootste Mens is, en dat de hemel de Grootste Mens wordt genoemd omdat hij overeenstemt met het Goddelijk Menselijke van de Heer; want alleen de Heer is Mens, en voor zoveel als de engel en de geest, alsmede voor zoveel als de mens die op aarde is, uit Hem heeft, voor zoveel zijn zij ook mensen; laat niemand geloven dat de mens uit daarom mens is omdat hij een menselijk aangezicht heeft en een menselijk lichaam heeft, en dat hij hersenen heeft, en ook ingewanden en leden; deze dingen heeft hij gemeen met de wilde dieren, en daarom ook zijn het deze dingen die sterven en een lijk worden, maar de mens is daarin mens dat hij kan denken en willen zoals een mens, dus die dingen kan opnemen die Goddelijk zijn, dat wil zeggen, die van de Heer zijn; daardoor onderscheidt de mens zich van de beesten en de wilde dieren; en de mens wordt ook zódanig mens in het andere leven, als die dingen hem in het leven van het lichaam door de opneming werden toegeëigend.

Goddelijke Liefde 288.

Aangezien God is Mens, geeft daarom de gehele engelen hemel in een samenvatting één Mens weer; en deze is in gebieden en provincies onderscheiden volgens de leden, de ingewanden, en de organen van de mens; want er zijn gezelschappen van de hemel die de provincie van alle dingen van het cerebrum maken, en van alle dingen van de organen van het aangezicht, voorts van alle dingen van de ingewanden van het lichaam; en die provincies zijn tussen elkaar geheel zo onderscheiden als die dingen bij de mens. De engelen weten ook in welke provincie van de Mens zij zijn. De gehele hemel is in die afbeelding omdat God is Mens; en God is de hemel omdat de engelen, die de hemel samenstellen, de opnemenden zijn van de Liefde en Wijsheid uit de Heer, en opnemenden zijn beelden.

Ware Christelijke Religie 119 (gedeeltelijk):

Dat ook de engelen niet in de staat van ongereptheid hadden kunnen voortbestaan, indien uit de Heer niet de Verlossing was gedaan, komt omdat de gehele engelenhemel tezamen met de Kerk op aarde voor de Heer als één enkel Mens is, van wie het innerlijke de engelenhemel en van wie het uitwendige de Kerk vormt, of, om het meer specifiek te zeggen, van wie het hoofd de hoogste hemel uitmaakt, de borst en de middelste streek van het lichaam de tweede en de laatste hemel, en de lendenen en voeten de Kerk op aarde, terwijl de Heer Zelf de ziel en het leven van die gehele Mens is; vandaar zou, indien de Heer de Verlossing niet gedaan had, deze Mens vernietigd zijn, ten aanzien van de voeten en de lendenen, wanneer de Kerk op aarde week, ten aanzien van de buikstreek, wanneer de laatste hemel week, ten aanzien van de borst wanneer de tweede hemel week, en dan valt het hoofd, daar het geen overeenstemming met het lichaam heeft, in onmacht.

 

WAAR LEERT DE BIJBEL DAT ER DRIE HEMELEN ZIJN?

Paulus zegt: "Ik ken een mens in Christus...die opgetrokken is geweest tot in de derde hemel...in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke dingen, die een mens niet geoorloofd is te spreken" (2Kor. 12:2-4).

 

HOE KOMT HET DAT ER DRIE HEMELEN ZIJN?

Vanwege de drie universele sferen of graden van de Schepping.

Ware Christelijke Religie 75 (gedeeltelijk):

Er zijn twee werelden: de geestelijke wereld, waarin de engelen en de geesten zijn en de natuurlijke wereld, waarin de mensen zijn.

Er zijn in beide werelden drie graden, die graden van hoogte worden genoemd, en vandaar drie gebieden, waarnaar de drie hemelen van de engelen en de menselijke gemoederen geordend zijn, die dus met deze drie engelenhemelen overeenstemmen; en evenzo is het gesteld met de overige dingen hier en daar.

Goddelijke Liefde 232.

Wij noemen deze drie graden in het geval van engelen, hemels, geestelijk en natuurlijk en voor hen is de hemelse graad die van de liefde, de geestelijke graad die van de wijsheid en de natuurlijke graad die van nuttige inspanningen. We noemen deze graden zo omdat de hemelen zijn onderscheiden in twee rijken; het ene dat genoemd wordt het hemelse en het andere het geestelijke, waaraan een derde rijk is toegevoegd waarin de mensen van de wereld vertoeven, wat een natuurlijk rijk is. Bovendien, de engelen door wie het hemels rijk is samengesteld worden geregeerd door liefde, en de engelen door wie het geestelijk rijk is samengesteld worden geregeerd door wijsheid, terwijl de mensen op aarde worden geregeerd door nuttige werken. Daardoor is het dat deze koninkrijken zijn verbonden. Hoe de stelling dient te worden geïnterpreteerd dat mensen op aarde worden geregeerd door nuttige werken zal in deel 4 worden gezegd.

 

WAT IS DE DRIE-EENHEID IN ALLE DINGEN VAN DE SCHEPPING ?

Een drievuldigheid van: einddoel, oorzaak en uitwerking; en in de mens: van ziel, gemoed en lichaam of van liefde, wijsheid en nut of van wil, verstand en werk.

Goddelijke Liefde 169.

In het geschapen heelal, zowel in de grootste werken ervan als in kleinste werken, zijn die drie, namelijk: doel, oorzaak, en uitwerking; dat die drie in de grootste en de kleinste werken van het geschapen heelal zijn, is omdat God de Schepper, die de Heer uit het eeuwige is, die drie zijn; maar omdat Hij oneindig is, en oneindige dingen in het Oneindige onderscheiden één zijn (zoals boven in de nummers:17-20 is aangetoond), zijn daarom eveneens die drie in Hemzelf, en de drie in de oneindige dingen van Hemzelf, zijn onderscheiden één; vandaar is het, dat het heelal, dat geschapen is uit het Zijn van Hemzelf, en ten aanzien van de nutten beschouwd het beeld van Hemzelf is, die drie verkregen heeft in al zijn delen en zijn afzonderlijke werken.

Goddelijke Liefde 213.

Wat de liefde en de wijsheid aangaat, de liefde is het doel, de wijsheid de oorzaak, en het nut is de uitwerking; en het nut is de samenvatting, het samenhoudende, en de basis van de wijsheid en de liefde; en het nut is een zodanige samenvatting en een zodanig samenhoudende, dat alle dingen van de liefde en alle dingen van de wijsheid daadwerkelijk daarin zijn; het is het gelijktijdige ervan. Maar men moet terdege weten dat alle dingen van de liefde en van de wijsheid die gelijkslachtig en samenstemmend zijn, in de nuttige werken zijn, volgens die dingen welke boven in artikel nummers: 189-194 gezegd en getoond zijn.

Goddelijke Liefde 214.

In een reeks van eendere graden zijn eveneens: de aandoening, het denken, en de handeling, omdat alle aandoening betrekking heeft op de liefde, het denken op de wijsheid, en de handeling op het nut. In een reeks van eendere graden zijn de naastenliefde, het geloof en het goede werk, want de naastenliefde is van de aandoening, het geloof is van het denken, en het goede werk is van de handeling. In een reeks eendere graden zijn ook: de wil, het verstand en de uitoefening, want de wil is van de liefde en vandaar van de aandoening, het verstand is van de wijsheid en vandaar van het geloof, en de uitoefening is in het nut en vandaar in het werk. Zoals dus het nut alle dingen van de wijsheid en de liefde zijn, zo zijn de handeling, alle dingen van het denken en van de aandoening in het goede werk, en alle dingen van het geloof en de naastenliefde daarin, enzovoort; maar alle van dezelfde soort, dat wil zeggen, samenstemmend.

 

WIE ZIJN IN DE HOOGSTE HEMEL EN HET HEMELSE RIJK?

Zij die in de liefde tot de Heer zijn en de waarheden van het Woord rechtstreeks in hun wil en leven ontvangen. Dezen denken vanuit de einddoelen van de schepping en vormen het hart van de Grootste Mens.

Hemelse Verborgenheden 4286 (gedeeltelijk).

....dat er drie hemelen zijn, is bekend, namelijk de binnenste, de middelste en de laatste hemel, of, wat hetzelfde is, de derde, de tweede, en de eerste; de binnenste of de derde hemel is de hemelse, want de engelen daar worden hemelsen genoemd, want zij zijn in de liefde tot de Heer, en vandaar het allermeest met de Heer verbonden, en omdat dit zo is, zijn zij meer dan alle overigen in de wijsheid, zij zijn in de onschuld, en vandaar worden zij Onschulden en Wijsheden genoemd; deze engelen worden onderscheiden in innerlijke en uitwendige; de innerlijke zijn meer hemels zijn de uitwendige.

Hemelse Verborgenheden 9276 (gedeelten).

Het hart van de Grootste Mens, dat wil zeggen, van de hemel en de Kerk, stellen degenen samen die in de liefde tot de Heer zijn en in de liefde jegens de naaste, dus afgezien van de persoon, in de liefde van de Heer en de liefde van de naaste. Zoals het hart eerst invloeit in de long, en door deze in de innerlijke en de verdere delen van het lichaam, zo vloeit de Heer door het goede van de liefde in de innerlijke ware dingen in, en door deze in de uitwendige ware en goede dingen.

Hemelse Verborgenheden 9810 (gedeeltelijk).

Het Goddelijk hemelse is het Goddelijke van de Heer in de binnenste hemel; de engelen daar immers worden de hemelse engelen genoemd, en zij zijn de opnemingen van het Goddelijk Ware in hun wilsdeel; het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer dat in dit deel is opgenomen, wordt het hemels goede genoemd; maar opgenomen in het verstandelijk deel, wordt dit het geestelijk goede genoemd.

Hemel en Hel 33 (gedeelten).

Het is nuttig op te merken, dat het innerlijke bij de engelen de hemel bepaalt waarin zij zijn; want hoe meer het innerlijke jegens de Heer ontsloten is, in des te innerlijker hemel zij zijn. Het innerlijke wordt ontsloten door het opnemen van het Goddelijk Goede of het Goddelijke Ware.

Zij, die door de Goddelijke waarheden zijn aangedaan, en ze onmiddellijk in het leven, dat wil zeggen, in de wil en uit deze in het doen opnemen, zijn in de binnenste of van derde hemel, en zijn daar naarmate het opnemen van het goede door de genegenheid voor het ware is;

Goddelijke Liefde 202 (gedeeltelijk).

De engelen van de lagere hemelen denken over oorzaken en over doelen, maar de engelen van de hogere hemelen vanuit oorzaken en vanuit doelen; en vanuit deze denken is van de hogere wijsheid, maar over de eerstgenoemde denken is van de lagere. Denken vanuit doelen is van de wijsheid, vanuit oorzaken is van het inzicht, en vanuit de uitwerkingen is van de wetenschap. Vanuit deze dingen blijkt duidelijk dat alle vervolmaking opklimt en afdaalt met graden en volgens deze.

Goddelijke Liefde 232.

Die drie graden bij de engelen worden genoemd: hemels, geestelijk en natuurlijk; en voor hen is de hemelse graad de graad van de liefde, de geestelijke graad de graad van de wijsheid, en de natuurlijke graad de graad van de nutten. De oorzaak dat die graden zo worden genoemd, is omdat de hemelen in twee rijken zijn onderscheiden, en het ene rijk wordt genoemd het hemelse, en het tweede het geestelijke, waartoe nog een derde rijk toetreedt, waarin de mensen op aarde zijn, en dat het natuurlijk rijk is. Ook zijn de engelen vanuit wie het hemels rijk bestaat, in de liefde, en de engelen vanuit wie het geestelijk rijk bestaat, zijn in de wijsheid; maar de mensen in de wereld zijn in de nutten; en daarom zijn die rijken verbonden.

Ware Christelijke Religie 195 (gedeeltelijk):

De engelen van het hemelse Rijk, vanuit wie de derde of hoogste hemel is, zijn in het Goddelijke dat uit de Heer voortgaat, dat het hemelse wordt genoemd, want zij zijn in het goede van de liefde uit de Heer. De engelen van het geestelijk Rijk van de Heer, vanuit wie de tweede of middelste hemel is, zijn in het Goddelijke dat uit de Heer voortgaat, dat het geestelijke wordt genoemd, want zij zijn in de Goddelijke wijsheid uit de Heer. De engelen van het natuurlijk Rijk van de Heer, vanuit wie de eerste of laagste hemel is, zijn in het Goddelijke dat uit de Heer voortgaat en dat het Goddelijk natuurlijke wordt genoemd, en zij zijn in het geloof van de naastenliefde uit de Heer.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 4 (gedeeltelijk):

...in de hoogste uitspansels zijn zij die hemelse engelen worden genoemd, waarvan de meesten zijn vanuit de Oudste Kerk; zij die daar zijn, worden hemelse engelen genoemd vanwege de hemelse liefde, wat de liefde tot de Heer is.

WIE ZIJN IN DE MIDDELSTE HEMEL EN HET GEESTELIJK RIJK?

Zij die door de wijsheid in de naastenliefde zijn en de waarheden eerst in het verstand ontvangen, en vandaar in de wil en daad. Dezen denken uit de oorzaken van de schepping en maken de longen in de Grootste Mens uit.

Hemelse Verborgenheden 4286 (gedeeltelijk):

De middelste of de tweede hemel is de geestelijke, want de engelen daar worden geestelijken genoemd, omdat zij in de naastenliefde jegens de naaste zijn, dat wil zeggen, in de wederzijdse liefde, en deze is zodanig dat de een de ander meer liefheeft dan zichzelf; en omdat zij zodanig zijn, zijn zij in het inzicht, en zij worden vandaar Inzichten genoemd; ook deze engelen worden onderscheiden in innerlijke en uitwendige; de innerlijke zijn geestelijker dan de uitwendige.

Hemelse Verborgenheden 927 (gedeelten):

Met de Kerk is het verder gesteld zoals met de mens zelf, namelijk dat twee bronnen van het leven bij hem zijn, namelijk het hart en de long. Het is bekend dat het eerste van het leven van hem het hart is, en het tweede van het leven van hem de long, en dat deze beide bronnen alle en de afzonderlijke dingen het leven vormen die in de mens zijn.

Zij die in de liefde tot de Heer, en in de liefde jegens de naaste zijn, stellen het gebied van het hart in de Grootste Mens samen, en zij die in de naastenliefde en het geloof daaruit zijn uit de Heer, stellen het gebied van de long samen.

Hemel en Hel 33 (gedeeltelijk):

... zij, die ze echter niet aanstonds in de wil, maar in het geheugen en van daaruit in het verstand opnemen, en ze hieruit willen en doen, zijn in de middelste of tweede hemel.

Goddelijke Liefde 202 (gedeeltelijk):

....dat het denken van de engelen van de hoogste of van derde hemel het denken vanuit doelen is; en het denken van de engelen van de middelste of tweede hemel het denken vanuit oorzaken is, en het denken van de engelen van de laagste of eerste hemel denken vanuit uitwerkingen is.

Goddelijke Liefde 232 (gedeeltelijk):

Ook zijn de engelen vanuit wie het hemels rijk bestaat, in de liefde, en de engelen vanuit wie het geestelijk rijk bestaat, zijn in de wijsheid; maar de mensen in de wereld zijn in de nutten; en derhalve zijn die rijken verbonden.

Ware Christelijke Religie 195 (gedeeltelijk):

De engelen van het geestelijk Rijk van de Heer, vanuit wie de tweede of middelste hemel is, zijn in het Goddelijke dat uit de Heer voortgaat, dat het geestelijke wordt genoemd, en zij zijn in het geloof van de naastenliefde uit de Heer.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 4 (gedeeltelijk):

...in de uitspansels onder die, zijn zij die de geestelijke engelen worden genoemd, waarvan de meesten zijn vanuit de Oude Kerk; zij die daar zijn, worden geestelijke engelen genoemd vanwege de geestelijke liefde, wat de naastenliefde is jegens de naaste;

 

 

 

WIE ZIJN IN DE LAAGSTE HEMEL EN HET NATUURLIJKE RIJK?

Zij die in het geloof zijn en goede werken doen uit gehoorzaamheid aan de lering van anderen. Dezen denken uit de zichtbare uitwerkingen van de schepping en maken in de Grootste Mens het lichaam en de overige ledematen en vezels uit.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 4 (gedeeltelijk):

... onder dezen zijn de engelen die in het goede van het geloof zijn, en zijn zij die het leven van het geloof hebben geleefd; het leven van het geloof leven, is volgens de leer van hun Kerk.

Ware Christelijke Religie 195 (gedeeltelijk):

De engelen van het natuurlijk Rijk van de Heer, vanuit wie de eerste of laagste hemel is, zijn in het Goddelijke dat uit de Heer voortgaat, dat het Goddelijk Natuurlijke wordt genoemd, en zij zijn in het geloof van de naastenliefde uit de Heer.

Hemel en Hel 33 (gedeeltelijk):

... degenen echter die zedelijk leven en het Goddelijke geloven, zonder zich zozeer te bekommeren om onderricht te worden, zijn in de onderste of eerste hemel.

Goddelijke Liefde 202 (gedeeltelijk):

De engelen van de lagere hemel denken over oorzaken en over doelen, maar de engelen van de hogere hemelen vanuit oorzaken en vanuit doelen; en vanuit deze denken is van de hogere wijsheid, maar over die denken is van de lagere. Denken vanuit de doelen is van de wijsheid, vanuit de oorzaken is van het inzicht, en vanuit de uitwerkingen is van de wetenschap.

Hemelse Verborgenheden 4286 (gedeeltelijk):

De laatste hemel echter, of de eerste, is ook hemels en geestelijk, maar niet in zo’n graad als de vorige, want hun kleeft het natuurlijke aan, en daarom worden zij hemels en geestelijk natuurlijken genoemd; zij zijn ook in de wederzijdse liefde, maar zij hebben de anderen niet meer dan zichzelf, maar zoals zichzelf, lief; zij zijn in de aandoening van het goede en in de erkentenis van het ware; ook dezen worden onderscheiden in innerlijke en uitwendige.

Hemelse Verborgenheden 9276 (gedeeltelijk):

...de overige inwendige delen en leden echter in die Grootste Mens stellen degenen samen die in de uitwendige goede en ware dingen zijn, en dus abstract van de personen de uitwendige goede en ware dingen waardoor de innerlijke ware en goede dingen kunnen worden binnengeleid

Hemelse Verborgenheden 9812 (gedeeltelijk):

En het Goddelijk Natuurlijk Goede, dat de eerste of laatste hemel maakt, is het goede van het geloof en van de gehoorzaamheid. Tot het Goddelijk Natuurlijk Goede behoort ook het burgerlijk goede, dat het gerechte onder de burgers wordt genoemd, en eveneens het zedelijk goede, dat van alle deugden is die van het eerzame zijn. Die drie goeden volgen in orde elkaar op, zoals het einddoel, oorzaak en de uitwerking;

 

WAT IS HET LOT VAN DEGENEN DIE ALS KIND STERVEN?

De verdere formering van hun leven en geest vindt plaats onder het directe toezicht van de Heer in de geestelijke wereld, waar zij allen worden opgevoed om engelen te worden door aandoening en met neigingen tot het goede doordrongen.

Hemel en Hel 329-34 (gedeelten):

329. Sommige mensen geloven, dat slechts de kinderen, die in de Kerk geboren worden, in de hemel worden toegelaten, maar niet zij, die er buiten geboren worden.

Zij mogen daarom weten, dat elk kind, waar ook geboren, hetzij in de kerk of daarbuiten, hetzij van vrome of goddeloze ouders, door de Heer ontvangen wordt, als het sterft en in de hemel opgevoed. Het wordt daar onderwezen volgens de Goddelijke Orde, en doordrongen van de neigingen tot het goede, en daardoor van de kennis van het ware, en later als het kind toeneemt in inzicht en wijsheid, wordt het in de hemel geleid en een engel. Eenieder, die redelijk denkt, kan weten, dat niemand voor de hel wordt geboren; maar allen voor de hemel, en dat het de schuld van de mens zelf is, wanneer hij ter helle gaat; maar dat kinderen geen schuld kunnen hebben.

332. Zodra kinderen uit de dood verrijzen, wat onmiddellijk na hun sterven plaats vindt, worden zij tot de hemel gevoerd en aan de zorg toevertrouwd van vrouwelijke engelen, die tijdens hun leven in het lichaam kinderen teder beminden en tevens God liefhadden. Daar zij op aarde alle kinderen met moederlijke tederheid liefhadden, ontvangen zij ze als hun eigen kind, en eveneens hebben die kinderen, door een ingeboren genegenheid, die engelen als hun moeder lief. Elke vrouwelijke engel heeft zoveel kinderen onder haar zorgen, als zij uit een geestelijke, moederlijke genegenheid wenst.

334. Ook de wijze, waarop de kinderen in de hemel worden opgevoed, zal in het kort beschreven worden. Van hun opvoedsters leren zij spreken en hun eerste spraak is slechts een klank van genegenheid, die langzamerhand duidelijker wordt, naarmate de denkbeelden van de gedachten daarin doordringen. Want de denkbeelden van de gedachte die voortkomen uit de genegenheden, vormen de gehele engelentaal. In hun genegenheden, die alle uit de onschuld voortkomen, worden eerst ingebracht, zulke dingen als voor de ogen verschijnen en bekoorlijk zijn; en daar deze dingen van geestelijke oorsprong zijn, vloeien daarin tegelijkertijd de dingen van de hemel, waardoor hun innerlijk wordt geopend en zij zo van dag tot dag meer volmaakt worden. Wanneer dit eerste tijdperk is geëindigd, worden zij naar een andere hemel gevoerd, waar zij door leermeesters worden onderwezen, en zo gaat het verder.

Hemel en Hel 416.

Dat de hemel van de Heer onmetelijk is, wordt duidelijk alleen hierdoor, dat alle kinderen, hetzij geboren in de Kerk of daarbuiten, door de Heer worden aangenomen en engelen worden, en dat hun getal een vierde of een vijfde deel bedraagt van het gehele mensdom op aarde. Ieder klein kind, waar ook geboren, hetzij binnen de Kerk of daarbuiten, uit vrome of goddeloze ouders, wordt bij de dood door de Heer ontvangen, in de hemel opgevoed, volgens de Goddelijke Orde onderwezen, met genegenheden voor het goede toegerust en daardoor met kennis van het ware, en later, nadat het is toegenomen in inzicht en wijsheid, in de hemel binnengeleid. Hieruit ziet men dus, welk een grote menigte engelen in de hemel van de eerste schepping af tot nu toe alleen uit deze kinderen voortkwamen.

Ware Christelijke Religie 521 (gedeeltelijk):

Dit is mij tot zekerheid geworden in de geestelijke wereld aan de kleine kinderen, die sterven, namelijk, dat zij zich slechts tot de boosheden neigen, dus ze willen, maar ze nochtans niet doen; want zij worden onder het toezicht van de Heer opgevoed, en behouden.

 

INDIEN ALLE KINDEREN DIE STERVEN ENGELEN WORDEN, WAAROM STERVEN DAN NIET ALLEN IN DE KINDERJAREN?

Zij die als kind sterven missen het uiterste natuurlijke vlak van het gemoed; daarom zou, indien allen als kind zouden sterven, dit fundament aan de hemel ontbreken. Slechts eenderde van de hemelen bestaat uit hen, die in hun kinderjaren zijn gestorven.

Hemel en Hel 345.

Ook het verschil tussen degenen, die als kinderen en die als volwassenen sterven, zal worden uitgelegd. Zij, die als volwassenen sterven, hebben een basis aangenomen van de stoffelijke, aardse wereld, en dragen die met zich mee; en deze basis is hun geheugen en hun natuurlijk-lichamelijke genegenheid. Dit blijft na de dood ongewijzigd in rust; maar toch dient het als uiterste basis voor hun gedachten na de dood, want de gedachte vloeit er in. Daardoor komt het, dat de hoedanigheid van de mens na de dood, dezelfde is als de hoedanigheid van die basis, en evenals de overeenstemming van het verstandsgebied met de dingen, die daarin zijn. Maar kinderen, die in de kinderlijke leeftijd sterven en in de hemel worden opgevoed, bezitten zo’n grondslag niet, maar een die geestelijk-natuurlijk is, daar zij niets van de stoffelijke wereld en het aardse lichaam meenemen; daarom kunnen zij zulke grove genegenheden en de gedachten, die daaruit volgen, niet hebben, want zij nemen alles van de hemel. Daarbij weten de kinderen niet, dat zij op aarde geboren werden en daarom veronderstellen zij, dat zij in de hemel werden geboren. Bijgevolg kennen zij geen andere geboorte dan de geestelijke, die geschiedt door de kennis van goedheid en waarheid en door verstand en wijsheid, waardoor de mens mens is; en daar die beginselen van de Heer zijn, geloven zij en geloven zij met liefde, dat zij de Heer zelf toebehoren. Maar toch kan de staat van de mensen, die op aarde opgroeien, even volmaakt worden als de staat van de kinderen, die in de hemel opgroeien, indien zij lichamelijke en aardse liefde verwijderen, die de eigenliefde en wereldliefde zijn en in plaats daarvan geestelijke liefde opnemen.

Hemelse Verborgenheden 3679 (gedeeltelijk):

Maar de geesten en engelen denken op een andere wijze dan de mens; hun denken vindt weliswaar ook hun begrenzing in het natuurlijke, want zij dragen al het natuurlijk geheugen en de aandoening ervan met zich mee, maar het is hun niet veroorloofd, dit geheugen te gebruiken; maar ofschoon het hun niet vergund is te gebruiken, dient het hun toch tot bodem of als een fundament, opdat de voorstelling van hun denken innerlijker zijn, en hun spraak niet bestaat uit vormen van woorden, zoals bij de mens, maar door vormen van dingen.

Hemelse Verborgenheden 4588 (gedeeltelijk):

Het is met de dingen die van de geestelijke geboorte zijn, als volgt gesteld, dat de opneming in elk geval in het natuurlijke zal zijn; hetgeen de oorzaak is dat wanneer de mens wordt wederverwekt, eerst het natuurlijke wordt voorbereid om op te nemen, en voorzoveel als dit ontvankelijk is geworden, voor zoveel kunnen de innerlijke ware en goede dingen uitkomen en vermenigvuldigd worden; dit is ook de oorzaak dat indien de natuurlijke mens niet is voorbereid om de ware en de goede dingen van het geloof in het leven van het lichaam op te nemen, hij ze in het andere leven niet kan opnemen, en dus niet kan worden gezaligd; dit is het wat onder dit algemene gezegde wordt verstaan: "Zoals de boom valt, blijft hij liggen"' of "zoals de mens sterft, zo wordt hij"; de mens heeft immers in het andere leven geheel het natuurlijk geheugen of geheel het geheugen van de uitwendige mens met zich, maar het is hem daar niet geoorloofd het te gebruiken, en daarom is het daar zoals een fundamenteel vlak waarin de innerlijke ware en goede dingen vallen.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 3.

Omdat deze hemel is geformeerd uit allen die zodanig zijn geweest, van de tijd van de Heer af tot de tegenwoordige tijd, staat vast dat die het is zowel uit de Christenen als uit de Natiën; maar voor het grootste deel uit de kindertjes van allen in het algehele wereldrond die overleden zijn van de tijd van de Heer aan, want al dezen zijn opgenomen door de Heer, en opgevoed in de hemel, en onderricht door de engelen, en daarna in bewaring gehouden, opdat zij de nieuwe hemel tezamen met de overigen zouden samenstellen; daaruit kan men opmaken, hoe groot die hemel is;

Hemel en Hel 4.

Alle kinderen, die het derde deel van de hemel uitmaken, worden ingeleid in de erkenning en het geloof, dat de Heer hun Vader is, en later, dat Hij de Heer van alles is, dus de Heer van de hemel en van de aarde. 

 

 

HOE ZIET DE HEMEL ER UIT?

Zoals in de natuurlijke wereld, bestaan daar: een natuur, steden, huizen, klederen, werkzaamheden, boeken, enz., maar alles is daar geestelijk en veel volmaakter.

Goddelijke Liefde 163.

Het heelal in het algemeen is onderscheiden in twee werelden, de geestelijke en de natuurlijke; in de geestelijke wereld zijn de engelen en de geesten, in de natuurlijke wereld zijn de mensen; die twee werelden zijn geheel en al hetzelfde naar het uitwendig aangezicht, dus zo hetzelfde dat zij niet onderscheiden kunnen worden; maar naar het innerlijk aangezicht zijn zij geheel en al anders. De mensen zelf die in de geestelijke wereld zijn, die, zoals gezegd, engelen en geesten worden genoemd, zijn geestelijk, en omdat zij geestelijk zijn, denken zij geestelijk en spreken zij geestelijk. Maar de mensen die in de natuurlijke wereld zijn, zijn natuurlijk, en derhalve denken zij natuurlijk en spreken natuurlijk, en het geestelijke denken en de spraak heeft met het natuurlijke denken en de spraak niets gemeen. Daarvanuit is duidelijk dat die twee werelden, de geestelijke en de natuurlijke, tussen elkaar geheel en al onderscheiden zijn, dermate dat zij op geen enkele manier tezamen kunnen zijn.

Hemel en Hel 170.

De mens, die alleen volgens het natuurlijke licht denkt, kan niet begrijpen, dat er in de hemel iets zou zijn, dat aan de dingen van de aarde gelijk is; en dit, omdat hij volgens dit licht heeft gedacht en zich heeft bevestigd in de mening, dat engelen niets dan geest en dat geesten als het ware etherische vormen zijn; dat zij zodoende geen zinnen hebben, zoals de mens, dus ook geen ogen, en dat, als zij geen ogen hebben, er ook geen voorwerpen voor het gezicht zijn; terwijl daarentegen de engelen alle zintuigen hebben, die de mens heeft, ja zelfs nog veel fijner en ook het licht, waaruit zij zien, veel helderder is dan dat, waaruit de mens ziet.

Hemel en Hel 176.

Om duidelijker te maken, welke de dingen zijn, die zich aan de engelen volgens de overeenstemmingen vertonen, zal ik hier een enkel voorbeeld aanvoeren. Voor hen, die wijs zijn, verschijnen paradijzen en tuinen vol bomen en planten van elke soort. De bomen zijn daar in de fraaiste orde gezet en vormen enkele groepen, waarheen boogvormige toegangen voeren en waaromheen paden aangebracht zijn, alles in zulk een schoonheid, dat het niet kan beschreven worden; zij, die wijs zijn, wandelen daar en plukken bloemen en winden kransen, waarmee zij kleine kinderen versieren. Er komen hier ook bomen en bloemen voor, die op aarde nergens gezien worden en evenmin hier op aarde kunnen voorkomen. Ook hebben de bomen vruchten volgens het goede van de liefde, waarin de wijzen verkeren. Zij zien zulke dingen, omdat een tuin en een park en ook vruchtbomen en bloemen met inzicht en wijsheid overeenstemmen.

Dat zulke dingen in de hemelen zijn, is ook op aarde bekend, maar alleen aan hen, die in het goede zijn en het licht van de hemel niet door het natuurlijke licht en de bedrieglijkheden daarvan bij zich hebben uitgeblust; want als zij aan de hemel denken of daarvan spreken, denken en zeggen zij: Er bestaan daar zulke dingen, die geen oor gehoord en geen oog gezien heeft.

Hemel en Hel 177.

Daar de engelen mensen zijn en onder elkaar leven, zoals de mensen op aarde, hebben zij ook kleren, woningen en veel van dergelijke zaken, slechts met dit onderscheid, dat alles volmaakter is, daar zij in een meer volmaakte toestand zijn; want zoals de wijsheid van de engelen die van de mensen in zulk een mate overtreft, dat zij onuitsprekelijk genoemd wordt, zo is het met alles wat bij de engelen waargenomen en door hen gezien wordt, omdat dit alles met hun wijsheid overeenstemt.

Hemel en Hel 184.

Maar het is beter de getuigenis van de ondervinding aan te voeren. Zo dikwijls ik van aangezicht tot aangezicht met de engelen sprak, was ik bij hen in hun woningen. Deze woningen zijn geheel als de woningen op aarde, die wij huizen noemen, alleen zijn ze fraaier. Daarin bevinden zich zalen, kamers en slaapkamers, in grote getale; zij hebben hoven en rondom tuinen, bossages en velden. Waar zij bij elkaar leven, zijn hun woningen aaneengesloten en vormen tezamen een stad met straten, stegen en pleinen, geheel op de manier als de steden op aarde. Het werd mij gegeven er door te wandelen, overal rond te kijken en hier en daar de huizen binnen te treden.

Echtelijke Liefde 207 (gedeeltelijk):

Hier zijn alle dingen substantieel en niet materieel, en de materiële dingen ontlenen hun oorsprong aan de substantiële dingen. Wij die hier zijn, wij zijn geestelijke mensen omdat wij substantieel zijn, en niet materieel. Vandaar komt het dat hier alle dingen die in de natuurlijke wereld voorkomen, zich in hun volmaaktheid bevinden, ook boeken en geschriften, en vele dingen meer. Toen de drie die pas waren aangekomen de dingen substantieel hoorden noemen, dachten zij dat het dus zo wel moest zijn, zowel omdat zij de geschreven boeken zagen, als omdat zij het hoorden zeggen dat de materies de oorsprong ontlenen aan de substanties. Om over deze dingen nog meer te worden bevestigd, werden zij gebracht tot de woonplaatsen van de schrijvers die de door de wijzen van de stad volgeschreven exemplaren kopieerden; en zij wierpen een blik in de geschriften, en waren verwonderd dat die zo keurig en verzorgd waren.

Leer over het Geloof 63 (gedeeltelijk):

In de geestelijke wereld verschijnen alle dingen die in de natuurlijke wereld zijn; er verschijnen huizen en paleizen, paradijzen en tuinen, en daarin bomen van elk geslacht; er verschijnen akkers en braakliggende terreinen, ook velden en grasperken; en eveneens kudden van groot- en kleinvee; alle dingen net zo als zij op onze aardbol verschijnen; en er is ook niet enig onderscheid, dan alleen dat deze vanuit natuurlijke oorsprong zijn, en laatstgenoemde vanuit geestelijke oorsprong: en daarom zien de engelen, omdat zij geestelijk zijn, de dingen die van geestelijke oorsprong zijn, eender als de mensen de dingen die vanuit natuurlijke oorsprong zijn. Alle dingen die verschijnen in de geestelijke wereld, zijn overeenstemmingen; zij stemmen immers overeen met de aandoeningen van de engelen en van de geesten: dit is de oorzaak, dat zij die in de aandoening van het goede en het ware zijn, en vandaar in de wijsheid en het inzicht, wonen in prachtige paleizen, met daaromheen paradijzen vol bomen die overeenstemmen, en rondom die akkers en velden, waarin kudden van kleinvee neerliggen, wat schijnbaarheden zijn.

 

 

WORDT GOD IN DE HEMEL GEZIEN?

De engelen zien Hem in de Zon daar als Mens omringd met zonnevuur. Zij worden ook in alles van hun prachtige omgeving en in elk ding van hun leven het Goddelijke duidelijk gewaar. Deze innerlijke waarneming is hun grootste vreugde.

Goddelijke Liefde 130 (gedeeltelijk):

Dat de engelen hun aangezichten voortdurend tot de Heer als de Zon keren, is omdat de engelen in de Heer zijn en de Heer in hen, en de Heer innerlijk de aandoeningen en het denken van hen leidt, en die voortdurend tot zich keert; daarom kunnen zij niet anders dan tot het oosten, waar de Heer als de Zon verschijnt, schouwen. Vandaar ligt open dat de engelen zich niet tot de Heer keren, maar dat de Heer hen tot zich keert; want wanneer de engelen innerlijk over de Heer denken, dan denken zij over Hemzelf niet anders dan in zich; het innerlijke denken zelf maakt niet de afstand, maar het uiterlijke denken, dat met het gezicht van de ogen één handelt, maakt dit; de oorzaak is, omdat het uiterlijke denken in de ruimte is, niet echter het innerlijke, en waar zij niet in de ruimte is, als in de geestelijke wereld, is zij niettemin in een schijnbaarheid van ruimte. Maar deze dingen kunnen weinig worden verstaan door de mens die over God denkt vanuit de ruimte; want God is waar dan ook, evenwel niet in de ruimte; zo is Hij dus zowel binnen als buiten de engel; en vandaar kan de engel God zien, dat wil zeggen, de Heer, zowel binnen zich als buiten zich; binnen zich als hij vanuít de liefde en wijsheid denkt, buiten zich als hij óver de liefde en de wijsheid denkt.

Goddelijke Liefde 131.

Het toekeren van de engelen tot de Heer is zodanig dat zij in elk toekeren van het lichaam tot de Heer als de Zon voor zich schouwen; de engel kan zich om en om keren, en daardoor de verschillende dingen zien die rondom zijn, maar toch verschijnt de Heer als de Zon voortdurend vòòr het aangezicht van hem. Dit kan wonderbaarlijk schijnen, niettemin is het de waarheid

Hemelse Verborgenheden 10809 (gedeeltelijk):

Daarop vroegen zij, hoe de Heer verschijnt bij de engelen uit onze aarde; ik zei, dat Hij in de Zon als Mens verschijnt, daar met een zonnevurige omgeven, waaruit de engelen in de hemelen alle licht hebben, en dat de warmte die daaruit voortgaat, het Goddelijk Goede is, en dat het Licht dat daaruit voortgaat, het Goddelijk Ware is, het ene en het andere uit de Goddelijke Liefde, dat het vurige is, en verschijnt rondom de Heer in die Zon; maar dat die Zon slechts verschijnt aan de engelen in de hemel, en niet aan de geesten die beneden zijn, aangezien deze verder verwijderd zijn van de opneming van het goede van de liefde en van het ware van het geloof, dan de engelen die in de hemelen zijn.

Hemelse Verborgenheden 920 (gedeeltelijk):

De mens van de Oudste Kerk had geen andere godsdienst dan een innerlijke, zoals in de hemel is, want bij hen had de hemel verbinding met de mens, zodat zij één uitmaakten; deze verbinding was de innerlijke gewaarwording, waarvan eerder herhaaldelijk sprake was; daar zij dus als innerlijke mensen, de engelen gelijk, waren, voelden zij weliswaar de uiterlijke dingen, die tot het lichaam en tot de wereld behoorden, maar zij gaven er geen aandacht aan; in elk object van de zinnen werden zij iets Goddelijks en hemels gewaar; zo bijvoorbeeld, wanneer zij een hoge berg zagen, werden zij niet de voorstelling van de berg gewaar, maar van de hoogte, en door de hoogte de hemel, en de Heer. Vandaar kwam het, dat van de Heer gezegd werd, dat Hij in het Allerhoogste woont, en dat Hijzelf de Allerhoogste en de Verhevenste werd genoemd, en later de dienst van de Heer op bergen werd gehouden.

Hemel en Hel 121.

Wanneer echter de Heer in de hemel verschijnt, wat dikwijls geschiedt, dan verschijnt Hij niet omgeven door de Zon, maar in de gestalte van een engel, en van de engelen onderscheiden door het Goddelijke dat uit Zijn gelaat schittert; want Hij is daar niet in persoon, daar de Heer in persoon steeds door de Zon omgeven is, maar Hij is tegenwoordig door Zijn blik. Want in de hemel is het iets gewoons, dat iemand als tegenwoordig verschijnt op de plaats, waarop zijn blik gevestigd of daardoor begrensd wordt, hoe ver deze ook van de plaats, waar zij werkelijk is, verwijderd moge zijn. Deze tegenwoordigheid heet de tegenwoordigheid van het innerlijk gezicht, waarover meer in hetgeen volgt. Ook mij verscheen de Heer buiten de Zon in de gestalte van een engel, iets onder de Zon in hoogte; en ook nog in de nabijheid in een zelfde gestalte, met schitterend aangezicht: een keer zelfs te midden van de engelen in een vlammende glans.

Hemel en Hel 270 (gedeeltelijk):

...... Zij zeiden verder nog dat de wijsheid van de engelen van de binnenste hemel hoofdzakelijk daarin bestaat, dat zij Goddelijke en hemelse dingen in ieder voorwerp zien en wonderbaarlijke dingen in een reeks van verscheidene voorwerpen; want alle dingen die zij met hun ogen zien zijn in overeenstemming. Zo bijvoorbeeld als zij paleizen en tuinen zien, eindigt hun gezicht niet met de dingen die voor hun oog zijn, maar zien zij de innerlijke dingen waaruit zij ontstaan, dus waarmee zij overeenstemmen en dit in alle verscheidenheid in verband met de verschijning van de voorwerpen. Zodoende aanschouwen zij ontelbare dingen tegelijkertijd in orde en verband, waardoor hun geest zozeer wordt verrukt, dat zij buiten zichzelf gebracht schijnen te worden.

Hemel en Hel 489 (gedeelten):

Maar de genoegens van het leven van hen, die in de wereld in de hemelse liefde hebben geleefd, worden zo daarop gericht, zoals die in de hemelen worden genoten, en hun bestaan aan de Zon van de hemel ontlenen en aan het licht, dat vandaar uitgaat. Dit licht vertoont aan de blik zodanige voorwerpen, die innerlijk Goddelijke zaken in zich sluiten. De voorwerpen, die op deze wijze duidelijk worden, doen het innerlijk, dat tot het gemoed van de engelen behoort, en het uiterlijk, dat tot hun lichaam behoort, in dezelfde mate aan. Wanneer het Goddelijk Licht, dat is de Goddelijke Waarheid, die uitgaat van de Heer, dóórbreekt in hun gemoed, dat door de hemelse Liefde is geopend, zo zien zij ook uiterlijk zulke voorwerpen, als overeenkomen met de genoegens van hun levens.

.... Deze zijn de genoeglijke voorwerpen van hun gezicht; maar dezelfde voorwerpen zijn de vreugde van het innerlijk, door hun overeenstemming met Goddelijk hemelse dingen, want de waarheden, die afgeleid zijn van het Woord, dat zij hebben liefgehad, stemmen overeen met: korenoogst, wijngaarden, kostbare stenen, vensters en kristal. Zij, die onmiddellijk de leer van de Kerk, die aan het Woord is ontleend, toegepast hebben op hun leven, wonen in de meest innerlijke hemel, waar zij, boven anderen, zich verheugen in de vreugde van de wijsheid. Deze zien in al wat hen omringt Goddelijke zaken; wel zien zij werkelijk de voorwerpen, maar de Goddelijke zaken, die daarmee in betrekking staan, dringen onmiddellijk door in hun gemoed en vervullen hen met een zaligheid, die al hun gewaarwordingen aandoet.

Hemelse Verborgenheden 155 (gedeeltelijk):

Hier zal alleen gezegd worden dat de engelen voelen dat zij uit de Heer leven, en wanneer zij dit niet indachtig zijn, weten zij niet anders of zij leven uit zichzelf; maar er is een algemene neiging die van zo’n aard is, dat die, als die ook maar even van het goede van de liefde en het ware van het geloof afwijken, de verandering gewaarworden; waarom zij in hun vrede en in hun gelukzaligheid zijn, die onuitsprekelijk is, wanneer zij in de algemene gewaarwording zijn dat zij uit de Heer leven.

 

 

 

ZIEN DE HELSEN OOK GOD?

Omdat de Heer vanwege hun boosheden en valsheden geen woonplaats in hen heeft, hebben zij deze innerlijke waarneming van Hem niet.

Hemel en Hel 55 (gedeeltelijk):

Daar allen de hemel, die buiten hen is, al naar de hoedanigheid van de hemel die binnenin hen is, opnemen, nemen zij ook daarom op gelijke wijze de Heer op, omdat het Goddelijke van de Heer de hemel maakt; daardoor komt het, dat de Heer, wanneer Hij zich in een gezelschap aanwezig toont, daar verschijnt naarmate de hoedanigheid van het goede, waarin het gezelschap is, dus niet op gelijke wijze in het ene gezelschap als in het andere. Niet alsof deze ongelijkheid in de Heer is, maar in hen, die Hem zien uit het goede in hen, dus overeenkomstig dat goede; zij worden ook door Zijn verschijning opgewekt al naar de hoedanigheid van hun liefde; die Hem het innigst liefhebben worden het innigst aangegrepen, die Hem minder liefhebben worden minder opgewekt; de bozen, die buiten de hemel zijn, lijden pijn bij Zijn tegenwoordigheid.

Hemel en Hel 79.

Alle engelen, die in de hemel zijn, worden het Goddelijke nooit in een andere vorm gewaar, dan in de menselijke; en wat verwonderlijk is, zij, die in de hoogste hemelen zijn, kunnen zich het Goddelijke in het geheel niet anders denken. De noodzakelijkheid om zo te denken is een gevolg van het Goddelijk Zelf, dat invloeit, alsook van de vorm van de hemel, volgens welke hun gedachten zich om hen heen verspreiden; want elke gedachte, die de engelen hebben, wordt in de hemel verbreid, en volgens de maatstaf van deze uitbreiding hebben zij inzicht en wijsheid. Vandaar dat allen, die in de hemel zijn, de Heer erkennen, omdat het Goddelijk-Menselijke slechts in Hem bestaat. Dit werd mij niet alleen door engelen gezegd, maar het werd mij ook gegeven dit zelf op te merken, wanneer ik in de innerlijke sferen van de hemel verheven werd. Hieruit blijkt, dat de engelen, naarmate zij wijzer zijn, ook duidelijker erkennen, dat God een menselijke vorm heeft, en daardoor komt het, dat de Heer aan hen verschijnt; want de Heer verschijnt in Goddelijke engelengestalte, die de menselijke vorm is, aan hen, die erkennen en geloven, dat het Goddelijke zichtbaar is, maar niet aan hen, die geloven dat het onzichtbaar is; want dezen kunnen hun God zien, de laatstgenoemden echter niet.

Hemel en Hel 561.

Het binnenste, het gebied van de gedachten en genegenheden van degenen, die zichzelf boven alle dingen liefhebben, is gekeerd naar zichzelf en naar de wereld en dus afgewend van God en van de hemel. Vandaar dat zij bezeten zijn door allerlei vormen van kwaad en dat het Goddelijke niet in hen kan vloeien, omdat zodra het invloeit, het gedompeld wordt in gedachten over zichzelf, en ontheiligd en eveneens gevoerd in de kwaadheden, die in deze mensen zijn. Vandaar, dat al dezen, in het andere leven, van de Heer weg zien naar de plaats van diepe duisternis, die daar is in de plaats van de zon van de wereld, en die lijnrecht tegenovergesteld is aan de Zon van de hemel, die de Heer is. Diepe duisternis betekent ook het kwaad, en de zon van de wereld de liefde voor zichzelf.

 

 

 

HOE IS HUN OMGEVING?

In het licht van de hemel gezien, afgrijselijk, maar voor hen normaal.

Hemel en Hel 131 (gedeeltelijk):

Daar het licht van de hemel Goddelijke waarheid is, zo is dit licht ook Goddelijke wijsheid en Goddelijke intelligentie; vandaar dat ‘in het licht van de hemel verheven worden’ hetzelfde betekent als ‘in de wijsheid en wijs verheven en verlicht worden’, waarom het licht bij de engelen geheel in dezelfde graad is als hun intelligentie en wijsheid. Daar het licht van de hemel de Goddelijke Wijsheid is, worden in het licht van de hemel ook allen gekend, zoals zij zijn; het innerlijke van ieder mens ligt daar open in zijn aangezicht, geheel zoals het is, en niet het geringste blijft verborgen. De innerlijke engelen hebben ook gaarne, dat alles bij hen openbaar is, daar zij niets dan goeds willen. Het is anders gesteld met hen die onder de hemel zijn, en niet het goede willen; dezen vrezen daarom zeer in het licht van de hemel gezien te worden. En wat verwonderlijk klinkt, zij die in de hel zijn, komen elkaar als mensen voor, terwijl zij in het licht van de hemel elkaar als monsters voorkomen, afschuwelijk van aangezicht en vorm, geheel in de gestalte van hun boosheid.

Hemel en Hel 553-556 (gedeelten):

553. Alle geesten in de hellen, gezien in enige sterkte van hemels licht, verschijnen in de vorm van hun eigen kwaad, want voor ieder bestaat een beeltenis van zijn eigen kwaad, omdat bij eenieder de innerlijke en de uitwendige dingen in éénheid handelen en de innerlijke en de uitwendige dingen zichtbaar gemaakt worden, die zijn: het gelaat, het lichaam, de spraak en de gebaren. Zodoende is hun karakter op het eerste gezicht al bekend. In het algemeen zijn het de vormen van verachting van anderen; van bedreiging tegen degenen die hen niet eerbiedigen, van allerlei soorten haat en van allerlei soorten wraak.

554. Uit deze blik op de monsterachtige gedaanten van geesten in de hel, die zoals gezegd is, alle vormen zijn van verachting voor anderen, van bedreiging tegen degenen, die hen niet eren en eerbiedigen, en van haat en wraak tegen degenen, die hen niet begunstigen, blijkt dat zij algemene typen zijn van eigenliefde en van liefde tot de wereld; en dat de kwaadheden van welke zij bijzondere vormen zijn, hun oorsprong in die twee liefden hebben

555. Eigenliefde wordt, wanneer zij niet zo opgeblazen is, geloofd het vuur van het leven te zijn, waardoor de mens geprikkeld wordt tot het streven naar ambten en het verrichten van diensten. Men denkt, wanneer de mens hierin geen eer en roem zag, zijn gemoed zou versuffen, en men vraagt: "Wie heeft ooit iets waardigs, iets nuttigs of iets gedenkwaardigs gedaan, dan om door anderen, of in het gemoed van anderen gevierd of geëerd te worden; en waarvan komt dat anders, dan van het vuur van de liefde voor roem en eer, en bijgevolg voor zich zelf?" Vandaar dat men in de wereld niet weet dat eigenliefde de liefde is, die in de hel regeert en bijgevolg in de mens een hel maakt. Daarom is het noodzakelijk deze liefde eerst te beschrijven, en aan te tonen dat alle kwaadheden en daaruit voortkomende valsheden in die liefde een oorsprong hebben.

556. Liefde voor zichzelf, is voor zichzelf alleen het goede willen en voor anderen niet dan om eigenliefde, zelfs niet voor de Kerk, het vaderland of enig gezelschap van mensen; ook is het door hen bewijzen van weldaden alleen ter wille van de eigen naam, of eer of roem, want tenzij deze gezien worden in de diensten, die een mens aan anderen bewijst, zegt hij in zijn hart: "Waartoe dient dit? Waarom zou ik het doen? Wat voordeel brengt het mij?" en zo laat hij het na. Hieruit volgt, dat hij, die in liefde voor zichzelf is, de Kerk niet liefheeft, noch zijn vaderland, noch de maatschappij noch enig nut, maar alleen zichzelf. Zijn enig genoegen is het genieten van zijn eigenliefde en aangezien het genoegen dat uit liefde voortkomt, het leven van de mens uitmaakt, zo is zijn leven een leven voor zichzelf, en een leven voor zichzelf is een leven uit wat de mens eigen is, en het eigene in de mens, is op zich gezien, niets dan kwaad. Hij die zichzelf liefheeft, heeft ook de zijnen lief, die in het bijzonder zijn kinderen en kleinkinderen zijn en in het algemeen allen, die éénzelfde ding met hem doen, die hij de zijnen noemt. Dezen lief te hebben is ook zichzelf lief te hebben, want hij beschouwt hen als in zichzelf en zichzelf als in hen; onder degenen die hij de zijnen noemt, zijn ook allen, die hem prijzen, eren en vleien.

 

WAT IS HELSE MARTELING?

De innerlijke kwelling van hen die voortdurend tegen de wetten van de orde willen handelen en door de uitwendige banden worden weerhouden.

Hemel en Hel 573 (gedeeltelijk):

Daar door hels vuur bedoeld wordt, alle begeerten tot kwaad doen, voortvloeiend uit de liefde tot zichzelf, zo wordt ook door hetzelfde vuur bedoeld de marteling, zoals die in de hellen bestaat. Want de begeerte uit die liefde is de begeerte om anderen te schaden die ons niet eren, vereren en eerbied bewijzen, en dit in verhouding tot de toorn en de haat en wraak. Uit die toorn is de begeerte om wreed tegen hen te zijn. Wanneer deze begeerte in elk lid van een maatschappij is en door geen uitwendige banden beperkt wordt, zoals vrees voor de wet, vrees voor het verliezen van goede naam, eer, rijkdom en leven, dan snelt eenieder, gedreven door zijn eigen kwaad, op een ander aan, en voor zover hij de overhand heeft, onderwerpt hij ook de rest en brengt hen onder zijn heerschappij, en tegen degenen, die zich niet onderwerpen, begaat hij voor zijn genoegen wreedheden. Al de hellen zijn zulke maatschappijen, en daarom draagt ieder daar in zijn hart aan anderen haat toe en van haat barst hij in wreedheid uit, voor zover hij er de macht toe heeft. Deze wreedheid en de martelingen, die daar het gevolg van zijn, worden ook door hels vuur bedoeld, want zij zijn de uitwerkingen van begeerte.

Hemel en Hel 581.

De reden, waarom kwellingen in de hellen door de Heer toegestaan is, is omdat kwaadheden niet anders bedwongen en overmeesterd kunnen worden; het enige middel om het kwaad te bedwingen en te overmeesteren en de helse troep in banden te houden, is de vrees voor straf; er is geen ander middel; want zonder de vrees voor straf en pijniging zou het kwaad in razernij uitbarsten en het geheel zou verstrooid worden als een koninkrijk op aarde, waar wet noch straf is.

 

WAAROM ZIEN WIJ DE GEESTELIJKE WERELD NIET?

Omdat de lichamelijke zintuigen alleen het natuurlijke kunnen waarnemen.

Goddelijke Liefde 181 (gedeeltelijk):

In de hemelen is het als volgt: de vorm of hoedanigheid van liefde en hoeveel liefde de engelen hebben, zodanige warmte en zoveel warmte hebben die; eender het licht ten aanzien van de wijsheid. De oorzaak is omdat de liefde in de warmte is, en de wijsheid in het licht daarbij, zoals eerder is getoond. Eender is het op aarde bij de mensen, met dit verschil evenwel, dat de engelen die warmte gewaarworden, en dat licht zien, niet echter de mensen; vanuit de oorzaak omdat de mensen in de natuurlijke warmte en het natuurlijk licht zijn, en zolang worden zij de geestelijke warmte niet gewaar, tenzij dan door iets verkwikkelijks van de liefde, en zien zij niet het geestelijk licht, tenzij dan door een doorvatting van het ware.

Hemel en Hel 171:.

Het is onmogelijk met enkele woorden te beschrijven, wat de dingen zijn, die aan de engelen in de hemel verschijnen; zij lijken grotendeels op de dingen van de aarde, maar zijn volmaakter wat hun vorm betreft en groter in aantal. Dat zulke dingen in de hemel zijn, kan blijken uit wat de profeten zagen; uit wat Johannes zag van het eerste tot het laatste hoofdstuk van de Openbaringen; en die welke door anderen gezien werden, waarover zowel in de geschiedkundige als in de profetische boeken van het Woord gesproken wordt. Zulke dingen verschenen hun, wanneer de hemel voor hen ontsloten werd, en de hemel heet geopend, wanneer het innerlijk gezicht, dat het gezicht van de geest van de mens is, geopend wordt. Want de dingen in de hemel kunnen niet met de ogen van het lichaam van de mens worden gezien, maar alleen met de ogen van zijn geest, en zodra het de Heer goeddunkt, worden die geopend, en dan wordt de mens onttrokken aan het natuurlijke licht, waarin hij met de zinnen van zijn lichaam is en verheven in het geestelijk licht, waarin hij door zijn geest is.

Hemelse Verborgenheden 9577 (gedeeltelijk):

"Dat gij alles maakt naar het model dat u daarvan op de berg getoond is" (Exodus 25:40); dat dit betekent, die met de ogen van de geest zijn gezien in de hemel, staat vast uit de betekenis van zien, wanneer over de uitbeeldende dingen in de hemel wordt gehandeld, dus zien met de ogen van de geest, daarover moet men weten, dat de engelgeesten, die in de laatste of eerste hemel zijn, aanhoudend vormen zien van dingen die eender zijn aan zulke dingen die in de wereld zijn, zoals: paradijzen, de bomen daar met de vruchten, de bloemen, en de planten, voorts huizen, paleizen, alsmede dieren van verscheidene soorten, behalve ontelbare andere dingen, die in de wereld niet worden gezien. Al die dingen zijn uitbeeldend voor de hemelse dingen die in de hogere hemelen zijn; deze vertonen zich daar in vorm, en zo dus voor de ogen van de geesten beneden, opdat de engelgeest daaruit kan weten en doorvatten de afzonderlijke dingen die in de hogere hemelen bestaan; want alle dingen zelfs de meest afzonderlijke dingen beelden uit en duiden aan. Daaruit kan vaststaan, wat er wordt verstaan onder het uitbeeldende van de hemel en van de hemelse dingen, die worden aangeduid met: de Ark, de Cherubim, het Habitakel, de Tafels daar en de Kandelaar. Zulke dingen kunnen niet worden gezien met de ogen van de mens, zolang hij in de wereld is, want die zijn geformeerd om de aardse en de lichamelijke, dus de stoffelijke dingen te vatten; deze zijn zo grof, dat zij zelfs niet met het gezicht de innerlijke dingen van de natuur kunnen vatten, zoals voldoende kan vaststaan uit de optische vergrootglazen, waarmee zij moeten worden gewapend om die dingen te zien die de innerlijke dingen van de natuur het dichtst nabij zijn.

 

HOE KAN MEN IN HET BEGRIP DAARVAN KOMEN?

Door het denken boven de lichamelijke, aardse en wereldse dingen te verheffen en de in het drievuldige Woord geopenbaarde substantiële dingen van de hemel waar te nemen met de zintuigen van de geest, die tot het hogere gemoed of verstand behoren.

Hemelse Verborgenheden 8.

De tweede staat: wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen de dingen, die van de Heer zijn en die, welke de mens eigen zijn. Die van de Heer zijn, worden in het Woord overblijfselen genoemd; dit zijn voornamelijk de erkentenissen van de dingen van het geloof, die de mens van zijn kindsheid af geleerd heeft. Deze erkentenissen worden bewaard en komen niet te voorschijn vooraleer hij in die staat gekomen is. Deze staat komt heden ten dage zelden voor zonder verzoeking, rampspoed, droefenis, hetgeen uitwerkt dat al de dingen van het lichaam en van de wereld - dus al de dingen die het eigene van de mens uitmaken - tot rust komen en als het ware sterven. Aldus worden de dingen die tot de uiterlijke mens behoren, gescheiden van de dingen die van de innerlijke mens zijn. In de innerlijke mens zijn de overblijfselen, die door de Heer voor deze tijd en voor dat doel bewaard zijn.

Hemelse Verborgenheden 6844 (gedeeltelijk):

Dat de zinlijke dingen, die de uitwendige dingen van het natuurlijke zijn, zodanig zijn dat zij het Goddelijke niet kunnen opnemen, heeft als oorzaak dat zij in de wereldse, de lichamelijke, en eveneens in aardse dingen zijn, want zij nemen die van het dichtst nabij op; vandaar trekken de dingen die in het geheugen uit de zinlijke dingen zijn, al het hunne uit het licht en de warmte van de wereld, en slechts weinig uit het licht en de warmte van de hemel; daarom zijn het de laatste dingen die kunnen worden wederverwekt, dat wil zeggen, iets van het licht van de hemel opnemen, daarvandaan komt het, dat de mens, wanneer hij in die zinlijke dingen is, en daaruit denkt, over het Goddelijke niet anders denkt dan zoals over de aardse dingen, en dat hij, indien hij in het boze is, uit die dingen geheel en al tegen het Goddelijke denkt; daarom wordt de mens, wanneer hij over zulke dingen denkt als die van het geloof en van de liefde tot God zijn, indien hij in het goede is, opgeheven van de zinlijke dingen, die de uitwendige dingen van het natuurlijke zijn, tot de innerlijke dingen, dus van de aardse en de wereldlijke dingen nader tot de hemelse en de geestelijke dingen.

Hemelse Verborgenheden 10400 (gedeeltelijk):

..... want de hemel, die in de innerlijke zin van het Woord is, vloeit bij die mens in, wanneer hij het Woord leest, verlicht hem, en geeft hem de doorvatting, en leert hem zo; ja zelfs is, indien u het wilt geloven, de innerlijke mens is bij de mens vanuit zich in het bezit van de innerlijke zin van het Woord, aangezien hij de hemel in kleinste afbeelding is, en vandaar met de engelen in de hemel, wanneer die innerlijke mens geopend is, en daarom is hij met hen in een zelfde doorvatting; wat eveneens hieruit kan vaststaan, dat de innerlijke verstandelijke ideeën van de mens niet zodanig zijn als zijn natuurlijke ideeën, waarmee zij niettemin overeenstemmen; maar hoedanig zij zijn, weet de mens niet zolang hij in het lichaam leeft, maar hij komt hierin vanzelf wanneer hij in het andere leven komt, omdat zij zijn ingeënt, en hierdoor is hij terstond in het samenzijn met de engelen. Daaruit blijkt, dat de mens van wie het innerlijke is geopend, in de innerlijke zin van het Woord is, hoewel hij dit niet weet. Daarvandaan heeft hij verlichting wanneer hij het Woord leest, maar naar gelang het licht dat hij kan ontvangen, door middel van de erkentenissen die bij hem zijn.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 39.

De mens wiens innerlijk in het licht van de hemel is, en met zijn uitwendige in het licht van de wereld, die denkt èn geestelijk èn natuurlijk, maar dan vloeit diens geestelijk denken in het natuurlijke in, en wordt daar doorvat; maar de mens van wie het innerlijk met het uitwendige is in het licht van de wereld, denkt niet geestelijk maar stoffelijk; hij denkt immers vanuit zulke dingen die in de natuur en van de wereld zijn, en die dingen zijn alle stoffelijk. Geestelijk denken is denken over de dingen zelf in zich, de ware dingen zien vanuit het licht van het ware, en de goede dingen doorvatten vanuit de liefde van het goede, voorts de hoedanigheden van de dingen zien en de aandoeningen ervan doorvatten, los van de materie, dus naar verhouding grof en duister.

 

 

WAT ZIJN DE SUBSTANTIELE DINGEN VAN DE HEMEL?

Elke staat van het goede en het ware, samen met het besef van het eeuwige daarin: dus alle onschuld en vrede; alle wederkerige liefde tot God, naastenliefde en ware echtelijke liefde; en alle inzicht en wijsheid door de kennis van oorzaken en einddoelen.

Goddelijke Voorzienigheid 157 (gedeeltelijk):

Door eenieder die rede heeft, wordt aanvaard en erkend dat God het Goede zelf en het Ware zelf is, voorts dat al het goede en ware uit Hem is; daarom ook dat al het goede en ware nergens anders vandaan kan komen dan uit het Goede en Ware zelf; deze dingen worden door elk redelijk mens erkend zodra zij gehoord worden; wanneer daarna wordt gezegd dat het al van de wil en van het verstand, of het al van de liefde en van de wijsheid, of het al van de aandoening en van het denken bij de mens die uit de Heer wordt geleid, betrekking heeft op het goede en ware, volgt dat alle dingen die mens wil en verstaat, of hetgeen hij liefheeft en waarin hij wijs is, of waardoor hij wordt aangedaan en wat hij denkt, uit de Heer is. Vandaar is het dat eenieder in de Kerk weet dat al het goede en al het ware uit de mens in zich niet het goede en het ware is, maar alleen dat wat uit de Heer is. Aangezien deze dingen de waarheid zijn, volgt dat al hetgeen zo’n mens wil en denkt, uit de Heer is.

Hemelse Verborgenheden 3726 (gedeeltelijk):

Zo bijvoorbeeld moet de mens, om als geestelijk mens de naaste te kunnen liefhebben, eerst leren wat geestelijke liefde of naastenliefde is, en wat de naaste; vóórdat hij dit weet, kan hij weliswaar de naaste liefhebben, maar als een natuurlijk mens, niet als een geestelijk mens, dat wil zeggen, uit het natuurlijk goede, niet uit het geestelijk goede

Geestelijk Dagboek 4609 (gedeeltelijk):

Ik sprak met geesten ook over de idee van het oneindige en het eeuwige vanuit de ruimte en tijd, namelijk dat die idee geheel en al vergaat en zo tot niets wordt, en dat daarvandaan de ongelovigheid ten aanzien van het Goddelijke is. Het werd voorgesteld om te denken over het eeuwige vóór de schepping van de wereld; als daaraan de tijd in is, is daar geen idee over; als u denkt vanuit de tijd, komt dat eindige op, namelijk dat er iets van een aanvang was vóór het bestaan van God, zo dat er een opkomst was vóór God; anderszins kan vanuit de tijd niet gedacht worden: eender over de ruimte buiten het heelal, namelijk dat zij niet kan bestaan in het oneindige, als gedacht wordt vanuit de ruimte, nergens is een grens; en zo voort; terwijl het toch vanuit het ongerijmde is, kan nooit iemand iets vanuit dat ongerijmde afleiden, tenzij voor hem de idee van tijd en ruimte vergaat; hoe dieper iemand in de hemel wordt verheven, des te meer wordt hij afgeleid van de idee van tijd en ruimte; en hoe verder van de hemel af,des te meer is hij in de idee van tijd en ruimte, en dus des te verder verwijderd van de idee van het oneindige en het eeuwige, bijgevolg het geloof;

 

 

 

volgende hoofdstuk - inhoudsopgave

Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2010.