Vragen en Antwoorden met Bevestigingen uit de Geschriften van Swedenborg

Hoofdstuk 5 - DE CHRISTELIJKE KERK, DE TWEEDE KOMST VAN DE HEER

-

WAT IS DE HOEKSTEEN VAN DE WARE CHRISTELIJKE KERK?

Het geloof in de Heer Jezus Christus als de geïncarneerde God.

Hemelse Verborgenheden 9494 (gedeeltelijk):

"En zetten op haar vier hoeken", (Exodus 25:12a); dat dit betekent de vastheid, staat vast uit de betekenis van de hoeken, wat de sterkte en de vastheid is; dat de hoeken dit zijn, komt omdat daar de grootste weerstand is, en eveneens de samenschakeling van het geheel. Omdat de hoek de sterkte en de vastheid is, zodanig als die is van het Goddelijk Ware uit het Goddelijk Goede, wordt daarom de Heer ‘de Steen des Hoeks’ genoemd, bij David: "De Steen, die de bouwlieden verworpen hebben, is tot een Hoofd des Hoeks geworden", (Psalm 118 : 22; Mattheüs 21 : 42); en bij Zacharia: "Uit Jehudah zal de Hoek[steen] zijn, uit hem de nagel, en uit hem de boog des krijgs", (Zacharia 10 : 4), etc.

Apocalyps Onthuld 915 (gedeeltelijk):

Aangezien al het Ware van de leer vanuit het Woord moet zijn gegrondvest op de erkenning van de Heer, wordt daarom de Heer genoemd de Steen Israëls, (Genesis 49:24); voorts de Steen des Hoeks die de bouwlieden verworpen hebben, (Mattheüs 21:42; Markus 12:17,18); dat de Steen des Hoeks een steen van de fundamenten is, staat vast uit, (Jeremia 51:26). De Heer wordt ook in het Woord op vele plaatsen de Rots [Petra] genoemd, en daarom verstond Hij Zichzelf onder de Rots, toen Hij zei: "Op deze Rots zal Ik Mijn Kerk bouwen", (Mattheüs 26:18,19); en eveneens toen Hij zei: "Wie Mijn woorden hoort en deze doet, is te vergelijken met een voorzichtig man, die een huis bouwt, en legt het fundament op de rots", (Lukas 6:47, 48; Mattheüs 7: 24,25); met de Rots wordt aangeduid de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware van het Woord. Alle dingen van de Kerk en van de Leer ervan hebben betrekking op deze twee punten: dat men rechtstreeks tot de Heer moet gaan, en dat men moet leven volgens de geboden van de Decaloog door de boze dingen als zonden te schuwen, en dat zo alle dingen van de leer betrekking hebben op de liefde tot God en op de liefde jegens de naaste.

  • Canons, de Verlossing hoofdstuk 8: 1-7.
    1. Het Woord van het Oude en het Nieuwe Testament leert, dat God in het vlees is gekomen.
    1. Alle eredienst van de Kerk vóórdat God in het vlees was gekomen, schaduwde Hem af en was gericht op Hem als later geïncarneerd; en daarvandaan en nergens anders vandaan was die eredienst Goddelijk.
    2. De in het vlees gekomen God is: Jehovah onze Gerechtigheid, Jehovah onze Verlossing, Jehovah ons Heil, en Jehovah onze Waarheid, en al deze worden verstaan onder de twee namen Jezus Christus.
    3. De niet in het vlees gekomen God kon niet tegen de hellen gestreden en ze overwonnen hebben.
    4. De niet in het vlees gekomen God kon niet verzocht zijn geworden, en nog minder aan het kruis geleden hebben.
    5. De niet in het vlees gekomen God zou niet gezien en gekend, dus ook niet benaderd en dus niet met mensen en engelen verbonden hebben kunnen worden, tenzij in het vlees geïncarneerd door Zichzelf.
    6. Het geloof in God niet in het vlees gekomen is onbestaanbaar, maar alleen in Hem in het vlees gekomen.

 

 

 

WISTEN DE MENSEN DAT DE HEER GOD ZELF WAS?

De apostelen na de opstanding en door hen van de primitieve Christelijke Kerk wel. In een van de Brieven staat: "In Jezus Christus woont al de volheid van de Godheid lichamelijk", (Colossenzen 2:9). En in de Apostolische Geloofsbelijdenis is er geen sprake van drie Goddelijke Personen. 

Ware Christelijke Religie 175.

Dat de Apostolische Kerk hoegenaamd niets wist van een drievuldigheid van personen, of van drie personen van eeuwigheid aan, blijkt duidelijk uit de geloofsbelijdenis van die Kerk, die de Apostolische wordt genoemd, waarin deze woorden staan: Ik geloof in God, de Almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde, en in Jezus Christus, Zijn enige Zoon, onze Heer, die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria; en in de Heilige Geest. Daar wordt geen melding gemaakt van een Zoon van eeuwigheid aan, maar van de Zoon, ontvangen uit de Heilige Geest, en uit de maagd Maria geboren; want zij wisten van de Apostelen, dat Jezus Christus de ware God was, (I Johannes 5:20); en dat in Hem al de volheid van de Godheid lichamelijk woonde, (Colossenzen 2:9); en dat de apostelen geloof in Hem predikten, (Handelingen 20:21); en dat Hij alle macht in de hemel en op aarde had, (Mattheüs 28:18).

Ware Christelijke Religie 638.

Deze Apostolische Kerk kan, omdat zij de Heer God Jezus Christus vereerde, en dan tevens in Hem God de Vader, vergeleken worden met de tuin Gods; en Arius, die toen opstond, met de uit de hel gezonden slang; en het concilie van Nicea met de echtgenote van Adam, die haar echtgenoot de vrucht toereikte en hem overreedde, na het eten van welke vrucht zij aan zichzelf naakt verschenen, en hun naaktheid met vijgenbladeren bedekten. Onder hun naaktheid wordt de onschuld verstaan, waarin zij eerder waren; en onder de vijgenbladeren de waarheden van de natuurlijke mens, die allengs vervalst werden. Deze oorspronkelijke Kerk kan ook vergeleken worden met de morgenschemering en met de morgen, van waaruit de dag voortschreed tot aan het tiende uur, maar toen kwam een dikke wolk opdagen, waaronder de dag voortging tot de avond, en hierna in de nacht, waarin voor sommigen de maan opging, in het schijnsel waarvan enigen iets uit het Woord zagen, terwijl de overigen in de nachtelijke duisternis zo ver doorliepen, tot zij niets van de Goddelijkheid in het Menselijke van de Heer zagen, hoewel Paulus zegt dat ‘in Jezus Christus al de volheid van de Godheid lichamelijk woont’, (Colossenzen 2:9); en Johannes, ‘dat de Zoon Gods, die in de wereld gezonden is, de ware God en het eeuwige leven is’ (I Brief 5:20,21). De oorspronkelijke of Apostolische Kerk heeft nooit kunnen vermoeden, dat na haar een kerk zou volgen, die meerdere goden met het hart, en één met de mond zou vereren, en die de naastenliefde van het geloof zou scheiden, en de vergeving van de zonde van het berouw en de betrachting van een nieuw leven; en die een volslagen onmacht in geestelijke dingen zou invoeren; en het allerminst, dat een zekere Arius het hoofd zou opsteken, en wanneer hij gestorven was, weer op zou staan, en in het geheim heersen zou tot aan het einde.

 

 

 

HOE IS DEZE WAARHEID BETREFFENDE DE HEER VERLOREN GEGAAN?

De kerkleiders na Arius begonnen Zijn Persoon te verduisteren en te vermenselijken.

Ware Christelijke Religie 176 (gedeeltelijk):

In de hemel wordt gezegd, dat toen het concilie van Nicea afgelopen was, dit samenviel met de dingen, die de Heer aan de discipelen voorspeld heeft: ‘De zon zal verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten van de hemelen zullen bewogen worden’, (Mattheüs 24:29); en inderdaad was de Apostolische Kerk gelijk aan een nieuwe ster, die verscheen aan de sterrenhemel; maar de Kerk na de twee concilies van Nicea werd gelijk dezelfde ster, naderhand verduisterd en verdween, zoals ook soms toen in de natuurlijke wereld is gebeurd volgens de waarnemingen van de sterrenkundigen. In het Woord leest men, dat Jehovah God in een ontoegankelijk licht woont; wie zou Hem daarom kunnen naderen, indien Hij niet in een toegankelijk licht woonde, dat wil zeggen, wanneer Hij niet neergedaald was en het Menselijke had aangenomen?, (Johannes 1:9; 12:46).

Ware Christelijke Religie 795.

Aangezien dit zo is, en ik daar dagelijks met de natiën en de volken van deze wereld gesproken heb, dus niet alleen met hen, die in Europa zijn, maar ook met hen, die in Azië en in Afrika zijn, dus met hen, die van verschillende godsdiensten zijn, zo zal ik als aanhangsel tot dit werk een korte beschrijving over de staat van enigen van hen toevoegen. Men dient dit vast te houden, dat de staat zowel van elke natie en elk volk in het algemeen, als van de afzonderlijke in het bijzonder, in de geestelijke wereld zich gedraagt naar de erkenning van God en naar Zijn eredienst; en dat allen, die van harte God erkennen, en daarna diegenen, die de Heer Jezus Christus als God, Verlosser en Zaligmaker erkennen, in de hemel zijn; en dat zij, die Hem niet erkennen, ónder de hemel zijn, en daar onderwezen worden; en dat zij, die dit opnemen, in de hemel worden geheven, en dat zij, die dit niet opnemen, in de hel geworpen worden; onder de laatsten komen ook zij, die zich, evenals de Socinianen, alleen tot God de Vader gewend hebben, en die, evenals de Arianen, het Goddelijke van het Menselijke van de Heer geloochend hebben; want de Heer zei: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader, dan door Mij’; en tot Filippus, die de Vader wilde zien: ‘Die Mij ziet en kent, ziet en kent de Vader’, (Johannes 14:6 en vervolg).

 

 

 

WANNEER IS DIT GEBEURD?

In en na de tijd van Athanasius en het Concilie van Nicea, 325 A.D. Zijn geloofsbelijdenis voerde het begrip van drie Personen in.

Ware Christelijke Religie 174 (gedeeltelijk):

Een drievuldigheid van personen was onbekend in de apostolische kerk, maar zij is uitgegaan van het concilie van Nicea en daaruit ingevoerd in de Rooms-katholieke kerk en uit deze in de van haar afgescheiden kerken.

Onder de Apostolische Kerk wordt niet alleen de Kerk verstaan, die op verschillende plaatsen bestond ten tijde van de apostelen, maar ook twee en drie eeuwen na hun tijd. Maar tenslotte begon men de deur van de tempels uit haar hengsels te lichten, en als dieven in het heiligdom door te breken; onder de tempel wordt de Kerk verstaan, onder de deur de Heer God Verlosser, en onder het heiligdom Zijn Goddelijkheid; want Jezus zegt: "Voorwaar zeg ik ulieden die niet ingaat door de deur in de schapenstal, maar van elders inklimt, die is een dief en een rover; Ik ben de deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden". Deze misdaad werd begaan door Arius en zijn aanhangers; ter oorzake daarvan werd door Constantijn de Grote een concilie samengeroepen te Nicea, een stad in Byhtinië; en daar werd, ter verwerping van de verdoemelijke ketterij van Arius, door de tezamen geroepenen uitgevonden, besloten en bekrachtigd, dat er drie Goddelijke Personen, Vader, Zoon en Heilige Geest, van eeuwigheid aan waren, waarvan eenieder op en in zichzelf persoonlijkheid, bestaan en voortbestaan had; voorts, dat de tweede persoon of de Zoon nederdaalde en het Menselijke aannam, en de Verlossing deed, en dat dientengevolge Zijn Menselijke door de hypostatische vereniging Goddelijkheid bezat, en dat Hij door deze vereniging nauwe verwantschap met God de Vader had. Van die tijd af begonnen hopen heilloze ketterijen over God en over de persoon van Christus uit de aarde op te rijzen, en antichristen het hoofd op te steken, en God in drieën, en de Heer Zaligmaker in tweeën te verdelen, en op deze wijze de tempel te vernietigen, die uit de Heer door de Apostelen was opgericht.

Ware Christelijke Religie 177 (gedeeltelijk):

Uit de Drievuldigheid van Nicea samen met de Drievuldigheid van Athanasius is het geloof ontstaan, dat de gehele Christelijke Kerk verdorven heeft.

Dat de drievuldigheid van Nicea en Athanasius een drievuldigheid van goden is, is uit hun geloofsbelijdenis boven in nr. 172 aangetoond. Daaruit is het geloof van de huidige kerk ontstaan, dat een geloof is in God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest; in God de Vader, opdat Hij de gerechtigheid van Zijn Zoon de Zaligmaker toerekent en haar aan de mens toeschrijft; in God de Zoon, opdat Hij tussenbeide komt en bedingt; in de Heilige Geest, opdat Hij de toegerekende gerechtigheid van de Zoon daadwerkelijk inschrijft, en na haar bevestigd te hebben, haar bezegelt, door de mens te rechtvaardigen, te heiligen en weder te verwekken.

Dit is het huidige geloof, dat alleen al voldoende getuigenis geeft, dat het een drievuldigheid van goden is, die erkend en vereerd wordt. Uit het geloof van elke Kerk vloeit niet alleen al haar eredienst voort, maar ook alle leerstellingen van haar; daarom kan men zeggen, dat zoals het geloof is, zo is haar leer. Dat dit geloof, omdat het een geloof in drie goden is, alle dingen van de Kerk verdorven heeft, volgt hieruit. Want het geloof is het beginsel, en de leerstellingen zijn de afleidingen, en de afleidingen ontlenen haar wezen aan het beginsel. Wanneer men elk van die leerstellige dingen aan een onderzoek onderwerpt, zoals die welke God betreft, de persoon van Christus, de boetedoening, de wederverwekking, de vrije keuze, de uitverkiezing, het nut van de sacramenten, doop en Heilig Avondmaal, dan zal men duidelijk zien, dat in elk een drievuldigheid van goden steekt, en wanneer zij daarin niet daadwerkelijk schijnt te zijn, toch daaruit als uit haar bron voortvloeit. Maar aangezien hier zulk een onderzoek niet gedaan kan worden, en het niettemin de moeite waard is dit te doen om de ogen te openen, zal aan dit werk een aanhangsel worden toegevoegd, waarin dit zal worden aangetoond.

Het geloof van de Kerk over God is als de ziel van het lichaam, en de leerstellingen zijn als de leden daarvan; en bovendien is het geloof in God zoals een koningin, en de dogmatische dingen zoals haar hofhouding, en evenals deze afhangt van de mond van de koningin, evenzo hangen de dogmatische dingen af van de uitspraak van het geloof. Reeds alleen al uit dit geloof kan men zien, hoe het Woord in de Kerk daarvan verstaan wordt, want het geloof past al wat het kan aan zichzelf aan en trekt het als met koorden naar zich toe. Indien het geloof vals is, hoereert het met al het ware daarin, en trekt het naar zichzelf en vervalst het, en maakt de mens in geestelijke dingen onzinnig. Indien daarentegen het geloof waar is, zo begunstigt dit het gehele Woord, en de God van het Woord, die de Heer God Zaligmaker is, giet licht daarin, en ademt Zijn Goddelijke instemming daarop en maakt de mens wijs.

Dat het huidige geloof, dat in zijn inwendige vorm een geloof is aan drie goden, maar in zijn uitwendige vorm een geloof aan één God is, het licht in het Woord uitgeblust, en de Heer van de Kerk verwijderd, en zo haar morgen in de nacht gedreven heeft, zal men eveneens in het aanhangsel zien. Dit is geschied door de ketterse dingen vóór het concilie van Nicea, en daarna door de ketterse dingen vanuit dat concilie en erna. Maar wat voor vertrouwen kan men schenken aan concilies, die ‘niet door de deur in de stal van de schapen ingaan, maar van elders inklimmen’, volgens de woorden van de Heer bij, Johannes (10:1,9). Hun beraadslaging is niet ongelijk aan het wandelen van een blinde bij dag of van iemand, die ogen heeft bij nacht: geen van beiden ziet de kuil voordat hij daarin gevallen is.

Wat voor vertrouwen, bijvoorbeeld, kan men stellen in concilies, die het stadhouderschap van de paus instellen, de vergoding van de doden, en hun aanroeping alsof zij godheden waren, de verering van hun afbeeldingen, de geldigheid van de aflaten, en de verdeling van het avondmaal, behalve tal van andere dingen?

Wat voor vertrouwen kan men voorts stellen in een concilie dat de schandelijke voorbeschikking vaststelde, en deze als bescherming van de godsdienst voor de tempels van haar kerk ophing? Maar, mijn vriend, wend u tot de God van het Woord, en aldus tot het Woord, en ga op deze wijze door de deur de stal van de schapen binnen, dat wil zeggen, de Kerk, en gij zult verlicht worden; en dan zult u zelf, als van een berg af, niet alleen de gangen en dwalingen van vele anderen, maar ook uw eigen vroegere gangen en dwalingen in het duistere woud aan de voet van de berg zien.

 

 

 

WAT IS DE FUNDAMENTELE DWALING VAN DE KERK?

Het idee, dat het lijden van de Zoon als tweede Goddelijke Persoon aan het kruis, een handeling van verlossing was, geëist door God de Vader om Hem van Zijn wrede toorn en Zijn besluit tot de verdoemenis van de mens, af te brengen. Deze voorstelling immers is tegenovergesteld aan het Goddelijk Wezen, dat de Barmhartigheid en de Mildheid zelf is en schrijft aan God een onvolmaakte liefde toe.

Ware Christelijke Religie 132 (gedeeltelijk):

Het geloof, dat het lijden aan het kruis de verlossing zelf was, is de fundamentele dwaling van de kerk; en deze dwaling, tezamen met die dwaling over de drie goddelijke personen van eeuwigheid aan, heeft de gehele kerk verdorven, en wel dermate, dat niet enig geestelijk overblijfsel meer in haar over is.

Wat vult en overlaadt heden ten dage de boeken van de orthodoxen meer, en wat wordt vuriger in de scholen geleerd en ingeblazen, en wat wordt herhaaldelijk van de kansels af gepredikt en uitgeroepen, dan dat God de Vader, vertoornd over het menselijk geslacht, dit niet alleen van Zichzelf verwijderd, maar het ook tot een algehele verdoemenis veroordeeld, bijgevolg in de ban gedaan heeft; maar dat Hij, aangezien Hij genadig is, Zijn Zoon bewogen of opgewekt heeft, om neder te dalen, en de voorgenomen verdoemenis op Zich te nemen, en aldus de toorn van Zijn Vader te verzoenen, en dat Hij op deze en op geen andere wijze de mens met enige gunst kon aanzien; voorts, dat dit ook door de Zoon werd gedaan, zodat Hij, de verdoemenis van het menselijk geslacht op Zich nemende, Zich door de Joden heeft laten geselen, in het aangezicht spuwen, en daarna kruisigen als "Gode een vloek", (Deuteronomium 21:23); en dat de Vader, nadat dit geschied was, verzoend was, en uit liefde jegens de Zoon de verdoemenis introk, maar alleen van hen, ten gunste van wie de Zoon zou optreden, en dat Hij aldus eeuwigdurend de Middelaar vóór Zijn Vader geworden is. Deze en dergelijke dingen weerklinken heden ten dage in de tempels, en weergalmen van de wanden, als een echo uit de wouden, en vullen de oren van allen daar.

Maar kan niet eenieder, wiens rede uit het Woord verlicht is en gezond geworden is, zien, dat God de Barmhartigheid en de Mildheid zelf is, omdat Hij de Liefde zelf en het Goede zelf is, en deze Zijn Wezen uitmaken, en dat het daarom een tegenstrijdigheid is, te zeggen, dat de Barmhartigheid zelf of het Goede zelf de mens met toorn kan aanzien, en tot diens verdoemenis kan besluiten en nochtans Zijn Goddelijk Wezen blijven. Dergelijke dingen vinden nauwelijks bij een oprecht mens ingang, maar wel bij de onoprechten; evenmin bij een engel van de hemel, maar wel bij een geest van de hel. Daarom is het een gruwel om deze dingen aan God toe te schrijven.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 60.

De geloofsleer van de hedendaagse kerk schrijft aan God menselijke eigenschappen toe, b.v. dat Hij de mensen met toorn aanziet, dat Hij verzoend wil worden, dat Hij verzoend wordt door de liefde tot de Zoon en door de tussenkomst, en dat Hij door het zien van het lijden van Zijn Zoon verzoend en zo tot barmhartigheid bewogen wil worden en dat Hij de onrechtvaardige, die smeekt uit geloof alléén, Zijn gerechtigheid toerekent, en dat Hij hem zodoende van een vijand tot een vriend en van een kind des toorns tot een kind van de genade maakt.

 

 

 

WAT IS VOLMAAKTE OF GODDELIJKE LIEFDE?

"Grotere liefde heeft niemand dan deze, dat iemand zijn leven zette voor zijn vrienden" (Johannes 15:13). God kan uit de Grootste Liefde niet anders dan Zijn Eigen Leven geven om de mens te zaligen.

Hemelse Verborgenheden 223.

Daar het aangezicht van de Heer: barmhartigheid, vrede en al het goede is, volgt hieruit, dat Hij niemand ooit anders aanziet dan uit barmhartigheid; en dat Hij nooit van iemand het aangezicht afwendt, maar dat het de mens is die, wanneer hij in het boze is, zijn gelaat afkeert, zoals het van de Heer door Jesaja gezegd werd: "Uwe ongerechtigheden zijn het, die scheiding maken tussen u en uw God; en uwe zonden verbergen het aangezicht voor ulieden" (Jesaja 59:2). Hier evenzo, dat zij zich verborgen hebben voor het aangezicht van Jehovah, daar zij naakt waren.

Hemelse Verborgenheden 2253 (gedeeltelijk):

Bij de Heer was er, toen Hij in de wereld was, geen ander leven dan het leven van de liefde jegens het gehele menselijke geslacht, dat Hij vurig begeerde tot in eeuwigheid te behouden; dit is het meest eigenlijke hemelse leven zelf, en het Goddelijke met Zichzelf, want het Zijn Zelf of Jehovah, is niets anders dan Barmhartigheid, die tot de liefde jegens het gehele menselijke geslacht behoort; en dit leven was een leven van louter liefde, dat nooit mogelijk is bij enig mens. Zij, die niet weten wat het leven is, en dat het leven van zo’n aard is als de liefde is, vatten dit niet; hieruit blijkt duidelijk, dat voor zoveel iemand de naaste liefheeft, voor evenzoveel hij van het leven van de Heer heeft.

Hemelse Verborgenheden 3742.

Dat er één enig leven is, en dit van de Heer alleen komt, en dat de engelen, de geesten en de mensen slechts ontvangers van het leven zijn, is mij door zo veelvuldige ondervinding te weten gegeven, dat er niet het minste spoor van twijfel overbleef. De hemel zelf is in de innerlijke gewaarwording dat het zo is, en wel zozeer, dat de engelen de invloed duidelijk gewaarworden, voorts ook hoe het invloeit, alsmede de hoeveelheid en de hoedanigheid van hetgeen zij daarvan ontvangen. Wanneer zij in een vollere staat van opneming zijn, zijn zij in hun vrede en gelukzaligheid; anders verkeren zij in een staat van onrust en van een zekere angst; maar toch wordt hun het leven van de Heer zozeer toegeëigend, dat zij de innerlijke gewaarwording hebben alsof zij uit zichzelf leefden, terwijl zij toch weten, dat zij niet uit zichzelf leven. De toe-eigening van het leven van de Heer komt voort uit Zijn Liefde en Barmhartigheid jegens het gehele menselijke geslacht, namelijk dat Hij Zich en hetgeen het Zijne is aan eenieder geven wil, en dat Hij daadwerkelijk geeft, voor zoveel zij opnemen, dat wil zeggen, voor zoveel zij als Zijn gelijkenissen en beelden in het leven van het goede en in het leven van het ware zijn; en aangezien een dergelijk Goddelijk streven voortdurend van de Heer uitgaat, wordt Zijn Leven, zoals gezegd, toegeëigend.

WAT BETEKENT HET DAT GOD DE WERELD ZO LIEFHAD, DAT HIJ ZIJN ENIGGEBOREN ZOON GEGEVEN HEEFT ? (Johannes 3:16).

De "Eniggeboren Zoon" betekent Zijn Menselijke, waardoor Hij Zichzelf in de wereld gezonden heeft. De Oneindige God, Die het Leven Zelf is, kan Zich immers niet zó voortplanten, dat er twee Oneindige Goddelijken zijn; maar Hij kan wel het Menselijke aantrekken. Daarom staat er dat de "Zoon" genaamd zou worden God-met-ons (Jesaja 7:14).

Ware Christelijke Religie 92 (gedeeltelijk):

Het Menselijke, door middel waarvan God Zichzelf in de wereld gezonden heeft, is de Zoon van God. De Heer heeft herhaaldelijk gezegd, dat de Vader Hem gezonden heeft, en dat Hij uit de Vader gezonden is, zoals in, (Mattheüs 10: 40; 15 : 24; Johannes 3 : 17, 34; 5 : 23, 24, 36, 37, 38 en heel vaak elders). En dit zegt Hij, omdat onder "in de wereld gezonden worden" wordt verstaan: nederdalen en onder de mensen komen; en dit is geschied door middel van het Menselijke, hetwelk Hij door de maagd Maria heeft aangenomen; en ook is het Menselijke werkelijk de Zoon Gods, aangezien het uit Jehovah God, als Vader, ontvangen werd, overeenkomstig, (Lukas 1 : 32, 35). Hij wordt genoemd Zoon Gods, Zoon des mensen, en Zoon van Maria; en onder Zoon Gods wordt Jehovah God in Zijn Menselijke verstaan; onder Zoon des mensen, de Heer ten aanzien van het Woord; en onder Zoon van Maria het eigenlijk menselijke, dat Hij heeft aangenomen.

Ware Christelijke Religie 364 (gedeeltelijk):

De Heer vloeit met al zijn goddelijke liefde, met al zijn goddelijke wijsheid, dus met al zijn goddelijk leven bij elk mens in. In het Boek van de Schepping leest men, dat de mens geschapen werd tot een beeld van God, en dat God in zijn neusgaten de ziel van het leven inblies, (Genesis 1:27; 2:7); hiermee wordt beschreven, dat de mens een orgaan van het leven is, en niet het leven zelf; want God kon niet een ander scheppen, die aan Hemzelf gelijk was; zo Hij dit gekund had, zouden er even zovele goden als mensen zijn; en Hij kon het leven niet scheppen, evenmin als het licht geschapen kan worden; maar Hij kon de mens tot vorm van het leven scheppen, zoals Hij het oog tot een vorm van het licht schiep; evenmin kon en kan God Zijn Wezen verdelen, want dit is één en ondeelbaar. Daar nu God alleen het Leven is, zo volgt ontwijfelbaar, dat God vanuit Zijn Leven elk mens levend maakt.

 

WAT IS DAARONDER TE VERSTAAN, DAT DIE IN DE ZOON GELOVEN HET EEUWIGE LEVEN HEBBEN?

Dat die geloven, dat het Goddelijke in de Heer is, en die leven volgens Zijn geboden, behouden zullen worden.

Ware Christelijke Religie 2 (gedeelten):

Het geloof van de nieuwe hemel en van de nieuwe Kerk in zijn universele vorm is dit: dat de Heer uit het eeuwige, die Jehovah is, in de wereld is gekomen, om de hellen te onderwerpen, en om Zijn Menselijke te verheerlijken; en dat zonder dit geen sterveling zalig had kunnen worden; en dat diegenen behouden worden, die in Hem geloven.

Het universele van het geloof van de zijde van de mens is, dat hij gelooft in de Heer; want door in de Heer te geloven geschiedt er verbinding met Hem, en daardoor zaligmaking. In Hem geloven, wil zeggen: vertrouwen hebben, dat Hij zalig maakt; en aangezien alleen degene vertrouwen kan hebben, die goed leeft, wordt ook dit onder ‘in Hem geloven’ verstaan. Dit zegt de Heer ook bij Johannes: "Dit is de wil van de Vader, dat een eenieder, die in de Zoon gelooft, het eeuwige leven hebbe", (Johannes 6 : 40); en elders: "Die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven; maar die in de Zoon niet gelooft, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem", (Johannes 3 : 36).

Ware Christelijke Religie 337 (gedeeltelijk):

Dat het zaligmakende geloof het geloof is in God de Zaligmaker, komt, omdat Hij God en Mens is, en Hij in de Vader, en de Vader in Hem is, en zij aldus één zijn; vandaar richten zij, die zich tot Hem richten, zich tevens ook tot de Vader, en zo dus tot één en een enig God, en er is geen zaligmakend geloof in een ander. Dat men geloven of geloof hebben moet in de Zoon van God, Verlosser en Zaligmaker, ontvangen uit Jehovah en geboren uit de maagd Maria, Jezus Christus genaamd, blijkt uit de zo vaak door Hem en later door de Apostelen herhaalde geboden. Dat het geloof in Hem door Hem bevolen werd, komt duidelijk uit in de volgende plaatsen: ‘Jezus zei: Dit is de wil van de Vader, die Mij gezonden heeft, dat eenieder, die de Zoon ziet, en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uiterste dage’, (Johannes 6 : 40); ‘die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die de Zoon niet gelooft, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem’, (Johannes3 : 36).

Ware Christelijke Religie 379 (gedeeltelijk):

Dat het ware geloof echter bij hen is, die geloven dat de Heer de Zoon van God is, komt, omdat zij ook geloven, dat Hij God is, en omdat geloof niet geloof is, wanneer het niet het geloof is in God. Dat dit punt van het geloof het voornaamste van alle waarheden is, die het geloof binnengaan, en het vormen, blijkt uit de woorden van de Heer tot Petrus, toen deze zei: ‘Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God: zalig zijt gij, Simon; Ik zeg u: op deze rots zal Ik Mijn Kerk bouwen, en de poorten van de hel zullen dezelve niet overweldigen’, (Mattheüs 16: 16,17,18); onder de rots wordt hier, als elders in het Woord, de Heer verstaan ten aanzien van het Goddelijk Ware, en ook het Goddelijk Ware úit de Heer. Dat dit ware het voornaamste is, en gelijk een diadeem op het hoofd en gelijk een scepter in de hand van het lichaam van Christus, blijkt uit de woorden van de Heer, dat Hij op deze rots Zijn Kerk zal bouwen, en dat de poorten van de hel haar niet zullen overweldigen. Dat dit punt van het geloof van dien aard is, blijkt uit het volgende bij Johannes: ‘Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is, God blijft in hem, en hij in God’, (I Brief 4 : 5). Behalve dit kenmerk, dat men in het ware geloof is, hetwelk enig is, bestaat er nog een tweede, namelijk, dat men gelooft, dat de Heer de God is van hemel en aarde; dit volgt uit het voorafgaande, dat Hij de Zoon van God is, en uit deze plaatsen: dat in Hem al de volheid van de Godheid is, (Colossenzen 2 : 9); dat Hij de God is van hemel en aarde (Mattheüs 28 : 18); dat alle dingen van de Vader de Zijne zijn (Johannes 3 : 35; 16 : 15). De derde aanwijzing, dat zij, die in de Heer geloven, innerlijk in het geloof in Hem zijn, dus in het ware geloof, hetwelk enig is, bestaat hierin, dat zij geloven, dat de Heer één is met God de Vader.

 

 

 

HOE KUNNEN ZIJ DIE BUITEN DE KERK ZIJN ZALIG WORDEN?

Allen die God onder de Menselijke Vorm aanbidden en een leven van naastenliefde leiden overeenkomstig hun godsdienstige voorschriften, worden door de Heer aangenomen en onderricht.

Hemel en Hel 319 (gedeeltelijk):

Dat heidenen evengoed als Christenen zalig worden, kunnen zij verstaan, die weten wat bij de mens de hemel maakt; want de hemel is in de mens en zij, die de hemel in zich hebben komen in de hemel. De hemel in de mens is het erkennen van het Goddelijke en zich door het Goddelijke te laten leiden. Het eerste en voornaamste van alle godsdienst is de erkenning van het Goddelijke. Een godsdienst zonder die erkenning is geen godsdienst en de voorschriften van elke godsdienst hebben betrekking op aanbidding; zij leren dus op welke wijze het Goddelijke moet worden aangebeden, opdat de aanbidding Hem welgevallig zij; en wanneer dit in zijn geest bevestigd wordt, dus naar de mate, dat hij het wil, of naarmate hij het liefheeft, wordt hij door de Heer geleid.

Hemel en Hel 321.

Mij werd op vele manieren geleerd, dat de heidenen, die een zedelijk leven hebben geleid, in gehoorzaamheid en onderwerping en in onderlinge liefdadigheid volgens hun godsdienst hebben geleefd, en die daardoor iets als een geweten hadden ontvangen, in het andere leven worden aangenomen en daar door de engelen in het Goede en het Ware van het geloof met bijzondere zorg worden onderwezen.

Laatste Oordeel 51 (gedeeltelijk):

Diegenen evenwel uit de heidenen, die in de wereld God hadden vereerd onder een menselijke vorm en een liefdadig leven hadden geleid, volgens hun godsdienst, werden verbonden met de Christenen in de hemel, want zij erkennen en aanbidden de Heer meer dan anderen.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 244.

Zij die buiten de Kerk zijn, en één God erkennen, en volgens hun Godsdienstige in een zekere naastenliefde jegens de naaste leven, zijn in gemeenschap met hen die van de Kerk zijn; aangezien niemand die gelooft in God en goed leeft, verdoemd wordt: daaruit blijkt dat de Kerk van de Heer overal in het algehele wereldrond is, hoewel in het bijzonder daar waar de Heer wordt erkend, en waar het Woord is.

 

 

 

WAT HEEFT PAULUS BEDOELD DAARMEE, DAT DE MENS GERECHTVAARDIGD WORDT DOOR GELOOF, ZONDER DE WERKEN VAN DE WET (ROMEINEN 3 : 28)?

Met de Wet, doelde hij op de voorschriften van de Joodse kerk over offers en dergelijke, NIET op de Tien Geboden.

Ware Christelijke Religie 338 (gedeeltelijk):

Dat het geloof van de Apostelen geen ander geloof was dan het geloof in de Heer Jezus Christus, blijkt uit vele plaatsen in hun brieven, waaruit ik alleen deze zal aanhalen: ‘Ik leef, niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik in het geloof, hetwelk is in de Zoon van God’, (Galaten 2 : 20); Paulus betuigde Joden en Grieken de boetedoening tot God, en het geloof in onze heer Jezus Christus, (Handelingen van de Apostelen 20 : 21); ‘Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de natiën, want wij weten, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken van de wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben ook wij in Jezus Christus geloofd’, (Galaten 2 : 15, 16), en nog veel meer. Aangezien hun geloof in Jezus Christus was, en dit geloof ook uit Hem is, noemden zij dit het geloof van Jezus Christus, zoals in de hiervoor aangehaalde plaats; en in deze volgende: ‘De gerechtigheid Gods door het geloof van Jezus Christus tot allen en over allen, die geloofd hebben. Opdat Hij rechtvaardigt degene, die uit het geloof van Jezus is’, (Romeinen 3:22,26); en: ‘Zij, die de geboden Gods bewaren, en het geloof van Jezus Christus’, (Openbaring 14 : 12).

Hieruit kan blijken welk geloof door Paulus bedoeld werd met de heden ten dage in de Kerk zo vaak aangehaalde uitspraak: ‘Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken van de wet’, (Romeinen 3 : 28).

Goddelijke Voorzienigheid 115.

Zij die in het van de naastenliefde gescheiden geloof zijn, en zich hebben bevestigd vanuit het gezegde van Paulus tot de Romeinen "dat de mens door het geloof wordt gerechtvaardigd zonder de werken van de wet", (hoofdstuk 3 : 28), aanbidden dit gezegde zoals zij die de zon aanbidden, en worden zoals zij die de ogen strak op de zon vestigen, waardoor de afgestompt geworden blik niets ziet midden in het licht. Zij zien immers niet wat daar wordt verstaan onder ‘de werken van de wet’, dat dit niet zijn de geboden van de Decaloog, maar dat dit de rituele dingen zijn die door Mozes werden beschreven in zijn Boeken, die overal daar de Wet worden genoemd. Daarom, opdat niet de geboden van de Decaloog worden verstaan, ontvouwt hij dat door te zeggen: "Schaffen wij dan de Wet af door het geloof; het zij verre, maar wij vestigen de Wet", vers 31 van hetzelfde hoofdstuk. Zij die vanuit dat gezegde zich in het gescheiden geloof hebben bevestigd, staren vanaf die plaats als het ware in de zon, en zien ook niet waar hij de wetten van het geloof opsomt, dat dit de werken zelf van de naastenliefde zijn; en wat is het geloof zonder zijn werken? Zij zien dus ook niet waar hij de boze werken opsomt door te zeggen dat wie die dingen doen, niet kunnen binnentreden in de hemel. Waaruit blijkt hoedanige blindheid werd veroorzaakt door deze enige plaats, slecht begrepen.

 

 

WELK NUT HAD DE REFORMATIE?

De Hervormden die zich van Rome afscheidden kregen enig licht door het lezen van het Woord, maar niet zulk licht, dat zij waarheden konden zien zoals de Ouden.

Apocalyps Ontvouwd 988-4 (gedeelten):

De oorzaak dat de leer van het geloof wordt verstaan onder ‘de troon van het beest’, (Openbaring 16:10), is deze, dat onder de Troon in de hoogste zin de hemel en de Kerk wordt verstaan ten aanzien van het Goddelijk Ware, en het Goddelijk Ware wordt in de Christelijke Kerk het geloof genoemd, anders dan in de oude Kerken; waarin men niet wist wat het geloof is, omdat het geloof iets insluit dat niet wordt verstaan, en dat men niettemin moet geloven alsof het waar was. Zodanig zijn bijna alle dingen van de Kerk en haar leren heden ten dage; wie kan niet zien, dat de mens door zulk een geloof daartoe kan worden gebracht om louter ongerijmde en valse dingen te geloven, als ze slechts worden opgelegd als dogma's door hen die als gezaghebbenden zijn aangesteld, en door anderen, die er om verscheidene oorzaken van houden in blinde gehoorzaamheid te leven, worden bevestigd? Valse dingen, ook de helse, immers kunnen worden bevestigd totdat zij als ware dingen verschijnen, door begoochelingen en drogredenen; zoals dit helse valse, dat de natuur alles is; dat al wat verschijnt denkbeeldig is; dat mens en beest slechts weinig verschillen, eender sterven, en na de dood niet leven; dat het Woord niet heilig is, en andere eendere dingen: waaruit blijkt, dat alle blindheid in geestelijke dingen door het huidige geloof is aangebracht, ingezet en tot de grootste donkerheid opgevoerd door de Babylonische natie, uit welke donkerheid weliswaar de Hervormden, die van die natie terugtraden, in enig licht door de lezing van het Woord oprezen, maar niet tot het licht, zodat zij de ware dingen kunnen zien zoals de Ouden; de oorzaak hiervan was deze, dat zij het geloof hebben gescheiden van het leven, en vanuit het leven heeft de mens het licht, en niet vanuit enig afgescheiden geloof.

Apocalyps Ontvouwd 1069 (gedeeltelijk):

...namelijk dat het die Goddelijke Ware dingen zijn, die de Babylonische natie heeft ontwijd; en van deze zijn de voornaamste, dat de Heer de mogendheid heeft over de hemel en over de aarde, en dat alleen het Woord heilig Goddelijk is; deze twee immers maken de Kerk zelf van de Heer op aarde; de Kerk immers is de Kerk uit hoofde hiervan, dat de Heer wordt aanbeden, en dat het Woord wordt gelezen; de Heer immers hervormt de mens, en het Woord leert hoe de mens zal leven opdat hij uit de Heer kan worden hervormd; en daarom zou, indien die twee ware dingen niet werden erkend en opgenomen, de Kerk zelf vergaan; op die beide ware dingen immers wordt de Kerk gegrondvest. Daarvandaan is het, dat het vanuit de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer is geschied, dat bepaalde Kerken zich van de Babylonische hebben afgescheiden, die de Goddelijke Macht van de Heer over de hemel en over de aarde evenwaardig aan de macht van God de Vader erkennen, en die eveneens de Goddelijke heiligheid aan het Woord alleen toekennen; in dit is voorzien door de Heer, opdat niet de in de Europese wereld gegrondveste Christelijke Kerk zou vallen.

 

 

 

WAT IS DE DWALING VAN DE HERVORMERS ?

Dezelfde als die van de Katholieke kerk, met toevoeging van de leer over de rechtvaardigmaking door het geloof alleen, zonder de werken van naastenliefde, of van de Decaloog.

Apocalyps Onthuld 391.

"En hun werden zeven bazuinen gegeven", (Openbaring 8 : 2c); betekent het onderzoek en de openlegging van de staat van de Kerk en vandaar van het leven van degenen die in het geloof-alleen zijn. Met de bazuinen wordt hier ter plaatse iets eenders aangeduid als met schallen, omdat zij ze deden schallen, en met de bazuinen doen schallen wordt aangeduid samenroepen tot plechtigheden, welke er verschillende waren; hier om te onderzoeken en bloot te leggen hoedanig degenen zijn die in het geloof-alleen zijn, aldus hoedanig zij zijn die van de Kerken van de Hervormden heden ten dage zijn. Men moet weten dat de Kerk in de Hervormde wereld heden ten dage in drieën is verdeeld, naar de drie voorgangers: Luther, Calvijn en Melanchton, en dat die drie Kerken in verschillende dingen van elkaar afwijken, maar dat zij in dit artikel: "Dat de mens rechtvaardig gemaakt wordt door het geloof zonder de werken van de wet", alle overeenkomen; hetgeen wonderlijk is.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 21.

De leidende hervormers: Luther, Melanchton en Calvijn, hebben alle leerstellingen over de Drie-eenheid van de personen in de Godheid, de erfzonde, de toerekening van de verdienste van Christus en de rechtvaardigmaking door het geloof, zoals zij toen bij de Rooms-katholieken waren en geweest waren, vastgehouden, maar zij hebben de naastenliefde of de goede werken van dit geloof gescheiden en verklaard, dat deze niet tevens zaligmakend zijn, en dit met het doel om te breken met de Rooms-katholieken in wat het eigenlijke wezen van de Kerk uitmaakt, namelijk het geloof en de naastenliefde.

 

 

WAARIN IS DEZE LEER VERKEERD?

Zij sluit de vrije keuze en de medewerking van de mens uit, en schrijft aan God een willekeurigheid toe en legt de schuld van de verdoemenis op Hem in plaats van op de mens.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 64.

Uit het geloof van de hedendaagse kerk zijn voortgekomen en kunnen nog voortkomen enorme misgeboorten als b.v. :de ogenblikkelijke verlossing uit onmiddellijke barmhartigheid; de predestinatie; dat God niet op de handelingen van de mensen, maar alleen op het geloof ziet; dat er geen verbinding is van naastenliefde en geloof; dat de mens bij de bekering is als een boomstronk, en zo meer; ook met betrekking tot de sacramenten, de Doop en het Heilig Avondmaal, wat betreft de redelijke beginselen van hun nut, afgeleid uit de leer van de rechtvaardigmaking door het geloof-alleen; zo ook wat de persoon van Christus aangaat. De ketterijen van de eerste eeuwen af tot op de dag van heden zijn uit niets anders ontsprongen dan uit de leer gegrond op de voorstelling van drie goden.

Ware Christelijke Religie 616..

Zegt, zo u kunt, of er met betrekking tot de wederverwekking ooit een blinder stompzinnigheid kan bestaan dan zoals die heerst bij hen, die zich bevestigen in het huidige geloof, dat daarin bestaat, dat het geloof de mens wordt ingegoten, terwijl hij als een stronk of een steen is, en dat dan op dit ingegoten geloof de rechtvaardiging volgt, wat de vergeving van de zonden is, de wederverwekking, en nog tal van andere gaven; en dat de werking van de mens geheel en al moet worden uitgesloten, ter wille hiervan, dat zij aan de verdienste van Christus niet enig geweld zal aandoen. Om dit dogma nog steviger te grondvesten, hebben zij de mens alle vrije keuze in geestelijke dingen ontnomen, door een volslagen onmacht in deze dingen in te voeren; en dan is het, alsof God alleen Zijnerzijds werkte, en alsof de mens geen macht gegeven was, uit zichzelf mee te werken, en zich aldus te verbinden. Wat is de mens ten aanzien van de wederverwekking dan anders dan iemand die aan handen en voeten gebonden is, zoals de vastgeketenden op de schepen, die men galeislaven noemt, die, wanneer hij zich van hand- en voetboeien zou bevrijden, op dezelfde wijze als dezen bestraft en ter dood veroordeeld zou worden, dat wil zeggen, wanneer hij uit vrije keuze de naaste het goede deed, en uit zichzelf in God zou geloven ter wille van het heil. Wat zou een mens die in dergelijke dingen bevestigd is, en toch in een vroom verlangen naar de hemel, anders zijn dan een spook in een visioen, afwachtend, of dit geloof met zijn weldaden is ingegoten, en zo niet, of het ingegoten wordt, en dus of God de Vader Zich erbarmd heeft, dan wel of Zijn Zoon bemiddeldend is opgetreden, dan wel of de Heilige Geest, elders in beslag genomen is geweest, en niet gewerkt heeft. En tenslotte zou hij uit volslagen onwetendheid daarover terugtreden, en zich met deze woorden troosten: "Misschien is deze genade in de zedelijkheid van mijn leven gelegen, waarin ik ben en als tevoren blijf, en deze is in mij heilig, terwijl zij in hen, die dit geloof niet verkregen hebben, profaan is. Daarom zal ik mij, opdat de heiligheid in mijn zedelijkheid zal blijven, hierna wel daarvoor hoeden, uit mijzelf het geloof en de naastenliefde te werken", en dergelijke dingen meer. Tot een dergelijk spook, of, zo u het liever wilt, tot zo’n zoutpilaar wordt eenieder, die over de wederverwekking denkt zonder de vrije keuze in geestelijke dingen.

Goddelijke Voorzienigheid 340 (gedeeltelijk):

Er zijn twee wezenlijke en tegelijk universele dingen in de godsdienst: de erkenning van God, en de boetedoening; deze twee zijn ijdel voor hen die geloven gezaligd te worden vanuit de barmhartigheid alleen, hoe zij ook leven; want wat is er meer nodig dan te zeggen: erbarm u mijner, o God. Over alle overige dingen die van de godsdienst zijn, verkeren zij in dikke duisternis, ja zelfs hebben zij die dikke duisternis lief. Over het eerste wezenlijke van de Kerk, wat de erkenning van God is, denken zij niets anders dan: ‘Wat is God; wie heeft Hem gezien.’ Indien gezegd wordt dat Hij is en dat Hij één is, zeggen zij dat Hij één is; indien gezegd wordt dat er drie zijn, zeggen zij ook dat het zo is, maar dat de drie één genoemd moeten worden. Dit is de erkenning van God bij hen. Over het tweede wezenlijke van de Kerk, wat de boetedoening is, denken zij niets, bijgevolg ook niet over enige zonden, en tenslotte weten zij niet dat er enige zonde is; en dan horen en zuigen zij met wellust in, dat de Wet niet verdoemt omdat de Christen niet onder haar juk is; indien u slechts zegt: ‘Erbarm U mijner, o God, ter wille van de Zoon’, zo zult u gezaligd worden; dit is de boetedoening van het leven bij hen. Maar verwijder de boetedoening, of, wat hetzelfde is, scheid het leven van de godsdienst, wat blijft er dan anders over dan het woord: Erbarm U mijner; vandaar is het dat zij ook niets anders konden zeggen dan dat de zaliging ogenblikkelijk is door die woorden, en indien niet eerder, dan toch omstreeks het uur van de dood. Wat is hun dan het Woord anders dan een duister en raadselachtig woord?

 

 

 

GEVEN DE KERKEN VAN DE REFORMATIE DAN GEEN PLAATS AAN DE GOEDE WERKEN?

Ja, als de vruchten en bewijzen van geloof, die echter toch niets tot het heil bijdragen.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 12.

Over de rechtvaardigmaking door het geloof zonder de werken van de Wet.

Bijzonderheden uit de FORMULA CONCORDIAE:

  1. Dat het geloof toegerekend wordt als gerechtigheid zonder de werken wegens de verdienste van Christus, welke het geloof zich toeeigent.(blz. 78, 79, 80, 584, 689).
  2. Dat de naastenliefde het geloof, dat rechtvaardigt, volgt, maar dat het geloof niet rechtvaardigt, zoals de Pauselijken zeggen, inzover het in de naastenliefde gevormd is (blz. 81, 89, 94, 117, 688, 691).
  3. Dat noch de voorgaande wroeging, noch de volgende vernieuwing en heiliging, noch de goede werken daarna iets te maken hebben met de rechtvaardiging van het geloof (blz. 688, 689).
  4. Dat het dwaas is te dromen, dat de werken van de tweede tafel van de Tien Geboden voor God rechtvaardig maken, omdat wij daarbij alleen met mensen, niet met God zelf te doen hebben, en in de rechtvaardigmaking hebben wij met God te doen en Zijn toorn te stillen (blz. 102).
  5. Indien dus iemand gelooft vergiffenis van zonden te zullen verkrijgen, omdat hij de liefde heeft, die doet Christus smaad aan, omdat het vertrouwen op eigen gerechtigheid goddeloos en ijdel is (blz. 87, 89).
  6. Dat de goede werken geheel en al buitengesloten moeten worden, wanneer het gaat om rechtvaardigmaking en het eeuwige leven (blz. 589).
  7. Dat de goede werken niet noodzakelijk zijn als verdienstelijke oorzaak van het heil en geen verband hebben met de handeling van de rechtvaardigmaking (blz. 589, 590, 702, 704, Aanhangsel. blz. 173).
  8. Dat de stelling die te verwerpen is, dat de goede werken voor het heil noodzakelijk zijn, want dit neemt de troost van het Evangelie weg en geeft gelegenheid tot twijfel aan de genade van God en vestigt het idee van de eigen gerechtigheid; en ook omdat zij door de Papisten aangenomen worden om een slechte zaak te ondersteunen (blz. 704).
  9. Verworpen en veroordeeld wordt de uitspraak, dat de goede werken voor het heil nodig zijn (blz. 591).
  10. Dat de uitspraken van de noodzakelijkheid van de goede werken voor het heil niet geleerd en verdedigd, maar veeleer door de kerken als vals afgekeurd en verworpen moeten worden (blz. 705).
  11. Dat de werken, die niet uit het ware geloof voortkomen in waarheid zonde voor God, d.w.z. met zonde bevlekt zijn, omdat een kwade boom geen goede vruchten kan voortbrengen (blz. 700).
  12. Dat het geloof en het heil niet bewaard, noch vastgehouden kunnen worden door de goede werken, omdat zij slechts getuigenis zijn, dat de Heilige Geest tegenwoordig is en in ons woont (blz. 590, 705, aanhangsel. blz. 174).
  13. Dat met recht het besluit van het concilie van Trente verworpen moet worden, dat de goede werken het heil bewaren, of dat de verworven gerechtigheid van het geloof of het geloof zelf behouden en bewaard worden door onze werken, hetzij geheel, hetzij slechts ten dele (blz. 707).

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 13 (gedeeltelijk):

Over de vruchten van het geloof; bijzonderheden uit de FORMULA CONCORDIAE:

  1. Dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de werken van de Wet en de werken van de Geest en dat de werken, die de wedergeboren mens uit vrije en gewillige geest doet, geen werken van de Wet, maar werken van de Geest zijn, dat wil zeggen, vruchten van het geloof, omdat de wedergeborenen niet onder de Wet zijn, maar onder de genade (blz. 589, 590, 721, 722).
  2. Dat de goede werken vruchten van de boete zijn (blz. 12).
  3. Dat de wedergeborenen door het geloof een nieuw leven ontvangen, nieuwe neigingen en nieuwe werken en dat deze voortkomen uit het geloof, in de boete (blz. 134).
  4. Dat de mens na de bekering en de rechtvaardigmaking een vernieuwing ondergaat, aanvankelijk in het gemoed en daarna in het verstand, en dat ook daarbij zijn wil in de dagelijkse oefening van de boete niet onwerkzaam is (blz. 582, 673, 700).
  5. Dat de boete bij de Christenen tot aan de dood voortduurt, omdat zij gedurende hun gehele leven moeten worstelen met de zonde, die in het vlees overgebleven is (blz. 327).
  6. Dat de Wet van de Tien Geboden in ons een begin moet nemen en meer en meer moet vorderen (blz. 85, 86).
  7. Dat de wedergeborenen, hoewel verlost van de vloek van de wet, zich toch voortdurend in de Goddelijke wet moeten oefenen (blz. 718).
  8. Dat de wedergeborenen niet zonder de wet zijn en toch niet onder de wet, want zij leven naar de wet van de Heer (blz. 722).
  9. Dat de wet voor de wedergeborenen de norm van de godsdienst zijn moet (blz. 596, 717, aanhangsel blz. 156).
  10. Dat de wedergeborenen de goede werken doen, niet gedwongen, maar uit eigen beweging en vrijwillig, alsof zij geen gebod ontvangen, geen bedreiging gehoord en geen beloning verwacht hadden (blz. 596, 701).
  11. Dat het geloof bij zulke mensen altijd werkend is, en dat hij, die alzo het goede niet doet, ook het ware geloof niet heeft, want waar het geloof is, daar zijn ook goede werken (blz. 701).
  12. Dat de liefde en de goede vruchten op het geloof en de wedergeboorte volgen (blz. 121, 122, 171, 188, 692).
  13. Het geloof en de werken stemmen goed overeen en zijn onafscheidelijk verbonden, maar alléén het geloof verwerft de zegen zonder de werken en toch is het niet alleen; vandaar dat het geloof zonder de werken dood is (blz. 692, 693).
    Beknopte uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 24.

    Niettemin hebben de leidende hervormers aan hun geloof de goede werken toegevoegd en ze ook daarmee verbonden, maar in de mens als in een passief persoon, de Rooms-katholieken daarentegen in de mens als in een actief persoon; en toch bestaat tussen dezen en genen een werkelijke overeenstemming wat betreft het geloof, de werken en de verdienste.

    Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 46 (gedeeltelijk):

    Welke natie, met godsdienst en gezond verstand, bestaat er op de ganse aardbodem, die niet weet en gelooft, dat er één God is, en dat het doen van het boze tegen Hem is, en het doen van het goede vóór Hem; en dat de mens het eerste moet laten en het laatste doen uit geheel zijn ziel, uit zijn hart en met al zijn kracht, hoewel dit alles invloeit uit God, en dat daarin de godsdienst bestaat? Wie ziet dus niet, dat het belijden van drie personen in de Godheid en de verklaring, dat de goede werken tot het heil niets bijdragen, is de godsdienst scheiden van de Kerk? Want dat de goede werken niets bijdragen, wordt verklaard in deze woorden: dat het geloof zonder de werken rechtvaardigt; dat de werken niet nodig zijn tot het heil noch tot het geloof, omdat het heil en het geloof door de goede werken noch bewaard, noch behouden worden; dat er dus geen band van vereniging bestaat van het geloof met de goede werken, al wordt dan achteraf gezegd, dat de goede werken toch vanzelf uit het geloof volgen, zoals de vruchten uit de boom; wie doet ze dan, ja wie denkt er aan en wie zal er uit zichzelf toe gebracht worden, terwijl hij weet en gelooft, dat ze niets tot het heil bijdragen en nog bovendien, dat niemand iets goeds tot het heil uit zichzelf kan doen en zo verder? Zegt men, dat zij toch het geloof met de goede werken verbonden hebben, zo is toch deze verbinding, innerlijk beschouwd, geen verbinding maar een toevoeging en dat wel als een los aanhangsel, dat niet anders samenhangt noch eraan hangt, dan als de schaduw op een schilderij aangebracht, waardoor het schilderij meer op de werkelijkheid gelijkt; en omdat de godsdienst zaak is van het leven en dit bestaat in goede werken in overeenstemming met de waarheden van het geloof, zo is het duidelijk, dat het leven de godsdienst zelf is en niet zulk een aanhangsel.

 

 

 

WAAROM IS HET GELOOF-ALLEEN GEEN ECHT GELOVEN?

Een geloof dat niet van het leven is en niet van het hart, maar van de lippen, wordt na de dood een openlijke ontkenning. Daarom zei de Heer: "Zo wie niet heeft, ook hetgeen hij meent te hebben zal van hem genomen worden." (Lukas 8 : 18)

Hemelse Verborgenheden 2049 (gedeeltelijk):

....maar de leerstellingen of erkentenissen van het geloof zijn niettemin hoogst noodzakelijk voor de vorming van het leven van de naastenliefde, dat zonder deze niet gevormd kan worden. Het is dit leven, dat na de dood zalig maakt, en geenszins enig leven van geloof zonder deze, want zonder de naastenliefde is er geen leven van het geloof bestaanbaar. Zij, die in het leven van de liefde en naastenliefde zijn, zijn in het leven van de Heer; niemand kan met Hem door een ander leven verbonden worden; hieruit blijkt ook, dat de waarheden van het geloof nooit erkend kunnen worden, dat wil zeggen, dat de erkenning van die waarheden, waarover men spreekt, alleen uitwendig en met de mond mogelijk is, wanneer zij niet in de naastenliefde zijn ingeplant; want inwendig of met het hart worden zij geloochend; want alle waarheden hebben, zoals gezegd, de naastenliefde tot einddoel, en wanneer deze daarin niet woont, worden zij innerlijk verworpen. De inwendige dingen vertonen zich zoals zij zijn, wanneer de uitwendige dingen worden weggenomen, zoals in het andere leven geschiedt, dat wil zeggen, dat zij zich geheel en al tegenovergesteld aan alle waarheden van het geloof vertonen; het is volslagen onmogelijk om in het andere leven een leven van de naastenliefde of van de wederkerige liefde te ontvangen, wanneer men er geen in het leven van het lichaam gehad heeft, want het leven van het lichaam in de wereld blijft de mens na de dood bij.

Hemel en Hel 482.

Het geloof blijft de mens niet bij, indien het niet gegrond is in de hemelse liefde.

Dit is mij uit zovele voorbeelden gebleken, dat, zo ik ze alle wilde vertellen, die ik met betrekking tot dit onderwerp heb gezien en gehoord, zij een geheel boek zouden vullen. Dit kan ik getuigen, dat er geen geloof hoegenaamd bestaat, noch medegedeeld kan worden aan hen, die gebonden zijn door lichamelijke en wereldse liefde, en ontdaan zijn van hemelse en geestelijke, en datgene, wat als geloof bij hen doorgaat, slechts oppervlakkige kennis is of een overtuiging, dat het waar is, omdat het tot bevordering van de zaken van hun liefde dient. Velen, die meenden, dat zij geloof bezaten, werden tot hen gebracht, die het werkelijk deelachtig waren, en toen de gemeenschap was opengesteld, was het eerste wat zij ontdekten, dat zij volstrekt geen geloof hadden. Naderhand beleden zij ook, dat enkel de waarheid en het Woord geloven, geen geloof is, maar de waarheid liefhebben met hemelse liefde en haar te willen en te doen uit innerlijke aandrift.

Er werd ook getoond, dat hun overtuiging, die zij geloof noemden, slechts als het licht was van de winter, gedurende welk seizoen er niet voldoende warmte in het licht is en alle voorwerpen op aarde verstijfd en gesloten zijn door de vorst, en onder vorst en sneeuw zijn begraven.

Zodra dus het licht van het geloof van hun overtuiging, dat in hen bestaat, in aanraking komt met de stralen van het licht van de hemel, wordt het niet alleen uitgeblust, maar wordt werkelijk als een dikke duisternis, waarin men zichzelf niet zien kan. Hun innerlijk wordt tegelijkertijd zó duister, dat zij volstrekt niets kunnen begrijpen en tenslotte krankzinnig worden door de valsheden. Om deze reden worden alle waarheden, waarmee zulken bekend waren, en die zij van het Woord en de leer van de kerk hadden ontleend, en die zij de waarheden van hun geloof hadden genoemd, van hen weggenomen en in de plaats daarvan worden zij bedeeld met alle leugens, die met de boosheid van hun levens overeenkomt; want allen worden overgelaten in hun eigen liefde en tegelijkertijd ook in de leugens, die met hun liefde overeenkomen. Daarna haten zij de waarheid, hebben er een afkeer van en verwerpen haar, omdat de waarheid in strijd is met de valsheden van het kwaad, waaronder zij bedolven zijn.

 

 

 

WAT IS HET UITERSTE GEVOLG VAN DEZE LEER?

Dat niet het eigen leven, maar uitwendige omstandigheden, waarover de mens geen controle heeft, gedacht worden zijn eeuwige lot te bepalen; dus: de predestinatie of voorbeschikking.

Goddelijke Voorzienigheid 339.

Hieruit blijkt nu dat allen die denken vanuit het leven over de zaliging, niet denken over de een of andere ogenblikkelijke zaliging vanuit onmiddellijke barmhartigheid, maar over de middelen van het heil, waarin en waardoor de Heer volgens de wetten van Zijn Goddelijke Voorzienigheid werkt, aldus waardoor de mens uit de Heer vanuit de zuivere barmhartigheid wordt geleid. Maar zij die niet vanuit het leven over het heil denken, stellen het ogenblikkelijke in de zaliging, en het onmiddellijke in de barmhartigheid; zo doen zij die het geloof scheiden van de naastenliefde. De naastenliefde is het leven; en zij stellen het ogenblikkelijke van het geloof, en indien niet eerder, omstreeks het laatste uur van de dood; en dit doen eveneens zij die geloven dat de vergeving van de zonden zonder berouw de absolutie van de zonden is, en zo de zaliging, en aan het Heilig Avondmaal deelnemen; voorts zij die vertrouwen op de aflaten van de monniken; en die vertrouwen op de gebeden van hen voor de overledenen, en op de dispensaties vanuit de macht die zij zich over de zielen van de mensen hebben aangematigd.

Ware Christelijke Religie 486 (gedeeltelijk):

De voorbeschikking is een uitbroedsel van het geloof van de huidige kerk, daar zij geboren is uit het geloof aan het volslagen onvermogen en het volslagen gemis aan keuze in de geestelijke dingen; hieruit is zij geboren, en ook uit het geloof aan de als het ware onbezielde bekering van de mens, namelijk dat hij is als een houtblok, en na de bekering uit niet enig bewustzijn weet, of het houtblok al dan niet door de genade is levend gemaakt. Want er wordt gezegd, dat de uitverkiezing geschiedt uit louter genade van God, met uitsluiting van de handeling van de mensen, of deze uit de krachten van de natuur dan wel uit de krachten van de rede voortkomt; en dat de uitverkiezing geschiedt waar en wanneer God wil, dus naar willekeur.

 

 

KAN GOD NIET REDDEN WIE HIJ WIL?

Als God de mens kon behouden ongeacht hoe hij leeft en van binnen is, zouden allen in de hemel zijn.

Goddelijke Voorzienigheid 338.

Is er een Kerk, waarvan de Leer niet is gegrondvest op de geboden van de Decaloog? En de geboden van de Decaloog zijn toch de geboden van het leven. Welk mens van de Kerk in wie iets van de Kerk is, erkent niet wanneer hij hoort, dat diegene gezaligd wordt die goed leeft, en diegene verdoemd wordt die slecht leeft, en daarom worden in de geloofsbelijdenis van Athanasius, die ook de Leer is die in de gehele Christelijke wereld is aanvaard, deze dingen gezegd: "Dat de Heer zal komen om de levenden en de doden te richten, en dat dan zij die de goede dingen hebben gedaan, zullen intreden in het eeuwige leven, en zij die de slechte dingen hebben gedaan, in het eeuwige vuur". Daaruit blijkt dat de leren van alle Kerken innerlijk beschouwd het leven leren, en dat, omdat zij het leven leren, zij leren dat de zaliging is volgens het leven; en het leven van de mensen wordt niet in één ogenblik ingeblazen, maar het wordt achtereenvolgens gevormd, en het wordt hervormd naar gelang de mens de slechte dingen als zonden schuwt; bijgevolg naar gelang hij weet wat de zonde is, en deze leert kennen en erkent, en naar gelang hij die niet wil, en vandaar ervan aflaat; en naar gelang hij ook die middelen kent die betrekking hebben op de erkentenis van God; door deze en gene dingen wordt het leven van de mensen gevormd en hervormd, die niet in één ogenblik kunnen worden ingegoten; want het erfboze moet verwijderd worden, dat in zich hels is, en in plaats ervan moet het goede worden ingeplant dat in zich hemels zal zijn. De mens kan vanuit zijn erfboze worden vergeleken met een uil ten aanzien van het verstand, en met een slang ten aanzien van de wil; en de hervormde mens kan worden vergeleken met een duif ten aanzien van het verstand, en met een schaap ten aanzien van de wil; en daarom zou een ogenblikkelijke hervorming en de zaliging daaruit vergelijkerderwijze zijn zoals de ogenblikkelijke bekering van een uil in een duif, en van een slang in een schaap; wie, die iets over het leven van de mens weet, ziet niet dat dit niet mogelijk is, tenzij de natuur van de uil en van de slang wordt weggenomen, en de natuur van de duif en van het schaap wordt ingeplant.

Hemelse Verborgenheden 2881.

Wanneer de mens door dwang hervormd kon worden, zou er geen mens in de ganse wereld zijn, die niet behouden zou worden; want niets zou voor de Heer gemakkelijker zijn, dan de mens te dwingen om Hem te vrezen, Hem te vereren, ja zelfs om Hem als het ware lief te hebben; er zijn ontelbare middelen daartoe. Maar daar datgene, wat onder dwang gebeurt, niet verbonden wordt, en dus niet wordt toegeëigend, staat het daarom allerverst van de Heer af, om iemand te dwingen. Zolang een mens in worstelingen is, of van de strijdende Kerk is, lijkt het alsof de Heer de mens dwingt, en dat hij dus het vrije niet heeft, want hij strijdt voortdurend tegen de eigen- en wereldliefde, dus tegen het vrije, waarin hij was geboren en waarin hij is opgegroeid; vandaar, dat het zo lijkt. Maar dat het vrije in de worstelingen, waarin hij overwint, sterker is dan buiten de worstelingen - maar een vrije niet uit hemzelf maar van de Heer, en nochtans in schijn als van hemzelf-.

 

 

 

WAT WORDT MET DE DRAAK IN DE OPENBARING BEDOELD?

De hel van hen die in leer en leven de naastenliefde hadden verworpen en het Goddelijke van de Heer hadden ontkend.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 89.

Opdat ik ervan verzekerd zou zijn en volkomen ervan overtuigd mocht worden, dat onder ‘de put van de afgrond’ niets anders te verstaan is dan dat drakengeloof, dat wil zeggen het geloof, dat voortkomt uit de idee van drie goden en zonder enige voorstelling van de Goddelijkheid van de Menselijke Natuur van Christus, hetwelk ‘het alleen rechtvaardigmakend, tot wedergeboorte brengend, levendmakend, heiligend en zaligmakend geloof’ genoemd wordt, zo werd het mij vergund in die afgrond te zien en met degenen, die daar zijn, te spreken en ook de sprinkhanen te zien, die daaruit opkwamen; dus uit eigen aanschouwing is die put en die afgrond in ‘De Onthulde Openbaring’, (nr.421) door mij beschreven en daar een beschrijving uit eigen aanschouwing de juistheid betuigt, zal ik ze hier overnemen. Zij luidt daar als volgt:

Die put, die er uitziet als de mond van een oven, verschijnt in de zuidelijke streek en de afgrond daaronder breidt zich ver naar het oosten uit. Zij hebben daar licht, maar indien er licht uit de hemel toegelaten wordt, ontstaat er duisternis; daarom is die put van boven gesloten. In de afgrond verschijnen hutten, als van bakstenen, ze zijn onderverdeeld in kleinere ruimten, cel naast cel en in elke cel is een tafel, waarop papieren met enige boeken liggen. Iedereen zit aan zijn eigen tafel en iedereen die in de wereld de rechtvaardigmaking en de zaligmaking door het geloof-alleen bevestigd had, terwijl hij de naastenliefde tot slechts niet meer dan een natuurlijk-morele handeling en haar werken alleen tot werken van het burgerlijk leven maakte, waardoor de mensen beloningen in de wereld verkrijgen kunnen; maar als men die zou doen ter wille van het heil, veroordelen zij hen, en sommigen streng, omdat de menselijke rede en wil daarin zijn. Allen, die in deze afgrond zijn, waren in de wereld geleerden en ontwikkelden en onder hen enige metaphisici en scholastici, die daar bóven anderen in aanzien waren. Hun lot is echter het volgende: Wanneer zij daar voor het eerst ingeleid worden, zitten zij in de eerste cellen; zodra zij echter het geloof bevestigen met uitsluiting van de werken van de naastenliefde, verlaten zij de eerste plaatsen en gaan in de meer naar het oosten liggende cellen en zo verder en verder tot aan het einde, waar diegenen zijn, die deze leerstellingen uit het Woord bevestigen en omdat zij dan niet anders kunnen dan het Woord vervalsen, zo verdwijnen hun hutten en zien zij zichzelf in een woestijn. Er is ook een afgrond onder deze afgrond, waar degenen zijn, die op dezelfde wijze de rechtvaardigmaking en zaligmaking door het geloof alléén bevestigd hebben, maar in hun geest God geloochend en in hun hart om de heilige dingen van de Kerk gelachen hebben. Zij doen daar niets dan twisten, hun klederen verscheuren, op de tafels klimmen, schoppen met de voeten en elkaar met scheldwoorden bestoken en omdat het niet geoorloofd is een ander kwaad te doen, dreigen zij met de mond en met de vuisten.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 90.

Opdat ik ook ervan verzekerd en overtuigd zou worden, dat zij, die zich in het hedendaagse rechtvaardigmakende geloof bevestigd hebben, ook met de draak bedoeld worden, werd het mij gegeven vele duizenden van hen in een groep vergaderd te zien en toen verschenen zij uit de verte als een draak met een lange staart, die met stekels als van een doornstruik bezet scheen, en de valsheden betekenden. Eens werd ook nog een grotere draak gezien, die met gekromde rug zijn staart tot aan de hemel ophief in de poging om de sterren van daar naar beneden te trekken; de sterren betekenen hier de waarheden.

 

 

 

WAT WORDT BEDOELD MET "DE KOMST VAN DE ZOON DES MENSEN IN DE WOLKEN VAN DE HEMEL MET KRACHT EN GROTE HEERLIJKHEID"? (MATTHEÜS 24 : 30)

De komst van de Heer als het Woord. De "wolken" zijn de letterlijke zin daarvan, die duister schijnt vanwege een natuurlijk denken. De "kracht en heerlijkheid" zijn de inwendige zin, die helder is vanwege het zuiver Goddelijk Ware daarin.

Ware Christelijke Religie 776.

Deze tweede Komst van de Heer is niet een komen in persoon, maar in het Woord, dat uit Hem is, en Hijzelf is.

Men leest op vele plaatsen dat de Heer komen zal in de wolken des hemels, zoals in, (Mattheüs 17:5; 24:30; 26:64; Marcus 14:61,62; Lucas 9:34,35; 21:27; Openbaring 1:7; 14 : 14 en Daniël 7:13). Maar tot nu toe heeft niemand geweten, wat onder de wolken des hemels wordt verstaan; men heeft geloofd, dat Hij in persoon daarin verschijnen zal. Dat onder de wolken des hemels echter het Woord in de zin van de letter wordt verstaan, en onder de heerlijkheid en de kracht, waarin Hij dan ook komen zal (Mattheüs 24:30), de geestelijke zin van het Woord verstaan wordt, was tot nog toe verborgen, aangezien niemand tot nu toe er zelfs een vermoeden is opgekomen, dat er enige geestelijke zin, zoals deze in zichzelf is, in het Woord gelegen is. Daar mij nu echter uit de Heer de geestelijke zin van het Woord geopend is, en het mij gegeven is, tezamen met de engelen en geesten in hun wereld als een van de hunnen te zijn, werd het onthuld, dat onder de wolken des hemels het Woord wordt verstaan in de natuurlijke zin, en onder de heerlijkheid het Woord in de geestelijke zin, en onder de kracht de macht van de Heer door het Woord.

Het Woord in de letterlijke zin werd ook uitgebeeld door de wolk waarin Jehovah op de berg Sinaï nederdaalde, toen Hij de Wet verkondigde; de dingen van de Wet, die toen verkondigd werden, waren de eerstelingen van het Woord. Ter bevestiging zij nog het volgende toegevoegd: in de geestelijke wereld zijn er evenzeer wolken als in de natuurlijke wereld, maar van andere oorsprong. In de geestelijke wereld zijn soms lichtende wolken boven de hemelen van de engelen, maar zwarte wolken boven de hellen. De lichtende wolken boven de hemelen van de engelen betekenen de donkerheid aldaar vanuit de letterlijke zin van het Woord; maar wanneer deze wolken verstrooid worden, betekenen die, dat zij in de naastenliefde daarvan zijn vanuit de geestelijke zin; de zwarte wolken boven de hellen betekenen echter de vervalsing en ontwijding van het Woord. Dat de wolken in de geestelijke wereld dergelijke dingen betekenen, vloeit hieruit voort, dat het Licht, dat uit de Heer als Zon aldaar voortgaat, het Goddelijk Ware betekent, om welke reden Hij het Licht genoemd wordt, (Johannes 1:9;12:35). Vandaar komt het, dat het Woord zelf, wat daar in de heiligdommen van de tempels bewaard wordt, door blinkend wit licht omgord verschijnt; en de donkerheid daarvan wordt veroorzaakt door wolken.

 

 

 

WAAROM WAS EEN TWEEDE KOMST VAN DE HEER IN EEN NIEUWE OPENBARING VAN HET WOORD NODIG?

Ten eerste, om de verworpen hoeksteen te herstellen; ten tweede, om in de geestelijke wereld het Laatste Oordeel te volbrengen over de hellen die, vanwege de verwerping daarvan door de Tempelbouwers, die hun voormalige kracht herwonnen; en tenslotte, om de Nieuwe hemel en de Nieuwe, waarlijk Christelijke Kerk op te richten.

Mattheüs 21: 42.

Jezus zei tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden; van de Heer is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen?

Ware Christelijke Religie 182.

Voorts dit, dat indien uit de Heer niet een Nieuwe hemel en een Nieuwe Kerk gesticht zou worden, niet enig vlees behouden zou worden.

Men leest bij Mattheüs: ‘Dan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin van de wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal; ja zelfs, zo die dagen niet verkort werden, geen vlees zou behouden worden’, (Mattheüs 24: 21, 22). Er wordt in dit hoofdstuk gehandeld over de voleinding van de eeuw, waaronder het einde van de huidige kerk wordt verstaan: vandaar wordt onder het "verkorten van de dagen" verstaan een einde aan haar maken en een nieuwe oprichten. Wie weet niet, dat indien de Heer niet in de wereld gekomen was en verlossing gedaan had, geen vlees zalig had kunnen worden? Onder verlossing doen wordt verstaan een Nieuwe hemel en een Nieuwe Kerk stichten. Dat de Heer andermaal in de wereld zou komen, heeft Hij bij de Evangelisten voorzegd (Mattheüs 24: 30, 31; Markus 13 ; 26; Lukas 12 : 40; 21 : 27), en in de Openbaring, voornamelijk in het laatste hoofdstuk. Dat Hij ook heden ten dage verlossing doet door een Nieuwe hemel te stichten en een Nieuwe Kerk in te stellen, ter wille van het einddoel, dat de mens zalig kan worden, werd boven in het lemma over de verlossing aangetoond. De grote verborgenheid, dat geen vlees behouden zou kunnen worden tenzij uit de Heer een Nieuwe Kerk wordt ingesteld, is deze, dat zolang de draak met zijn bende blijft in de wereld van de geesten, waarin hij geworpen werd niet enig met het Goddelijk Goede verenigd Goddelijk Ware door die wereld heen tot de mensen op aarde kan overgaan zonder verdraaid en vervalst te worden of te gronde te gaan.

Ware Christelijke Religie 772.

Deze Komst van de Heer, die de tweede is, vindt plaats opdat de bozen van de goeden gescheiden worden, en opdat diegenen behouden worden, die in Hem geloofd hebben en geloven, en opdat uit hen een nieuwe engelhemel en een nieuwe Kerk op aarde gevormd wordt; en zonder deze Komst had geen vlees behouden kunnen worden. (Mattheüs 24;22)

Dat deze tweede Komst van de Heer niet plaatsvindt om de zichtbare hemel en de bewoonbare aarde te verdelgen, werd in het voorafgaande artikel aangetoond. Dat zij niet ten doel heeft om iets te vernietigen, maar om op te bouwen, bijgevolg niet om te verdoemen, maar om diegenen zalig te maken, die sinds Zijn eerste Komst in Hem geloofd hebben, en hen die daarna geloven zullen, blijkt uit deze woorden van de Heer: ‘God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld oordelen zou, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden; die in Hem gelooft wordt niet geoordeeld, maar die niet gelooft, is alreeds geoordeeld, omdat hij niet gelooft in de naam van de Enigverwekte Zoon Gods’, (Johannes 3:17,18); en elders: ‘Indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordeel, maar opdat Ik de wereld zalig maak; die Mij veracht, en Mijn woorden niet ontvangt, heeft, die hem oordeelt; het Woord, dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen’, (Johannes 12: 47,48).

 

 

 

WAAROM DACHT MEN DAT HET LAATSTE OORDEEL GEPAARD ZOU GAAN MET HET VERGAAN VAN DE NATUURLIJKE WERELD?

Omdat men de geestelijke zin van het Woord niet kende en daarom niet wist, dat onder "de nieuwe hemel en de nieuwe aarde" een nieuwe engelenhemel en een nieuwe Kerk op aarde worden verstaan.

Laatste Oordeel 1.

De dag van het Laatste Oordeel betekent niet het vergaan van de wereld.

Zij, die de geestelijke zin van het Woord niet hebben gekend, hebben niet anders begrepen, dan dat ten dage van het laatste oordeel alles zal vergaan wat zich in de wereld voor de ogen vertoont. Want er wordt gezegd, dat dan de hemel en de aarde zullen vergaan, en dat God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal scheppen. In deze mening worden zij bevestigd, omdat er gezegd wordt, dat dan iedereen die in het graf is zal opstaan, en dat de goeden dan van de bozen gescheiden zullen worden, enzovoort. Maar dit wordt gezegd in de letterlijke zin van het Woord, omdat de letterlijke zin natuurlijk is, en het laatste is in de Goddelijke orde.

Maar iedere bijzonderheid bevat in zich een geestelijke zin. Om die reden kan iemand die het Woord alleen in de letterlijke zin verstaat, tot verschillende meningen gebracht worden, zoals ook in de Christelijke wereld is gebeurd. Dit is de reden waarom er zo veel dwaalleringen bestaan, die allemaal worden aangetoond uit het Woord.

Niemand heeft tot nu toe geweten, dat er in alles en in elke bijzonderheid van het Woord een geestelijke zin is, en zelfs weet men niet wat een geestelijke zin is. Daarom zijn zij die deze meningen over het laatste oordeel aanhangen te verontschuldigen.

Toch mogen zij nu weten dat de hemel, die zich voor de ogen vertoont, niet zal vergaan, en ook de bewoonde aarde niet, maar dat beide zullen blijven voortbestaan. Onder een "nieuwe hemel en nieuwe aarde" moet een nieuwe Kerk worden verstaan, zowel in de hemel als op de aarde.

Er wordt gesproken van een nieuwe Kerk in de hemelen, omdat daar eveneens een Kerk is zoals op aarde; want daar zijn eveneens het Woord, predikingen en Goddelijke eredienst als op aarde. Het verschil is, dat daar alle dingen in een volmaakter staat zijn, omdat ze daar niet in de natuurlijke, maar in de geestelijke wereld zijn. Iedereen is daar een geestelijk mens en geen natuurlijk, zoals zij in de wereld waren.

Laatste Oordeel 2.

Plaatsen in het Woord waar gesproken wordt over het vergaan van de hemel en de aarde zijn de volgende: "Hef uw ogen op naar de hemel en aanschouwt de aarde beneden...de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouderen", (Jesaja 51:6).

"Zie, Ik zal scheppen nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer herdacht worden", (Jesaja 65:17). "Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zal Ik maken", (Jesaja 66:22). "De sterren van de hemel vielen op de aarde...en de hemel is weggeweken als een boek, dat toegerold wordt", (Openbaring 6:13,14). "Ik zag een grote troon en Degene die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvloden, en geen plaats is voor die gevonden", (Openbaring 20:11). "Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan", (Openbaring 21:1).

In deze plaatsen wordt met een "nieuwe hemel" niet bedoeld de hemel die zich voor onze ogen vertoont, maar de eigenlijke hemel waar het menselijk geslacht verzameld is. Vanaf het begin van de Christelijke Kerk werd uit het menselijk geslacht een hemel gevormd, maar zij die daarin waren, waren geen engelen, maar geesten uit verschillende godsdiensten. Deze hemel wordt bedoeld met de "eerste hemel" die zou vergaan. Hoe dit gebeurde zal in hetgeen volgt in bijzonderheden worden medegedeeld. Het wordt hier alleen aangehaald, opdat men weet wat er bedoeld wordt met de "eerste hemel" die zou vergaan. Iedereen die volgens een enigszins verlichte rede denkt, kan ook inzien, dat hier niet de sterrenhemel, dat onmetelijke uitspansel van de schepping, moet worden verstaan, maar de hemel in geestelijke zin, waar de engelen en geesten zijn.

 

 

 

WAAROM WERD UIT CHRISTENEN EEN NIEUWE HEMEL GEVORMD, BENEDEN DE VOORMALIGE HEMELEN?

Omdat de mensen sinds de eerste komst van de Heer niet zozeer in het goede van de liefde en naastenliefde hadden geleefd, maar in het goede van het geloof.

Nieuwe Jeruzalem en haar hemelse Leer 4.

Verder wat deze Nieuwe hemel aangaat, moet men weten, dat deze is onderscheiden van de ‘oude hemelen’, namelijk die er waren vóór de Komst van de Heer; maar nochtans zijn die met dezen aldus geordend, dat zij één hemel tezamen uitmaken. Dat deze nieuwe hemel is onderscheiden van de oude hemelen, is ter oorzake hiervan, dat in de Oude Kerken niet een andere leer was dan de Leer van de Liefde en van de Naastenliefde. Toen wisten zij niet van enige leer van het afgescheiden geloof; vandaar eveneens is het, dat de oude hemelen de hogere uitspansels samenstellen, de nieuwe hemel echter een uitspansel daar beneden, want de hemelen zijn uitspansels, de ene boven de andere; in de hoogste uitspansels zijn zij die hemelse engelen worden genoemd, waarvan de meesten zijn vanuit de Oudste Kerk; zij die daar zijn, worden hemelse engelen genoemd vanwege de hemelse Liefde, welke de liefde tot de Heer is; in de uitspansels hieronder zijn zij die de geestelijke engelen worden genoemd, waarvan de meesten zijn vanuit de Oude Kerk; zij die daar zijn worden geestelijke engelen genoemd vanwege de geestelijke Liefde, welke is de Naastenliefde jegens de naaste; daaronder zijn de engelen die in het goede van het geloof zijn, en dat zijn zij die het leven van het geloof hebben geleefd. Het leven van het geloof leven, is volgens de leer van hun Kerk leven, maar léven is willen en doen. Maar toch maken al die hemelen één door de middellijke en onmiddellijke invloed uit de Heer.

 

 

 

BEREIKT NIEMAND NU DE HOGERE HEMELEN?

Ja, maar op de grondslag van de nieuwe hemel.

Geestelijk Dagboek 5032 (Opmerkenswaardige Levende Ondervindingen).

Over het Goddelijk Menselijke van de Heer in de hemelen vanuit deze aarde.

In de hemel wordt het Goddelijk Menselijke overal erkend, behalve in de hemel die vanuit het Christendom op deze aarde is opgekomen, maar die is alleen in de laatste hemelen; maar in de derde hemel erkennen alle engelen, hoevelen het er ook mogen zijn, God onder de Menselijke vorm, aldus de Heer. Diegenen derhalve die vanuit deze aarde zodanig zijn dat zij kunnen worden verheven in de derde hemel, komen dan terstond in die doorvatting, dat Hij God is onder Menselijke vorm; want een zodanige doorvatting wordt daar aan hen gegeven, en verschijnt evenals ingeënt, omdat zij daar in het goede van de liefde tot God zijn, aldus tot de Heer; ook weten zij in die hemel dit niet vanuit wetenschap, maar vanuit doorvatting, die is vanuit het goede van de liefde tot God; de engelen in de laatste hemelen geloven ook in de Heer, maar volgens de leer van de Kerk in de wereld; zij hebben het leven daaruit met zich, en zij worden daarvan niet verwijderd dan alleen bij graden. Ook de binnensten, in de geestelijke hemel, door wie er vergemeenschapping is van het geestelijk rijk met het hemels rijk, zijn eveneens in die doorvatting, wanneer zij zich tot het hemels rijk keren.

Apocalyps Onthuld - Voorrede (gedeeltelijk):

De Christelijke hemel is beneden de oude hemelen; in die hemel zijn, van de tijd van de Heer af toen Hij in de wereld was, diegenen toegelaten die één God onder drie personen hebben vereerd, en niet tegelijk de idee van drie goden hebben gehad; en dit ter oorzake hiervan, dat de Drievuldigheid van Personen is aanvaard in de gehele Christelijke wereld; maar zij die over het Menselijke van de Heer niet een ander idee hebben gekoesterd dan zoals over het menselijke van een ander mens, hebben niet kunnen opnemen het geloof van Nova Hierosolyma, dat wil zeggen: dat de Heer alleen God is, in Wie de Drievuldigheid is; dezen zijn daarom afgescheiden, en heengezonden tot de hoeken. Het werd gegeven te zien de afscheidingen na het Laatste Oordeel, en de verwijderingen. Want op de juiste idee van God wordt de algehele hemel gegrondvest, en op aarde de algehele Kerk, en in het algemeen alle godsdienst; door die idee immers is er verbinding, en door de verbinding Licht, Wijsheid, en eeuwige Gelukzaligheid.

Apocalyps Onthuld 876.

"En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde", (Openbaring 21:1); betekent dat uit de Heer een nieuwe hemel vanuit de Christenen was gevormd, die heden de Christelijke hemel wordt genoemd, waar degenen zijn die de Heer hadden vereerd, en volgens Zijn geboden in het Woord hadden geleefd, en die vandaar de naastenliefde en het geloof hebben; in welke hemel ook zijn alle kindertjes van de Christenen.

Onder de nieuwe hemel en onder de nieuwe aarde, wordt niet verstaan een natuurlijke hemel voor de ogen zichtbaar, noch een natuurlijke aarde door mensen bewoond, maar er wordt verstaan een geestelijke hemel en de aarde van die hemel, waar de engelen zijn; dat deze hemel en de aarde van deze hemel worden verstaan, ziet en erkent eenieder, indien hij slechts enigermate kan worden afgeleid van de zuiver natuurlijke en stoffelijke voorstelling, wanneer hij het Woord leest. Dat de hemel van de engelen wordt verstaan, is duidelijk, omdat in het hierop volgende vers wordt gezegd, ‘dat hij zag dat de heilige stad Hierosolyma nederdalende uit God vanuit de hemel, toebereid zoals een bruid versierd voor haar echtgenoot’, waaronder niet een of ander Hierosolyma nederdalende wordt verstaan, maar de Kerk, en de Kerk op aarde daalt neder uit de Heer vanuit de hemel der engelen, omdat de engelen van de hemel en de mensen van de aarde in alle dingen van de Kerk één maken. Uit deze dingen kan men zien, hoe natuurlijk en stoffelijk diegenen hebben gedacht en denken, die uit deze woorden en uit de volgende in dit vers voor zich iets dogmatisch hebben verzonnen over de ondergang van de wereld, en over een nieuwe schepping van alle dingen. Over deze nieuwe hemel is ettelijke malen boven in de Apocalyps gehandeld: hij wordt de Christelijke hemel genoemd, omdat hij onderscheiden is van de oude hemelen, die uit de mensen van de Kerk vóór de Komst van de Heer bestonden. Deze oude hemelen zijn boven de Christelijke hemel; de hemelen zijn immers zoals uitspansels, het ene boven het andere; evenzo iedere hemel; iedere hemel immers op zichzelf wordt onderscheiden in drie hemelen: een binnenste of derde, een middelste, of tweede, en een laagste, of eerste; evenzo deze nieuwe hemel; ik heb hen gezien en met hen gesproken. In deze nieuwe Christelijke hemel zijn allen die van de eerste instauratie van de Christelijke Kerk aan, de Heer hebben vereerd, en hebben geleefd volgens Zijn geboden in het Woord, en die vandaar uit de Heer door het Woord in de naastenliefde en tegelijk in het geloof zijn geweest; desgelijks zijn in die hemel alle kindertjes van de Christenen, omdat zij door de engelen zijn opgevoed in die twee wezenlijke dingen van de Kerk, welke zijn: de erkenning van de Heer als de God van de hemelen en van de aarde, en het leven volgens de geboden van de Decaloog.

 

 

 

IS DE NIEUWE KERK IN HET OUDE TESTAMENT VOORZEGD?

Haar leer is bedoeld in de droom van Nebucadnezar met het koninkrijk van de Grote Steen, die tot een Berg werd en de gehele aarde vervulde. (Daniël 2:35,44;7:13,14).

Echtelijke Liefde 81 (gedeeltelijk):

Toen wij over deze dingen een gesprek hadden en het ons smartte, verscheen er plotseling een straling van licht die mijn ogen striemde; en daarom keek ik omhoog; en zie, de gehele hemel boven ons lichtte op, en van het oosten tot het westen werd in een lange reeks gehoord: ‘een verheerlijking’. En de engel zei tot mij: ‘Die verheerlijking is de verheerlijking van de Heer vanwege Zijn Komst, en deze geschiedt door de engelen, en deze geschiedt door de engelen van de oostelijke en van de westelijke hemel’. Uit de zuidelijke en oostelijke hemel werd niet dan alleen een liefelijk gemurmel gehoord. En omdat de engel alle dingen verstond, zei hij mij eerst dat de verheerlijking en de vieringen van de Heer geschieden uit het Woord, omdat zij dan geschieden uit de Heer; de Heer immers is het Woord, dat wil zeggen, het Goddelijk Ware zelf daar. En hij zei: nu verheerlijken en vieren zij de Heer in het bijzondere door deze dingen die door de Profeet Daniël zijn gezegd: "Gij hebt gezien ijzer vermengd met modder; zij zullen zich samenmengen, maar zij zullen niet samenhangen. Maar in die dagen zal de God van de hemelen een Koninkrijk doen verrijzen dat in de eeuwen niet zal vergaan; het zal al die koninkrijken verbrijzelen en voleinden; zelf echter zal het staan in de eeuwen, (Daniël 2: 43,44).

Coronis 2 (gedeeltelijk):

Er zijn vier Kerken op deze aardbol geweest vanaf de dag van de schepping: de eerste, die de Adamitische is te noemen; de tweede, de Noachitische; de derde, de Israëlitische; en de vierde, de Christelijke. Dat er vier Kerken vanaf de schepping van de wereld op deze aarde hebben bestaan, staat klaarblijkend vast bij Daniël; eerst krachtens het beeld dat aan Nebucadnezar in de droom verscheen, en daarna krachtens de vier beesten die vanuit de zee oprijzen. Over het beeld van Nebucadnezar wordt het volgende gelezen: "Daniël zei: Gij, o koning, waart ziende, en zie, een enkel standbeeld...en deszelfs gedaante was uitnemend, staande tegenover u, en zijn aanblik verschrikkelijk. Het hoofd van dit standbeeld was van goed goud; zijn borst en armen van zilver; zijn buik en zijn dijen van brons; zijn schenkelen van ijzer; zijn voeten eensdeels van ijzer en eensdeels van leem. Gij waart ziende, totdat een Steen werd afgehouwen, niet door handen, en hij sloeg het standbeeld op zijn voeten, zijnde ijzer en leem, en verbrijzelde ze. Toen werden tezamen verbrijzeld ijzer, leem, brons, zilver en goud; en zij werden gelijk het kaf van de dorsvloeren des zomers, zodat de wind ze heendroeg, en er werd daar geen plaats voor gevonden; de Steen echter die het standbeeld heeft geslagen, werd tot een grote Rots, en hij vervulde de ganse aarde...In die dagen zal doen opstaan de God van de hemelen een koninkrijk dat tot in de eeuwen niet verloren zal gaan, en Zijn koninkrijk zal aan geen ander volk worden toevertrouwd; het zal alle die koninkrijken verbrijzelen en voleinden, maar zelf zal het staan tot in de eeuwen", (Daniël 2: 31-35, 44).

Ware Christelijke Religie 788.

Dat deze Kerk moet volgen op de Kerken, die van het begin van de wereld aan bestaan hebben, en dat zij duren zal in de eeuwen der eeuwen; en dat zij de kroon zal zijn van alle Kerken, die vóór haar waren, heeft Daniël geprofeteerd; eerst toen hij aan Nebucadnezar diens droom vertelde en ontvouwde over de vier koninkrijken waaronder de vier Kerken worden verstaan, die werden uitgebeeld door de aan hem verschenen beeld, zeggende: ‘In die dagen zal de God van de hemelen een koninkrijk doen opstaan, dat in de eeuwen niet vergaan zal, en het zal al die koninkrijken verteren, maar zelf zal het staan in de eeuwen’ , (Daniël 2 : 44); ‘en dat dit geschieden zal door een steen, die tot een grote rots werd, vervullende de ganse aarde’, (vers 35); onder de rots wordt in het Woord de Heer verstaan ten aanzien van het Goddelijk Ware.

En dezelfde Profeet zegt elders: "Ik was ziende in de gezichten van de nacht, en ziet, met de wolken van de hemelen als een mensen Zoon, en Deze werd gegeven heerschappij, en heerlijkheid, en het koninkrijk; en alle volken, natiën en tongen zullen Hem vereren; Zijn heerschappij is een heerschappij van de eeuw, die niet voorbij zal gaan, en Zijn koninkrijk een rijk, dat niet vergaan zal’, (Daniël 7: 13, 14). En hij zegt dit, nadat hij vier grote beesten uit de zee had zien opklimmen (vers 3), waardoor eveneens de vier vorige Kerken werden uitgebeeld. Dat deze dingen door Daniël werden geprofeteerd over deze tijd, blijkt uit zijn woorden in hoofdstuk 12: 4, voorts uit de woorden van de Heer in, (Mattheüs 24:15, 30). Dergelijke dingen worden gezegd in de Openbaring: ‘De zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in de hemel: de koninkrijken zijn geworden van onze Heer en van Zijn Christus; en Hij zal regeren in de eeuwen der eeuwen’, (Openbaring 11: 15).

 

 

 

WAT WERD BEDOELD MET DE VOETEN VAN IJZER MET LEEM GEMENGD?

Het ware van het Woord vervalst, zodanig als in de jongste eeuwen geschied is, sinds de eerste Komst van de Heer tot nu toe.

Echtelijke Liefde 79 (gedeeltelijk):

De vorige engel, die mijn geleider en tochtgenoot was geweest naar de Ouden, die in de vier Eeuwen, de Gouden, de Zilveren, de Koperen, en de IJzeren, hadden geleefd, was wederom daar, en hij zei tegen mij: Wilt u de eeuw zien die volgde op deze oude, hoedanig zij is geweest en nog is; zo volg mij en gij zult zien. Het zijn zij over wie Daniël deze dingen heeft geprofeteerd: "Er zal een koninkrijk opstaan na die vier, in hetwelk het ijzer zal vermengd zijn met leem van modder; zij zullen zich samenmengen door het zaad van de mens, maar niet zullen zij samenkleven het ene met het andere, gelijk ijzer niet wordt samengemengd met leem",(Daniël 2 : 41, 42, 43).

En hij zei: Onder het zaad van de mens waardoor het ijzer met het leem zal worden samengemengd, en nochtans zullen zij niet samenkleven, wordt het vervalste ware van het Woord verstaan.

Ware Christelijke Religie 761 (gedeeltelijk):

Dat deze laatste tijd van de Christelijke Kerk de nacht zelf is, waarin de vorige Kerken uitliepen, blijkt ook bij Daniël uit het volgende: ‘Tenslotte over de vogel van de gruwelen de verlating, en tot de voleinding en de beslissing toe zal zij druipen over de verwoesting’, (Daniël 9 : 27). Dat dit werd voorzegd over het einde van de Christelijke Kerk, blijkt duidelijk uit de woorden van de Heer in, (Mattheüs 24 : 15); voorts uit het volgende bij Daniël over het vierde rijk of over de vierde Kerk, uitgebeeld door het beeld van Nebucadnezar: "dat gij gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem”, betekent, dat zij zich zullen vermengen met het zaad van de mens, maar zij zullen de een met de ander niet samenhangen, gelijk als zich ijzer met leem niet vermengt", (Daniël 2 : 34); het zaad van de mens is het ware van het Woord.

 

 

 

WAT WORDT ONDER DE GROTE STEEN ZELF VERSTAAN?

De Heer Heiland Jezus Christus ten aanzien van Zijn Goddelijk Menselijke, Wiens Koninkrijk niet zal vergaan in alle eeuwigheid. (Openbaring 19:9).

Apocalyps ontvouwd 411 (gedeeltelijk):

....bij Daniël: "Ziende waart gij totdat een steen werd afgehouwen, niet door handen, en die sloeg het beeld op zijn voeten, die van ijzer en leem waren; en de steen die het beeld sloeg, werd tot een grote Rots en vervulde de ganse aarde", (Daniël 2: 34, 35); deze dingen over het beeld van Nebucadnezar, in de droom gezien. Dat onder de Steen die tot een grote Rots werd, de Heer wordt verstaan, blijkt daar uit de afzonderlijke dingen; maar het zal eerst worden gezegd wat de voorafgaande dingen daar betekenen; met het hoofd van het beeld, dat van goud was, wordt de Oudste Kerk aangeduid, die een hemelse Kerk was, of de Kerk waarin het goede van de liefde tot de Heer regeerde; dit goede wordt in het Woord aangeduid met het goud, en eveneens met het hoofd. Met de borst en de armen, die van zilver waren, wordt de Oude Kerk aangeduid, die op de Oudste volgde, die een geestelijke Kerk was, of de Kerk waarin het goede van de liefde jegens de naaste en het ware vanuit het goede regeerde; dit ware en dat goede wordt met het zilver en eveneens met de borst en de armen aangeduid; met de buik en de dijen, die van brons waren, wordt de Kerk aangeduid die volgde op de geestelijke Oude Kerk, en geestelijk-natuurlijk kan worden genoemd; in die regeerde het goede van het geloof en het ware vanuit dat goede. Dat goede wordt in het Woord aangeduid met het brons, en eveneens met de buik en de dijen; met de benen echter en de voeten, die deels ijzer, deels leem waren, wordt de Israëlitische en de Joodse Kerk aangeduid, die een uitwendige Kerk was waarin geen inwendige was, en deze had derhalve niet het ware en het goede, maar het vervalste ware, wat in zich het valse is, en het verechtbreukte goede, wat in zich het boze is; en daarom wordt van haar in dat hoofdstuk gezegd: "Dat gij hebt gezien ijzer vermengd met leem en slijk; zij zullen zich vermengen door het zaad van de mens, maar zij zullen niet samenkleven, het ene met het andere, gelijk als ijzer niet wordt vermengd met leem", (Daniël 43); het ijzer betekent het natuurlijk ware, het leem van slijk het natuurlijk goede; eender de voeten en de benen; maar daar betekent het leem het verechtbreukte goede, en het ijzer het ware zodanig als het is in de uitwendige zin van het Woord; het zaad van de mens immers is het Woord, waar de ware en de goede dingen zijn, en de echtbrekingen en de vervalsingen van deze worden beschreven met ijzer vermengd met leem, welke niet samenkleven het ene met het andere;

Coronis (gedeeltelijk):

Dat deze droom niet vier staatsburgerlijke koninkrijken op deze aarde heeft aangeduid, maar vier Kerken, waarvan de ene op de andere zou volgen, staat vast uit hetgeen nu volgt: 1. Dat dergelijke rijken, het ene na het andere, op deze aarde niet hebben bestaan. 2. Dat het Goddelijk Woord in zijn schoot niet handelt over de rijken van de wereld, maar over de Kerken, die in de landen het koninkrijk Gods uitmaken.3. Voorts dat wordt gezegd, dat de God van de hemelen zal doen opstaan een rijk dat tot in de eeuwen niet verloren zal gaan, en dat de Steen, niet door handen uitgehouwen, is geworden tot een grote Rots, die de ganse aarde heeft vervuld. 4. En omdat de Heer onze Zaligmaker Jezus Christus in het Woord van het ene en het andere Testament Steen en Rots wordt genoemd, zo blijkt dat Zijn Rijk onder de laatste woorden daar wordt verstaan. 5. Bovendien wordt de staat van de Kerk op talloze plaatsen in het Woord beschreven met goud, zilver, brons en ijzer; haar geestelijke staat ten aanzien van het goede van de liefde met goud; haar geestelijke staat ten aanzien van het ware van de wijsheid met zilver; haar natuurlijke staat ten aanzien van het goede van de naastenliefde met brons, en haar natuurlijke staat ten aanzien van het ware van het geloof met ijzer.

Daarom hebben in de eerste tijd de wijzen, die de betekenissen van de metalen kenden, ook de eeuwen die van de eerste tot de laatste op elkaar zouden volgen, met die vier metalen gelijkgesteld, en zij noemden de eerste eeuw de gouden, de tweede eeuw de zilveren, en de derde eeuw de koperen, en de vierde eeuw de ijzeren; en zo beschreven zij die metalen volgens de goede en de ware dingen; en omdat de echte goede en ware dingen nergens anders vandaan zijn dan vanuit de God van de hemelen, hebben zij die beschreven volgens de staten van de Kerk bij hen; want vanuit deze en volgens deze bestaan, gedijen en leven alle burgerlijke staten van de rijken ten aanzien van de gerechtigheid en het gericht. Dat de Heer Zaligmaker Jezus Christus in het Woord van het ene en het andere Testament Steen en Rots wordt genoemd, staat vast uit hetgeen nu volgt; dat Hij Steen wordt genoemd, hieruit: "Zo zeide Adonai Jehovih: Zie Ik, gronden zal Ik in Zion een Steen van de beproeving, een Hoek van waarde van de gegrondveste grondvesting; wie geloofd zal hebben, die zal niet vertragen. Dan zal Ik stellen het gericht tot een richtsnoer, en de gerechtigheid tot een paslood" (Jesaja 28: 16, 17).

"Jehovah [Zebaoth] zal Zijn kudde bezoeken; uit Hem de Hoeksteen" (Zacharia 10: 3, 4). "De Steen die de bouwmeesters hadden verworpen, is geworden tot een hoofd des hoeks",(Psalm 118 : 22)."Hebt gij niet gelezen in de Schrift, dat de Steen die de bouwers hebben verworpen, tot een hoofd des hoeks is geworden" (Mattheüs 21 : 42; Markus 12 : 10, 11; Lukas 20 : 17, 18; Jesaja 8: 13, 14, 15). e.v.

Dat de Heer Rots wordt geheten, staat vast uit deze plaatsen in het Woord: "Toen Jeshurun vet werd, sloeg hij achteruit...en hij verzaakte God, die hem gemaakt heeft, en hij versmaadde de Rots zijns heils", (Deuteronomium 32: 15, 18, 30). "De God Israëls zeide, de Rots Israëls heeft tot mij gesproken", (II Samuël 23 : 3). “Laat de redenen mijns monds welbehaaglijk zijn, o Jehovah, mijn Rots en mijn Verlosser",(Psalm 19: 15). "En zij gedachten dat hun God hun Rots was, en de verheven God hun Verlosser", (Psalm 78 : 35) "Zij allen dronken geestelijke drank, zij dronken immers vanuit de geestelijke Rots; de Rots was Christus", ( I Corinthiërs 10 : 4; Exodus 17: 6) e.v.

Hieruit blijkt nu duidelijk, dat onder de Steen, die het standbeeld verbrijzelde, en, tot een grote Rots geworden, de ganse aarde vervulde, en welks rijk zal staan tot in de eeuwen van de eeuwen, onze Heer Jezus Christus wordt verstaan.

Hemel en Hel 534 (gedeeltelijk):

Er werd mij eens een voorstelling gegeven van de weg, die naar de hemel leidt, en van die, die naar de hel leidt. Ik zag een brede weg, die naar de linkerhand of noordwaarts liep, en een menigte geesten bewandelden die. Op een afstand ontdekte ik een grote steen, waar de brede weg eindigde. Boven die steen waren twee wegen, de een liep links, de andere rechts in tegengestelde richting. De weg links was nauw of eng en liep door het westen naar het zuiden en zo in het licht van de hemel; maar die rechts liep was breed en ruim en leidde hellende neerwaarts naar de hel. Alle geesten schenen eerst dezelfde weg te bewandelen, totdat zij aan de grote steen kwamen, waar de twee wegen uiteenliepen; als zij daar aankwamen werden zij gescheiden. De goeden wendden zich links en gingen de nauwe weg, die naar de hemel leidt; maar de bozen zagen de steen niet, vielen erover en bezeerden zich, en nadat zij waren opgestaan, renden zij de brede weg rechts op, die naar de hel leidde.

Hiermee is verklaard, dat de weg, die ten leven leidt, nauw is; niet, omdat hij moeilijk te bewandelen is, maar omdat er weinigen zijn, die hem vinden. Door de steen, die aan het eind van de brede weg is geplaatst en vanwaar twee wegen zijn te zien, die in tegenovergestelde richtingen lopen, werd duidelijk gemaakt, wat de Heer bedoelt met de woorden: "Hebt gijlieden niet gelezen, wat geschreven is: De steen, die de bouwlieden verworpen hebben, deze is tot een hoofd des hoeks geworden? Een iegelijk die op de steen valt, zal verpletterd worden", (Lukas 20 : 17, 18). De steen betekent de Goddelijke Waarheid, en de steen (of rots) van Israël de Goddelijke Mensheid van de Heer; de bouwlieden zijn de leden van de Kerk; het hoofd des hoeks is de plaats, waar de twee wegen scheiden; vallen en verbroken worden is het loochenen en verdorven worden.

 

 

 

NOEM OP DE VERSCHILLENDE KERKEN VOOR EN NA DE KOMST VAN DE HEER:

De Adamitische, de Noachitische, de Hebreeuwse, Israëlitische en Joodse, de eerste Christelijke, en de Nieuwe Kerk.

Coronis 2 (gedeeltelijk):

Er zijn vier Kerken op deze aarde van de dag van de schepping ervan geweest: de eerste, die de Adamitische is te noemen; de tweede, de Noachitische; de derde, de Israëlitische; en de vierde, de Christelijke. Dat er vier Kerken van de schepping van de wereld af op deze aarde hebben bestaan, staat klaarblijkend vast bij Daniël; eerst krachtens het beeld dat aan Nebucadnezar in de droom verscheen, en daarna krachtens de vier beesten vanuit de zee oprijzend. Over het beeld van Nebucadnezar wordt het volgende gelezen: "Daniël zei: Gij, o koning, waart ziende, en zie, een enkel groot standbeeld...en deszelfs gedaante was uitnemend, staande tegenover u, en zijn aanblik verschrikkelijk. Het hoofd van dit standbeeld was van goed goud; zijn borst en armen van zilver; zijn buik en zijn dijen van brons; zijn schenkelen van ijzer; zijn voeten eensdeels van ijzer en eensdeels van leem. Gij waart ziende, totdat een Steen werd afgehouwen, niet door handen, en hij sloeg het standbeeld op zijn voeten, zijnde ijzer en leem, en verbrijzelde ze. Toen werden tezamen verbrijzeld ijzer, leem, brons, zilver en goud; en zij werden gelijk het kaf van de dorsvloeren des zomers, zodat de wind ze heendroeg, en daar werd geen plaats voor dezelve gevonden: de Steen echter die het standbeeld heeft geslagen, werd tot een grote Rots, en hij vervulde de ganse aarde...In die dagen zal doen opstaan de God van de hemelen een koninkrijk dat tot in de eeuwen niet verloren zal gaan, en Zijn koninkrijk zal aan geen ander volk worden toevertrouwd; het zal alle die koninkrijken verbrijzelen en voleinden, maar zelf zal het staan tot in de eeuwen" (Daniël 2: 31 tot 35, 44)

Ware Christelijke Religie 760.

Dat er op deze aarde na haar schepping algemeen gesproken vier Kerken geweest zijn, waarvan de een op de andere volgde, kan zowel uit het historische als uit het profetische Woord blijken, bovenal bij Daniël, bij wie deze vier Kerken beschreven worden door het beeld, dat aan Nebucadnezar in de droom verscheen, (hoofdstuk 2), en daarna door de vier beesten, die uit de zee opklommen, (hoofdstuk 7). De eerste Kerk, die de Oudste genoemd moet worden, bestond vóór de vloed; haar voleinding of einde wordt door de vloed beschreven. De tweede Kerk, die de Oude genoemd moet worden, bevond zich in Azië en voor een deel in Afrika, en zij werd voleindigd en verging door afgoderijen. De derde Kerk was de Israëlitische, die een aanvang nam met de verkondiging van de Decaloog op de berg Sinaï, en haar voortzetting vond in het door Mozes en de Profeten geschreven Woord, en voleindigd werd of tot haar einde kwam door de ontwijding van het Woord, welke ontwijding haar volheid had bereikt in de tijd, waarop de Heer in de wereld kwam, waarom zij Hem, die het Woord was, kruisigden.

De vierde Kerk is de Christelijke, door de Heer opgericht door middel van de Evangelisten en Apostelen. Deze Kerk heeft twee tijdperken gehad, het ene van de tijd van de Heer tot aan het Concilie van Nicea en het tweede vanaf dat concilie tot op de huidige dag; maar in haar voortgang heeft zich deze Kerk in drieën gedeeld: in de Griekse, de Rooms-katholieke en de Hervormde Kerk; nochtans werden deze alle Christelijke genoemd. Bovendien bestonden binnen elke algemene Kerk tal van bijzondere Kerken, die, hoewel zij afweken, niettemin de naam algemene Kerk behielden, zoals de ketterijen in de Christelijke Kerk.

Ware Christelijke Religie 762 (gedeeltelijk):

Dat er sinds de schepping van de wereld op deze aarde vier Kerken bestaan hebben, is overeenkomstig de Goddelijke orde, die is, dat er een aanvang is en het einde daarvan, vooraleer een nieuwe aanvang oprijst. Vandaar komt het, dat elke dag met de morgen inzet, en voortschrijdt, en in de nacht uitloopt, en daarna opnieuw inzet; voorts dat elk jaar met de lente begint, en door de zomer heen voortschrijdt tot de herfst, en in de winter uitloopt, en daarna wederom aanvangt. Opdat deze wisselingen plaatsvinden, geschiedt het, dat de zon opgaat in het oosten, en van daar door het zuiden heen naar het westen voortschrijdt, en in het noorden uitloopt, vanuit hetwelk zij weer oprijst. Evenzo is het met de Kerken gesteld; de eerste daarvan, die de Oudste was, was zoals de morgen, de lente en het oosten; de tweede of de Oude was zoals de dag, de zomer en het zuiden; de derde gelijk de avond, de herfst en het westen; de vierde gelijk de nacht, de winter en het noorden. Uit deze voortschrijdingen overeenkomstig de orde maakten de oude wijzen vier leeftijden van de wereld op, en noemden de eerste daarvan de gouden, de tweede de zilveren, de derde de koperen, en de vierde de ijzeren, met welk metalen ook de Kerken zelf werden uitgebeeld door het beeld van Nebucadnezar.

Bovendien verschijnt de Kerk voor de Heer als één enkel mens, en deze Grootste Mens moet zijn leeftijden doorlopen evenals de kleine mens, namelijk van de kindsheid tot de jongelingsjaren, en door deze tot de volwassenjaren, en ten slotte tot de ouderdom, en dan moet hij wanneer hij sterft, wederopstaan. De Heer zegt: "Indien het tarwe-graan in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft het alleen, maar indien het sterft, zo draagt het veel vrucht",(Johannes 12 : 24).

Ware Christelijke Religie 109 (gedeeltelijk):

Alle Kerken die vóór de Komst van de Heer bestonden, waren alle uitbeeldende Kerken, die Goddelijke waarheden niet dan in de schaduw konden zien; maar na de Komst van de Heer in de wereld, werd door Hem een Kerk gesticht, die de Goddelijke waarheden zag, of liever, kon zien in het licht. Het onderscheid is als dat tussen avond en morgen. De staat van de Kerk vóór de Komst van de Heer wordt in het Woord ook "avond" genoemd, en de staat van de Kerk na Zijn Komst wordt "morgen" genoemd. De Heer was vóór Zijn Komst in de wereld weliswaar tegenwoordig bij de mensen van de Kerk, maar middellijk door de engelen, die Hem uitbeeldden; maar na Zijn Komst is Hij bij de mensen van de Kerk onmiddellijk tegenwoordig, want Hij heeft in de wereld ook het Goddelijk-Natuurlijke aangetrokken, waarin Hij bij de mensen tegenwoordig is.

Goddelijke Voorzienigheid 328 (gedeeltelijk):

Maar deze dingen moeten in een reeks worden aangetoond; dat elke godsdienst in de loop van de tijd afneemt en voleindigd wordt. Op deze aarde zijn verscheidene Kerken geweest, de ene na de andere, want waar zich het menselijk geslacht bevindt, daar bevindt zich een Kerk. De hemel immers, welke het einddoel van de schepping is, is vanuit het menselijk geslacht, en niemand kan in de hemel komen tenzij hij in de twee universele dingen van de Kerk is: God erkennen en goed leven; daaruit volgt dat op deze aarde Kerken zijn geweest van de oudste tijd tot de huidige tijd. Die Kerken worden in het Woord beschreven, maar niet historisch, behalve de Israëlitische en de Joodse Kerk, vóór welke er evenwel verscheidene zijn geweest, en die zijn daar alleen beschreven door de namen van natiën en personen, en door sommige dingen daarover. De Oudste Kerk, die de eerste is geweest, is beschreven door Adam en Chaivah [Eva] zijn echtgenote. De volgende Kerk, die men de Oude Kerk kan noemen, is beschreven door Noach en zijn drie zonen, en door de nakomelingen vanuit hen; deze was omvangrijk en uitgestrekt over tal van koninkrijken van Azië; deze waren het land Kanaän aan deze en gene zijde van de Jordaan, Syrië, Assyrië, en Chaldea, Mesopotamië, Egypte, Arabië, Tyrus en Sidon; bij die was het Oude Woord.

Dat die Kerk in deze rijken was, staat vast vanuit de verschillende dingen die erover worden vermeld in de profetische dingen van het Woord. Maar die Kerk werd aanzienlijk veranderd door Eber, waaruit de Hebreeuwse Kerk is ontstaan; in deze werd de eredienst door slachtoffers voor het eerst ingesteld. Uit de Hebreeuwse Kerk werd de Israëlitische en de Joodse Kerk geboren, maar op plechtige wijze ingesteld ter wille van het Woord dat daar geschreven zou worden. Deze vier Kerken worden verstaan onder het aan Nebucadnezar in de droom verschenen beeld (Daniël 2).

 

 

 

WAAROM WORDT DE NIEUWE KERK DE KROON GENOEMD VAN AL DE KERKEN, DIE TOT NU TOE OP DE AARDE GEWEEST ZIJN?

Omdat zij de ene, zichtbare God aanbidt, in Wie de onzichtbare God is zoals de ziel in het lichaam is. W 786, 787

Ware Christelijke Religie 786.

Dat er van het begin af aan in het algemeen vier Kerken op deze aardbol geweest zijn, een vóór de vloed en de tweede na de vloed, de derde de Israëlitische, en de vierde, de Christelijke genoemd, werd boven aangetoond. En daar alle Kerken afhangen van de erkentenis en de erkenning van één God, waarmee de mens van de Kerk verbonden kan worden, en alle vier Kerken niet in deze waarheid waren, zo volgt, dat op deze vier een Kerk moet volgen, die één God kent en erkent. De Goddelijke Liefde van God had niets anders tot einddoel, toen Hij de wereld schiep, dan de mens met Zich te verbinden, en Zich met de mens, en zo met de mens te wonen. Dat de vorige Kerken niet in de waarheid waren, komt, omdat de Oudste Kerk, die vóór de vloed bestond, een onzichtbare God vereerde, met wie geen verbinding mogelijk is; de Oude Kerk, die na de vloed bestond, evenzo; de Israëlitische Kerk vereerde Jehovah, die in Zichzelf een onzichtbare God is, (Exodus 33: 18-23), maar onder menselijke vorm, die Jehovah God door middel van een engel aantrok, en waarin Hij aan Mozes, Abraham, Sarah, Hagar, Gideon, Jozua en soms aan de Profeten verscheen, welke menselijke vorm uitbeeldend was voor de Heer, die komen zou; en daar deze vorm uitbeeldend was, zijn alle en elk van de dingen van hun Kerk uitbeeldend geworden.

Ware Christelijke Religie 787 (gedeeltelijk):

Dat deze nieuwe Kerk de Kroon is van alle Kerken die tot nog toe op de aarde geweest zijn, komt omdat zij één zichtbare God, in wie de onzichtbare God is gelijk de ziel is in het lichaam. Dat de verbinding van God met de mens aldus en op geen andere wijze mogelijk is, komt omdat de mens natuurlijk is, en vandaar natuurlijk denkt, en de verbinding plaats moet vinden in het denken, en dus in de aandoening van zijn liefde, en dit geschiedt, wanneer de mens over God als Mens denkt.

 

WAAR IS IN HET NIEUWE TESTAMENT DE NIEUWE KERK VOORZEGD?

Zij wordt bedoeld in de Openbaring met de ‘Vrouw bekleed met de Zon, de Maan onder haar voeten en een kroon van twaalf sterren op haar hoofd, die door de Draak werd vervolgd’. Evenzo, met de Heilige Stad, het Nieuwe Jeruzalem, die de ‘Bruid en Vrouw des Lams’ werd genoemd.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 99.

De Nieuwe Kerk, die door de Heer gesticht zal worden, is het Nieuwe Jeruzalem, waarover in de Openbaring, Hoofdstuk 21 en 22 gehandeld wordt en dat daar de Bruid en de Vrouw des Lams genoemd wordt.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 100 (gedeeltelijk):

De reden, waarom met het Nieuwe Jeruzalem, dat van God uit de hemel nederdaalt, (Openbaring 21) een Nieuwe Kerk bedoeld wordt, is, dat Jeruzalem de hoofdstad was van het land Kanaän en de tempel en het altaar zich daar bevonden en ook de offeranden daar verricht werden, dus de eigenlijke Goddelijke eredienst, die iedere manlijke Israëliet driemaal per jaar moest bijwonen; verder dat de Heer te Jeruzalem was en in Zijn tempel leerde en daar Zijn Menselijke verheerlijkte. Dit is de reden waarom Jeruzalem de Kerk betekent. Dat onder Jeruzalem de Kerk verstaan wordt blijkt duidelijk uit de profetieën in het Oude testament over een Nieuwe Kerk, die door de Heer zal worden opgericht en die daar Jeruzalem genoemd zal worden.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 101 (gedeeltelijk):

Dat de Kerk van de Heer is en dit uit kracht van een geestelijke echtverbintenis, welke die van het Goede en het Ware is, en dat de Heer Bruidegom en Man en de Kerk Bruid en Vrouw genoemd wordt, is de Christenen uit het Woord bekend, vooral uit de volgende plaatsen aldaar: Johannes zegt van de Heer, ‘Die de Bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend van de Bruidegom is degene, die staat en Hem hoort en die Zich verheugt over de stem van de Bruidegom’, (Johannes 3: 29).

Jezus zei: Zolang de Bruidegom bij hen is, kunnen de Bruiloftskinderen niet vasten’, (Mattheüs 9 : 15; Markus 2 : 19, 20; Lukas 5 : 35, 35). e.v.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 102.

Het geloof van de Nieuwe Kerk kan volstrekt niet samengaan met het geloof van de vorige Kerk en wanneer zij samen gaan, ontstaat er zulk een botsing en strijd, dat al hetgeen tot de Kerk behoort bij de mens te gronde gaat.

Beknopte Uiteenzetting van de Leer van de Nieuwe Kerk 103 (gedeeltelijk):

De reden, waarom het geloof van de Nieuwe Kerk volstrekt niet kan samen gaan met het geloof van de vorige, dat wil zeggen de hedendaagse kerk, is, dat zij niet voor een derde, ja niet eens voor een tiende overeenstemmen. Het geloof van de vorige kerk wordt in de Openbaring, hoofdstuk 12, door de draak en het geloof van de Nieuwe Kerk door de vrouw uitgebeeld, die omgeven is door de zon en op wier hoofd een kroon van twaalf sterren was, welke de draak vervolgde en naar welke hij water uitwierp als een rivier om haar te verzwelgen. Deze twee kunnen niet in één stad tezamen zijn, nog minder in één huis en bijgevolg niet in één gemoed; en wanneer zij bijeen waren, dan kan het niet anders, of de vrouw zou voortdurend blootgesteld zijn aan de toorn en de woede van de draak en in angst, dat hij haar zoon verslinden zou, want er wordt in de Openbaring, hoofdstuk 12, gezegd, dat de draak vóór de vrouw stond, die in barensnood was, om haar vrucht te verslinden en dat de vrouw, nadat zij gebaard had, in de woestijn vluchtte, (verzen 1, 4, 6, 14-17). Het geloof van de vorige kerk is een geloof van de nacht, want de menselijke rede begrijpt niets daarvan.

Ware Christelijke Religie 781.

Dit wordt verstaan onder de Nieuwe hemel en de Nieuwe aarde, en onder het daaruit nederdalende Nieuwe Jeruzalem in de Openbaring.

Men leest in de Openbaring: ‘Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan; en ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende uit God vanuit de hemel, toebereid als een Bruid, die voor haar echtgenoot versierd is’, (hoofdstuk 2 : 1, 2). Iets dergelijks leest men ook bij Jesaja: Ziet, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; verblijdt u en verheugt u in eeuwigheden, en ziet, Ik zal Jeruzalem een verheuging scheppen, en zijn volk blijdschap, (65: 17, 18). Dat de nieuwe hemel heden uit de Heer gevormd wordt vanuit de Christenen, die in de wereld erkend hebben, en na hun heengaan uit de wereld hebben kunnen erkennen, dat de Heer de God van de hemelen en van de aarde is, overeenkomstig Zijn woorden bij, (Mattheüs hoofdstuk 28 : 18).

 

 

 

WAT IS HET NIEUWE, DAT NU IS GEOPENBAARD?

Al het ware dat is vervat in de hemelse Leer van de Nieuwe Kerk over de Heer, over de Heilige Schrift of het Woord, over het leven van Naastenliefde en Geloof, over de Wederverwekking, Hemel en Hel, en veel meer dingen, die tot heil en wijsheid strekken.

Echtelijke Liefde 532:

Eens ben ik ten aanzien van mijn geest opgevoerd in de engelenhemel, en in een gezelschap ervan; en toen traden enigen van de wijzen daar op mij toe, en zeiden: ‘Wat voor nieuws is er van de aarde?’ En ik zei tot hen: ‘Dit nieuwe is er: dat de Heer verborgenheden heeft onthuld welke in voortreffelijkheid de verborgenheden te boven gaan die van het begin van de Kerk tot nu toe zijn onthuld:
  • I. Dat er in het Woord in alle en de afzonderlijke dingen ervan een geestelijke zin is, overeenstemmend met de natuurlijke zin, en dat er door die zin verbinding is van de mensen van de Kerk met de Heer, en vergezelschapping met de engelen, en dat de heiligheid van het Woord daarin zetelt.
  • II. Dat de overeenstemmingen waaruit de geestelijke zin van het Woord bestaat, zijn opengedekt. De engelen vroegen: Hebben de bewoners van het wereldrond tevoren dan niet van de overeenstemmingen geweten? Ik zei: Volstrekt niets; en dat zij nu verscheidene duizenden jaren lang, namelijk van Jobs tijd aan, verscholen hebben gelegen; en dat bij hen die in die tijd en vóór die tijd hebben geleefd, de wetenschap van de overeenstemmingen de wetenschap van de wetenschappen was geweest, waaruit hun de wijsheid gewerd vanwege de erkentenis over de geestelijke dingen welke van de hemelen en vandaar van de Kerk zijn; maar dat die wetenschap omdat zij is verkeerd in een afgodische wetenschap, krachtens van de Heer Goddelijke Voorzienigheid aldus in vergetelheid is geraakt en verloren is gegaan, dat niemand enig spoor van haar heeft gezien; maar dat zij nochtans nu door de Heer is opengedekt opdat er verbinding kan geschieden van de mensen van de Kerk met Hem, en vergezelschapping met de engelen; en deze geschiedt door het Woord, waarin alle en de afzonderlijke dingen overeenstemmingen zijn’. De engelen verheugden zich zeer dat het de Heer had behaagd deze grote verborgenheid, die ettelijke duizenden jaren lang zo diep weggeborgen was geweest, te onthullen; en zij zeiden dat dit is te dien einde dat de Christelijke Kerk, welke op het Woord wordt gegrondvest, en nu aan haar einde is, wederom zal herleven en de geest trekt door de hemel uit de Heer. Zij vroegen of door die wetenschap heden ten dage is opengedekt wat de Doop en wat het Heilig Avondmaal betekenen, waarover men tot dusver zoveel verschillende dingen heeft gedacht. Ik antwoordde dat het is opengedekt.
  • III. Verder zei ik dat er heden door de Heer onthulling is gedaan over het leven van de mensen na de dood. De engelen zeiden: Hoe zo over het leven na de dood? Ik antwoordde: Zij weten het en zij weten het niet. Zij zeggen dat het niet de mens is, maar diens ziel, en dat deze als geest leeft; en over de geest koesteren zij een voorstelling zoals over wind of ether, en dat men niet als mens leeft dan na de dag van het Laatste Oordeel, en dat dan de lichamelijke dingen die zij in de wereld hebben achtergelaten, hoewel door de wormen, muizen, en vissen opgegeten, herzameld en wederom tot een lichaam aaneengepast zullen worden, en dat de mensen zo zullen wederopstaan. De engelen zeiden: Wat is dit? Wie weet niet dat de mens leeft als mens na de dood, met dit verschil alleen dat hij dan als geestelijk mens leeft; en dat de geestelijke mens de geestelijke mens ziet, zoals de stoffelijke mens de stoffelijke; en dat zij niet één onderscheid weten behalve dat zij in een volmaakter staat zijn.
  • IV. De engelen vroegen: Wat weten zij over onze wereld, en hemel en hel? Ik zei dat zij niets wisten, maar dat heden door de Heer is opengedekt hoedanig de wereld is waarin de engelen en de geesten in verbinding zijn met de mensen; behalve vele wonderbaarlijke dingen daarover. De engelen waren verblijd dat het de Heer heeft behaagd zulke dingen open te dekken, opdat de mens niet langer uit onwetendheid in de onzekerheid zal zijn over zijn onsterfelijkheid.
  • V. Verder zei ik dat het heden door de Heer is onthuld dat er in uw wereld een andere Zon is dan in de onze, en dat de Zon van uw wereld zuivere Liefde is, en dat de zon van onze wereld zuiver vuur is; en dat daarom al wat voortgaat uit uw Zon, omdat zij zuivere Liefde is, trekt uit het leven, en dat al wat voortgaat uit het onze, omdat zij zuiver vuur is, niets uit het leven trekt; en dat daarvandaan het verschil is tussen het geestelijke en het natuurlijke, welk verschil, tot dusver onbekend, ook is open gedekt. Waardoor het bekend is geworden vanwaar het Licht is dat het menselijk verstand met wijsheid beschijnt, en vanwaar de warmte is die de menselijke wil met liefde ontsteekt.
  • VI. Bovendien dat het is open gedekt dat er drie graden van het leven zijn, en dat er vandaar drie hemelen zijn; en dat het menselijk gemoed in drie graden is onderscheiden, en dat vandaar de mens overeenstemt met de drie hemelen. De engelen zeiden: Hebben zij dit tevoren niet geweten? Ik antwoordde dat zij wisten van graden tussen het meer en minder, maar niets over de graden tussen het eerdere en het latere.
  • VII. De engelen vroegen of er behalve die dingen nog meer dingen zijn onthuld. Ik zei dat er nog meer zijn onthuld, namelijk: over het Laatste Oordeel; over de Heer, dat Hij is de God van de hemelen en van de aarde; dat God één is zowel in Persoon als in Wezen, in Wie de Goddelijke Drievuldigheid is, en dat Hij de Heer is; voorts over de Nieuwe Kerk welke door Hem moet worden geïnstaureerd; en over de Leer van die Kerk; over de Heiligheid van de Gewijde Schrift; dat ook de Apocalyps is onthuld, welke zelfs niet ten aanzien van één versje onthuld had kunnen worden dan door de Heer; bovendien over de inwoners van de planeten, en over de aardbollen in het heelal; behalve vele gedenkwaardige en wonderbaarlijke dingen uit de geestelijke wereld, waardoor verscheidene dingen die van de wijsheid zijn, uit de hemel zijn open gedekt.

 

 

 

volgende hoofdstuk - inhoudsopgave

Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2010.