Vragen en Antwoorden met Bevestigingen uit de Geschriften van Swedenborg

Hoofdstuk 8 - HERVORMING EN WEDERGEBOORTE

 

 

Wat is het middel tot behoud van de mens?

De wederverwekking.

Ware Christelijke Religie 577 (gedeeltelijk):

De Heer is voortdurend bezig om de mens weder te verwekken, aangezien Hij voortdurend bezig is om hem te behouden, en niemand behouden kan worden tenzij hij wordt wederverwekt, overeenkomstig de eigen woorden van de Heer bij Johannes: ‘Dat wie niet wederom verwekt wordt, het koninkrijk Gods niet kan zien’, (Johannes 3 : 3, 5, 6). Daarom is de wederverwekking het middel tot behoud en zaligmaking, en de naastenliefde en het geloof zijn de middelen der wederverwekking.

 Ware Christelijke Religie 579.

Daar allen zijn teruggekocht, kunnen allen wederverwekt worden, eenieder overeenkomstig zijn staat. Om dit te verstaan, dient iets over de verlossing worden vooropgesteld: de Heer is in de wereld gekomen voornamelijk voor deze twee dingen, om de hel van de engel en van de mens te verwijderen, en om Zijn Menselijke te verheerlijken; want vóór de Komst van de Heer was de hel dermate aangewassen, dat die de engelen van de hemelen bestookte, alsmede door een zich opdringen tussen de hemel en de wereld, de gemeenschap van de Heer met de mensen van het aardrijk onderschepte, waardoor uit de Heer niet enig Goddelijk Ware en Goede tot de mensen kon doordringen; vandaar bedreigde een algehele verdoemenis het gehele menselijke geslacht, en ook konden de engelen van de hemel niet lang meer in hun ongereptheid blijven bestaan. Om derhalve de hel achteruit te dringen, en zo deze dreigende verdoemenis af te wenden, kwam de Heer in de wereld, en verwijderde de hel en onderjukte deze, en opende aldus de hemel, zodat Hij voortaan bij de mensen van het aardrijk aanwezig kon zijn; en degenen zaligmaken, die overeenkomstig Zijn geboden zouden leven, bijgevolg hen wederverwekken en zaligmaken, want zalig gemaakt worden diegenen, die wederverwekt worden. Op deze wijze wordt dit verstaan, dat allen, omdat zij verlost zijn, wederverwekt kunnen worden, en dat allen, omdat de wederverwekking en de zaligmaking één uitmaken, zalig gemaakt kunnen worden. Derhalve moet dat, wat de Kerk leert, namelijk dat niemand zonder de Komst van de Heer zalig had kunnen worden, zo verstaan worden, dat niemand zonder de Komst van de Heer wederverwekt had kunnen worden. Wat het andere einddoel betreft, ter wille waarvan de Heer in de wereld kwam, hetwelk daarin bestond, dat Hij Zijn menselijke verheerlijkte, dit was, omdat Hij daardoor de Verlosser, Wederverwekker en Zaligmaker tot in eeuwigheid geworden is; want men moet niet geloven, dat door de eenmaal in de wereld gedane verlossing allen na deze verlossing verlost zijn, maar dat de Heer voortdurend diegenen verlost, die in Hem geloven, en Zijn woorden doen.

Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer 173.

Wie niet het geestelijk leven aanneemt, dat wil zeggen, wie niet opnieuw wordt verwekt uit de Heer, kan niet in de hemel komen; hetgeen de Heer leert bij Johannes: "Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u, tenzij dat iemand opnieuw wordt verwekt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien", (Johannes 3 : 3).

 

Wat is de wederverwekking?

De wedergeboorte of herschepping van de mens door de Heer.

Ware Christelijke Religie 576.

De nieuwe verwekking of schepping geschiedt uit de Heer alleen door de naastenliefde en het geloof als de twee middelen, terwijl de mens meewerkt. De Heer, de naastenliefde, en het geloof maken één, zoals leven, wil en verstand, en dat elk van hen, als zij verdeeld worden, te gronde gaat als een tot stof vervallen parel. Deze twee, de naastenliefde en het geloof, worden middelen genoemd, aangezien zij de mens met de Heer verbinden, en maken, dat de naastenliefde naastenliefde, en dat het geloof geloof is; en dit kan niet plaatsvinden, tenzij de mens ook deel heeft aan de wederverwekking. Daarom wordt er gezegd, ’terwijl de mens meewerkt’. In de verhandelingen, die voorafgaan, werd enige malen over de medewerking van de mens met de Heer gehandeld; maar aangezien het menselijk gemoed van dien aard is, dat het dit niet op andere wijze gewaarwordt, dan dat de mens dit door zijn eigen macht bewerkstelligt, zo zal dit wederom worden toegelicht. In elke beweging en vandaar in elke handeling is een actief en een passief, dat wil zeggen, dat het actieve aandrijft en het passieve vanuit het aandrijvende handelt; vandaar komt uit beide één handeling voort. Vergelijkenderwijze als een molen door het rad, de wagen door het paard, de beweging door het streven, de uitwerking door de oorzaak, de dode kracht door de levende, in het algemeen als het instrumentale door het principale; dat deze twee tezamen één handeling maken, weet eenieder. Wat de naastenliefde en het geloof betreft, drijft de Heer, en de mens handelt vanuit de Heer, want het actieve van de Heer is in het passieve van de mensen; vandaar komt de macht tot goed handelen uit de Heer, en vandaar is de wil tot handelen als van de mens, aangezien hij in de vrije keuze is, waardoor hij als één tezamen met de Heer handelen en aldus zich verbinden kan, en vanuit de macht van de hel, die buiten gelegen is, handelen en zich zo kan afscheiden. Het is de met de aandrijving van de Heer samenstemmende handeling van de mensen, welke hier onder de medewerking wordt verstaan.

 

 

Waarom moet de mens worden wederverwekt?

Omdat hij uit een lange reeks overerving naar al het boze geneigd is.

Hemelse Verborgenheden 313.

Uit wat hier nu van de eerste mens is gezegd, kan het duidelijk zijn, dat niet van hem het erfboze over allen die heden ten dage leven, gekomen is, noch, zoals men per abuis aanneemt, dat er geen erfboze zou zijn dan datgene, hetwelk daaruit voortvloeide; want het is de Oudste Kerk, waarvan hier sprake is, en zij wordt Mens genoemd, en wanneer deze Adam wordt geheten, beduidt dit dat de mens uit de aardbodem genomen is, of uit een ‘niet-mens’ tot een mens geworden is door de Heer door middel van de wedergeboorte. Dit is de oorsprong van de naam, dit de betekenis van de naam. Met het erfboze is het zo gesteld, dat eenieder, die een daadwerkelijke zonde begaat, iets daarvan in zijn wezen opneemt, en het boze daarvan wordt de kinderen ingeplant en wordt erfelijk; aldus gewordt eenieder het boze van elk van zijn ouders, van zijn grootvader, overgrootvader, betovergrootvader, en van alle voorgaanden langs de rij af, en zo wordt het vermenigvuldigd en groeit het aan in het van hem afstammende nageslacht en blijft bij eenieder, en wordt bij eenieder door zijn daadwerkelijke zonden vermeerderd; ook wordt het niet verstrooid zodat het niet schaden kan, dan bij hen die door de Heer worden wedergeboren. Dit kan eenieder, wanneer hij er aandacht aan geeft, hieruit weten, dat de boze neigingen van de ouders zichtbaar blijven in de kinderen.

Hemelse Verborgenheden 4317 (gedeeltelijk):

Wat het overgeërfde in het bijzonder aangaat, men gelooft heden in de Kerk dat al het erfboze is uit de eerste ouder, en dat daarom alle mensen verdoemd zijn ten aanzien van dat boze. Maar het is daarmee niet zo gesteld; het erfboze ontleend zijn oorsprong aan de ouders van elk mens, en aan de ouders van de ouders, of aan de grootouders en overgrootouders achtereenvolgens; elk boze hetwelk deze personen zich door het daadwerkelijke leven hebben verworven, dermate dat het door veelvuldig gebruik of gewoonte de gelijkenis van een natuur heeft aangetrokken, wordt overgeleid op de kinderen, en wordt voor hen het overgeërfde, tezamen met dat wat de ouders was ingeplant van de grootouders en overgrootouders.

Het erfboze uit de vader is innerlijk, en het erfboze uit de moeder is uiterlijk; het eerstgenoemde kan niet gemakkelijk uitgeroeid worden, het laatstgenoemde kan het echter wel. Wanneer de mens wordt wederverwekt, zo wordt het erfboze dat uit de naaste ouders is ingeworteld, uitgerukt, doch bij hen die niet worden wederverwekt of niet wederverwekt kunnen worden, blijft het achter. Dit nu is het erfboze. 

Goddelijke Voorzienigheid 83 (gedeeltelijk):

De oorzaak dat niemand in het Koninkrijk Gods kan komen tenzij hij opnieuw is verwekt, is omdat de mens vanuit het erfelijke uit de ouders wordt geboren in boze dingen van elk geslacht, met het vermogen dat hij door de verwijdering van die boze dingen geestelijk kan worden, en hij tenzij hij geestelijk wordt, niet in de hemel kan komen. Van natuurlijk geestelijk worden, is wedergeboren of wederverwekt worden.

Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer 174.

De mens wordt uit de ouders niet geboren in het geestelijk leven, maar in het natuurlijke leven. Het geestelijk leven is God liefhebben boven alle dingen, en de naaste liefhebben zoals zichzelf, en dit volgens de geboden van het geloof die de Heer in het Woord heeft geleerd; het natuurlijk leven echter is zichzelf en de wereld liefhebben méér dan de naaste, ja zelfs méér dan God Zelf.

Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer 175.

Ieder mens wordt geboren in de boze dingen van de liefde van zich en van de wereld uit zijn ouders. Al het boze dat door gewoonte als het ware een natuur heeft aangetrokken, wordt afgeleid in het kroost; dus opeenvolgend uit de ouders, uit de grootouders, en uit de overgrootouders in een lange reeks terug; daarvandaan wordt de afleiding van het boze zó groot, dat het al van het leven van het eigene van de mens niets dan het boze is. Dit aanhoudend afgeleide wordt niet gebroken en veranderd dan door het leven in het geloof en van de naastenliefde uit de Heer.

Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer 176.

Wat de mens uit de overerving trekt, tot dit neigt hij aanhoudend, en in dit verglijdt hij: vandaar bevestigt hijzelf bij zich dat boze, en eveneens voegt hij daarenboven nog tal van dingen vanuit zich toe. Deze boze dingen zijn geheel en al in strijd met het geestelijk leven, zij vernietigen dat; vandaar dat de mens, als hij niet uit de Heer het nieuwe leven aanneemt, wat het geestelijk leven is, dus als hij niet opnieuw wordt ontvangen, opnieuw geboren, en opnieuw opgevoed, dat wil zeggen, opnieuw geschapen, verdoemd is, want niets anders wil hij, en vandaar niets anders denkt hij, dan hetgeen van hemzelf en van de wereld is, eender als degenen doen die in de hel zijn.

 

Wordt dit boze de mens toegerekend?

Alleen dat deel ervan dat hij bij zichzelf bevestigt en wat hij daaraan toevoegt.

Ware Christelijke Religie 521 (gedeeltelijk):

Maar, mijn vriend, het erfboze komt nergens anders vandaan dan van de ouders; weliswaar niet het boze zelf, dat de mens daadwerkelijk begaat, maar de neiging daartoe. Dat dit zo is, zal eenieder erkennen, als hij slechts de rede aan de ondervindingen toevoegt. Wie weet niet dat de zonen geboren worden in een algemene gelijkenis met hun ouders wat betreft de aangezichten, zeden en gezindheden, en eveneens de kleinkinderen en achterkleinkinderen in die van de grootouders en overgrootouders, en dat daaraan door velen de families onderkend worden, alsmede de naties, zoals de Afrikanen van de Europeanen, de Napolitanen van de Duitsers, de Engelsen van de Fransen, enzovoort. En wie onderkent niet de Jood aan gelaat, ogen, spraak en gebaar. En als u de sfeer van het leven zou kunnen voelen die van de aangeboren gemoedsaard van elk mens uitgaat, dan zou u eveneens overtuigd kunnen worden ten aanzien van de gelijkenis van de gezindheden en gemoederen. Hieruit volgt, dat de mens niet geboren wordt in de boosheden zelf, maar alleen in de neiging tot de boosheden, maar met een grotere of kleinere overhelling tot bijzondere boosheden, vandaar dat niemand na de dood naar enig erfboze wordt geoordeeld, maar alleen naar de daadwerkelijke boosheden, die hij zelf bedreven heeft. Dit komt ook ten duidelijkste uit in deze inzetting van de Heer: "De vader zal niet sterven voor de zoon, en de zoon niet sterven voor de vader; eenieder zal vanuit zijne zonde sterven", (Deuteronomium 24 : 16).

Hemel en Hel 34 (gedeeltelijk):

Ik sprak met engelen over de kinderen, en vroeg of zij vrij van kwaad waren, omdat bij hen geen daadwerkelijk kwaad is, zoals bij volwassenen; maar mij werd gezegd, dat zij werkelijk evenzo in het kwade waren, en niets dan kwaad waren, maar dat zij, zoals alle engelen, van het kwade afgehouden en in het goede behouden worden door de Heer, zodat het hun daardoor voorkomt, alsof zij door zichzelf in het goede zijn. Opdat daarom de kinderen, nadat zij in de hemel zijn opgegroeid, geen verkeerde mening omtrent zichzelf zouden hebben, en zich niet zouden verbeelden, dat het goede dat zij in zich hebben, uit henzelf is en niet van de Heer, worden zij soms in het kwade dat zij erfden teruggeplaatst en daarin gelaten, tot zij de waarheid hieromtrent weten, erkennen en geloven.

 

Hoe bewerkt de Heer de wederverwekking?

Door naastenliefde en geloof als de twee middelen, onder de medewerking van de mens.

Ware Christelijke Religie 576 (gedeeltelijk):

Deze twee, de naastenliefde en het geloof, worden middelen genoemd, aangezien zij de mens met de Heer verbinden, en maken, dat de naastenliefde de naastenliefde is, en dat het geloof het geloof is; en dit kan niet geschieden, tenzij de mens ook deel heeft aan de wederverwekking; daarom wordt er gezegd: terwijl de mens meewerkt.

 

Wat heeft de Heer bedoeld met geboren worden uit water en geest?

Geboren worden uit de waarheden van het geloof en een leven dienovereenkomstig.

Ware Christelijke Religie 572 (gedeeltelijk):

Dat de mens, tenzij hij wederom verwekt wordt, het Koninkrijk Gods niet kan ingaan, is de leer van de Heer bij Johannes, alwaar het volgende staat: ‘Jezus zei tot Nicodemus: Voorwaar, voorwaar zeg ik u: tenzij dat iemand wederom verwekt wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien; en andermaal: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: zo iemand niet verwekt is geweest uit water en geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan; hetgeen uit het vlees geboren is, is vlees, en hetgeen verwekt is uit de geest, is geest’, (Johannes 3: 3, 5, 6). Onder het Koninkrijk Gods wordt zowel de hemel als de Kerk bedoeld, want het Koninkrijk Gods op aarde is de Kerk. Verwekt worden door water en geest, betekent, door de waarheden van het geloof, en een leven overeenkomstig deze;

Nieuwe Jeruzalem en haar Hemelse Leer 181.

De innerlijke mens wordt het eerst wederverwekt uit de Heer, en daarna de uitwendige, en deze door gene. De innerlijke mens immers wordt wederverwekt door de dingen te denken die van het geloof en van de naastenliefde zijn, de uitwendige echter door het leven volgens dit. Dit wordt verstaan onder de woorden van de Heer: "Tenzij iemand verwekt zal zijn geweest vanuit water en geest, hij kan niet inschrijden in het Koninkrijk Gods", (Johannes 3:5). Water in de geestelijke zin is het ware van het geloof, en geest is het leven daarnaar.

 

Waarom wordt de Heer de geestelijke Vader genoemd?

Omdat Hij het wezenlijke leven aan de geest van de mens ingeeft.

Ware Christelijke Religie 306 (gedeeltelijk):

In de geestelijke zin wordt onder het eren van vader en moeder verstaan God en de Kerk vereren en liefhebben; in deze zin wordt onder "de Vader" God verstaan, die de Vader van allen is, en onder "de Moeder" de Kerk. De kleine kinderen en de engelen in de hemelen weten van geen andere vader en van geen andere moeder, omdat zij daar uit de Heer door de Kerk opnieuw geboren zijn; daarom zegt de Heer: "Gij zult niemand uw vader noemen op de aarde, want Eén is uw Vader, die in de hemelen is”, (Mattheüs 23:9). Dit is gezegd voor de kinderen en de engelen in de hemel, echter niet voor de kinderen en mensen op aarde. Hetzelfde leert de Heer in het algemene gebed van de Christelijke Kerken: "Onze Vader, Die in de Hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd".

 Ware Christelijke Religie 307 (gedeeltelijk):

In de hemelse zin wordt onder de Vader onze Heer Jezus Christus verstaan, en onder de Moeder de gemeenschap van de heiligen, waarmee Zijn over het gehele aardrijk verspreide Kerk bedoeld wordt. Dat de Heer de Vader is, blijkt uit de volgende plaatsen: "Een Knaap is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, wiens Naam is God, Held, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst", (Jesaja 9:5). "Gij zijt onze Vader, Abraham kent ons niet, en Israël erkent ons niet, Gij, onze Vader, onze Verlosser is van de eeuw aan Uw Naam", (Jesaja 63:16).

Ware Christelijke Religie 308 (gedeeltelijk):

Men moet vasthouden, dat uit de Heer voortdurend een Goddelijke sfeer van hemelse liefde voortgaat jegens allen, die de leer van Zijn Kerk omhelzen, en die, evenals de kleine kinderen in de wereld vader en moeder, Hem gehoorzamen, zich aan Hem houden, en uit Hem gevoed, dat wil zeggen, onderricht willen worden.

Hemelse Verborgenheden 8897 (gedeeltelijk):

Eer uw vader en uw moeder; dat dit betekent de liefde voor het goede en het ware, in de hoogste zin voor de Heer en Zijn Rijk, staat vast uit de betekenis van eren, wat liefhebben is, want de eer is in de geestelijke zin de liefde, de oorzaak hiervan is dat in de hemel de een de ander liefheeft, en wanneer hij liefheeft, eert hij ook; de liefde immers is in de eer; eer zonder liefde wordt daar geweigerd, ja zelfs versmaad, omdat zij zonder het leven uit het goede is; en uit de betekenis van de vader, wat het goede is; en in de hoogste zin de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede. De oorzaak dat de Heer in de hoogste zin de Vader is, is deze, dat Hijzelf aan de mens het nieuwe leven geeft, en hierdoor opdat de mens een zoon en erfgenaam van Zijn Rijk kan zijn.

Apocalyps Ontvouwd 966 (gedeeltelijk):

Het vierde gebod van de Decaloog, ‘dat men de ouders moet eren’. Dit gebod is gegeven, omdat de eer van de ouders uitbeeldde en vandaar aanduidde de liefde tot de Heer en de liefde jegens de Kerk. De Vader immers in de hemelse zin, of de hemelse Vader, is de Heer; en de Moeder in de hemelse zin, of de hemelse Moeder, is de Kerk. De eer betekent het goede van de liefde, en de ‘verlenging der dagen’ die hun gewordt, betekent de gelukzaligheid van het eeuwige leven. Zo wordt dit gebod in de hemel verstaan, waar niet een andere Vader wordt erkend dan de Heer, noch een andere Moeder dan het Rijk van de Heer, wat de Kerk is. De Heer immers vanuit Zich geeft het leven, en door de Kerk geeft Hij de voeding. Dat in de hemelse zin niet enige andere vader in de wereld moet worden verstaan en zelfs niet moet worden genoemd, als de mens in de hemelse idee is, leert de Heer bij Mattheüs: ‘Niemand zult gij uw Vader noemen op de aarde, want Een is uw Vader, Die in de hemelen is’, (Mattheüs 23:9).

 

 

Waarom wordt de Kerk de geestelijke Moeder genoemd?

Omdat zij dat wezenlijke leven aan de geest van de mens ingeeft.

Ware Christelijke Religie 306 (gedeeltelijk):

Dat door de moeder in de geestelijke zin de Kerk wordt verstaan, komt omdat zoals een moeder op aarde haar kinderen met natuurlijke spijs voedt, de Kerk hen met geestelijke spijs voedt; daarom wordt ook de Kerk in het Woord herhaaldelijk Moeder genoemd, zoals bij Hosea: "Twist met uw Moeder, zij is niet Mijn echtgenote, en Ik ben niet haar echtgenoot", (Hosea 2:1); bij Jesaja: "Waar is de scheidbrief van uw Moeder, die Ik weggezonden heb", (Jesaja 50:1).

Ware Christelijke Religie 307 (gedeeltelijk):

Dat onder de Moeder in deze zin de Kerk van de Heer wordt verstaan, blijkt uit de volgende plaatsen: "Ik zag de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, toebereid als een bruid, die voor de echtgenoot versierd is", (Openbaring 21:2); "De engel zei tot Johannes: Kom ik zal u tonen de bruid, de echtgenote van het Lam; en hij toonde de heilige stad Jeruzalem ", (Openbaring 21: 9, 10); "De tijd van de bruiloft van het Lam is gekomen, en zijn echtgenote heeft zichzelf bereid; zalig zijn zij die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft van het Lams", (Openbaring 19: 7, 9), en bovendien (Mattheüs 9 : 15; Markus 2 : 19, 20; Lukas 5 : 34, 35; Johannes 3 : 29; hfdst. 19 : 25, 26, 27). Dat onder het Nieuwe Jeruzalem de Nieuwe Kerk wordt verstaan, die heden ten dage uit de Heer wordt opgericht, zie men in ‘Onthulde Openbaring’, nummers 880, 881. Deze Kerk en niet de vorige, is de Echtgenote en de Moeder in deze zin.

 

 

Wat is de eerst stap of staat van de nieuwe geboorte?

De hervorming, waarbij het verstand de wil leidt en daarop werkt, of waarbij de mens door het ware het goede verkrijgt.

Ware Christelijke Religie 105 (gedeeltelijk):

Het behoort tot de Goddelijke Orde, dat de mens zich geschikt maakt tot de aanneming van God, en zich voorbereidt om het ontvangende vat en de woonplaats te zijn, waarin God kan binnentreden en als in Zijn Tempel wonen kan. Dit moet de mens uit zichzelf doen, maar niettemin erkennen dat het uit God is. Dit moet hij erkennen, aangezien hij de tegenwoordigheid en de werking van God niet voelt, hoewel God in alleronmiddellijkste tegenwoordigheid al het goede van de liefde en al het ware van het geloof bij de mens werkt. Overeenkomstig deze Orde gaat elk mens voort en moet hij voortgaan, opdat hij uit zijn natuurlijke geestelijk wordt; desgelijks deed de Heer, om Zijn natuurlijk menselijke Goddelijk te maken. Dit is de reden, waarom de Heer tot de Vader bad, waarom Hij de wil van de Vader deed, waarom Hij alle dingen, die Hij werkte en sprak, aan Hem toeschreef; en waarom Hij aan het kruis zei: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten"; want in die staat schijnt God afwezig. Maar na deze staat komt een andere, die de staat is van de verbinding met de Heer; in deze staat handelt de mens op gelijke wijze, maar dan vanuit God; en dan heeft hij het niet nodig, zoals te voren, al het goede dat hij wil en doet, en al het ware, dat hij denkt en spreekt, aan God toe te schrijven, aangezien dit in zijn hart geschreven is, en vandaar van binnen in al zijn doen en spreken is. Op dergelijke wijze heeft de Heer Zichzelf met de Vader verenigd, en de Vader Zichzelf met de Hem; in één woord: de Heer verheerlijkte Zijn Menselijke, dat is, Hij maakte dit Goddelijk, op dezelfde wijze waarop de Heer de mens wederverwekt, dat wil zeggen, hem geestelijk maakt.

Ware Christelijke Religie 571 (gedeeltelijk):

Er zijn twee staten, die de mens binnengaan en doorlópen moet, wanneer hij van natuurlijk geestelijk wordt: de eerste staat wordt de hervorming genoemd, en de tweede staat de wederverwekking. In de eerste staat ziet de mens van zijn natuurlijke staat naar zijn geestelijke, en begeert deze; in de tweede staat wordt hij natuurlijk geestelijk. De eerste staat wordt gevormd door de waarheden, die tot het geloof zullen behoren, door middel waarvan hij naar de naastenliefde ziet; de tweede staat wordt gevormd door de goedheden van de naastenliefde, en van deze uit treedt hij in de waarheden van het geloof; of, wat hetzelfde is: de eerste staat behoort tot de gedachte uit het verstand, de tweede echter behoort tot de liefde uit de wil. Wanneer deze staat begint en voortgaat, vindt een verandering in het gemoed plaats, want er geschiedt een omkering, aangezien dan de liefde van de wil in het verstand vloeit, en dit daartoe beweegt en leidt, op een met zijn liefde samenstemmende en strokende wijze te denken. Voor zoveel daarom het goede van de liefde dan de eerste plaats inneemt, en de waarheden van het geloof de tweede plaats, is de mens geestelijk en is hij een nieuw schepsel; en dan handelt hij uit de naastenliefde, en wordt hij het ware van het geloof gewaar, en hij is dan in de Heer, en in de vrede, en zo dus wederverwekt.

Ware Christelijke Religie 397.

De Wil en het Verstand.

  • 1. De mens heeft twee vermogens, die zijn leven vormen; het ene wordt de wil genoemd en het andere het verstand. Deze zijn van elkaar onderscheiden, maar toch zo geschapen dat zij één zijn; en wanneer zij één zijn, worden zij gemoed genoemd, en al het leven van de mens is daar in de beginselen, en vandaar in het lichaam.
  • 2. Zoals alle dingen in het heelal, die overeenkomstig de orde zijn, terugslaan op het goede en het ware, evenzo slaan alle dingen bij de mens op de wil en het verstand terug, want het goede van de mens behoort tot zijn wil, en het ware bij hem tot zijn verstand; want deze beide vermogens of deze twee levens van de mens zijn de ontvangende vaten en subjecten daarvan. De wil is het ontvangende vat en het subject van alle dingen van het goede, en het verstand is het ontvangende vat en het subject van alle dingen van het ware. De goedheden en de waarheden bij de mens zijn nergens anders. En aangezien de goedheden en de waarheden bij de mens nergens anders zijn, zo zijn ook de liefde en het geloof nergens anders, omdat de liefde tot het goede en het goede tot de liefde behoort, en het geloof tot het ware, en het ware tot het geloof behoort.
  • 3. De wil en het verstand maakt ook de geest van de mens uit; want zijn wijsheid en inzicht, en ook zijn liefde en naastenliefde zetelen daar, en in het algemeen zijn leven. Het lichaam is slechts gehoorzaamheid. 4. Niets is van groter belang om te weten, dan de wijze waarop wil en verstand één gemoed maken; zij maken één gemoed zoals het goede en het ware. Van welke aard dit huwelijk is, zal blijken uit wat zo aanstonds ten aanzien van het goede en het ware zal worden aangevoerd; namelijk, dat zoals het goede het Zijn zelf van de zaak is, en het ware het daaruit voortvloeiende bestaan van de zaak, evenzo de wil bij de mens het Zijn zelf van zijn leven is, en het verstand het daaruit voortvloeiende bestaan van het leven; want het goede dat tot de wil behoort, vormt zich in het verstand, en treedt zichtbaar aan de dag.

Ware Christelijke Religie 587.

De eerste handeling van de nieuwe verwekking wordt de ‘hervorming’ genoemd, en behoort tot het verstand; de tweede handeling wordt de ‘wederverweking’ genoemd, en behoort tot de wil en daaruit tot het verstand. Aangezien hier en in wat volgt gehandeld wordt over de hervorming en de wederverwekking, en de hervorming wordt toegeschreven aan het verstand, en de wederverwekking aan de wil, zo is het noodzakelijk, dat men de verschillen kent, die er bestaan tussen het verstand en de wil, en deze zijn in W397 beschreven (zie voorafgaand). Daarom is het raadzaam, dat eerst te lezen en daarna de dingen, die in dit artikel staan. Daar werd eveneens aangetoond dat de boosheden waarin de mens geboren wordt, in de wil van de natuurlijke mens gebed zijn, en dat de wil het verstand daartoe brengt, de wil te begunstigen door overeenkomstig te denken. Daarom is het, opdat de mens wederverwekt zal worden, noodzakelijk, dat dit door middel van het verstand geschiedt, als door een middellijke oorzaak; en dit vindt plaats door de informatie, die het verstand opneemt, en deze komen eerst van de ouders en onderwijzers, daarna door de lezing van het Woord, door predikingen, boeken en gesprekken. De dingen die het verstand daaruit opneemt, worden waarheden genoemd. Daarom is het hetzelfde, of men zegt dat de hervorming door middel van het verstand geschiedt, dan wel of men zegt dat zij door middel van de waarheden geschiedt, die het verstand opneemt. Want de waarheden leren de mens in wie en in wat hij geloven moet, voorts wat hij doen moet, dus wat hij willen moet; want wat iemand doet, dat doet hij uit de wil overeenkomstig het verstand. Daar nu de wil van de mens zelf boos is van geboorte af, en daar het verstand leert wat het boze en het goede is, en dat men het ene willen kan en het andere niet willen kan, zo volgt hieruit, dat de mens door het verstand hervormd moet worden. Maar zolang iemand ziet en met het gemoed erkent, dat het boze boos is en het goede goed is, en denkt, dat het goede verkozen moet worden, zolang wordt die staat hervorming genoemd. Wanneer hij echter het boze gaat schuwen en het goede doen wil, zet de staat van de wederverwekking in.

Leer over het Geloof 31.

De erkentenissen van het ware en het goede, die aan het geloof voorafgaan, verschijnen voor sommigen alsof zij vanuit het geloof zijn, maar toch zijn zij het niet. Zij menen en zeggen wel dat zij geloven, maar daarom geloven zij nog niet, en evenmin zijn de erkentenissen bij hen vanuit het geloof, zij denken immers alleen dat het zo is, maar zij erkennen niet innerlijk dat het waarheden zijn; en een geloof dat het waarheden zijn, terwijl niet geweten wordt óf ze het zijn, is een soort van overreding, vèr verwijderd van de inwendige erkenning. Zodra echter de naastenliefde wordt ingeplant, zijn die erkentenissen dan vanuit het geloof, maar niet méér dan er naastenliefde in dit geloof is. In de eerste staat, voordat de naastenliefde wordt doorvat, schijnt het hun toe alsof het geloof op de eerste plaats is, en de naastenliefde op de tweede; maar in de tweede staat, wanneer de naastenliefde wordt doorvat, wordt het geloof op de tweede plaats gesteld, en de naastenliefde op de eerste. De eerste staat wordt genoemd de ‘hervorming’, de tweede staat wordt genoemd de ‘wederverwekking’. Wanneer de mens in deze staat is, dan groeit bij hem dagelijks de wijsheid, en dagelijks vermenigvuldigt het goede de ware dingen, en bevrucht die: de mens is dan zoals een boom, die vruchten draagt, en in de vrucht zaden legt, waaruit nieuwe bomen voortkomen, en ten slotte een tuin. Hij wordt dan waarlijk mens, en na de dood een engel, wiens naastenliefde het leven maakt, en wiens geloof de vorm, schoon is volgens het hoedanige ervan. Maar het geloof wordt dan niet langer geloof genoemd, maar inzicht. Hieruit kan vaststaan, dat het al van het geloof is vanuit de naastenliefde, en niets ervan vanuit zich; voorts ook dat de naastenliefde het geloof voortbrengt en niet het geloof de naastenliefde. De erkentenissen van het ware die voorafgaan, zijn geheel en al zoals de voorraad in een schuur, die de mens niet voedt, tenzij hij in zijn verlangen naar voedsel het graan daaruit neemt.

Hemelse Verborgenheden 8505 (gedeeltelijk):

"Heden zal dat niet gevonden worden in het veld", (Exodus 16:25); dat dit betekent dat niet langer het goede door het ware zal worden verkregen, staat vast uit de betekenis van ‘niet vinden’, wanneer daarvan wordt gesproken met betrekking tot het goede dat door het ware is verkregen, dus niet langer verkrijgen; en uit de betekenis van het veld, wat de mens is, hier het gemoed van de mens aan wie het goede door het ware wordt ingeplant. De mens immers wordt een veld genoemd uit hoofde hiervan dat hij de ware dingen van het geloof opneemt, die de zaden zijn, en de vruchten van de zaden voortbrengt, die de goede dingen zijn. Hoe het hiermee is gesteld zal in het kort worden gezegd: de mens handelt vóór de wederverwekking uit het ware, doch het goede wordt hierdoor verkregen. Het ware immers wordt dan het goede bij hem wanneer het vanuit de wil, en zo zijn leven wordt; maar na de wederverwekking handelt hij uit het goede, en door dit worden de ware dingen verworven. Om dit nog beter te verstaan: de mens handelt vóór de wederverwekking uit gehoorzaamheid, doch na de wederverwekking uit aandoening; die beide staten zijn omgekeerd aan elkaar, want in de vorige staat heerst het ware, in de latere echter heerst het goede, of in de vorige staat schouwt de mens omlaag of achterom, in de latere echter omhoog of naar voren. Wanneer de mens in de latere staat is, namelijk wanneer hij uit de aandoening handelt, is het hem niet langer geoorloofd om achterom te zien, en het goede te doen uit het ware, want de Heer vloeit in het goede in, en leidt hem door het goede; indien hij dan achterom zag, of het goede deed uit het ware zo zou hij uit zijn eigene handelen; wie immers uit het ware handelt, leidt zichzelf, doch wie uit het goede handelt, wordt door de Heer geleid.

Hemelse Verborgenheden 8750.

"In de derde maand", (Exodus 19:1); dat dit de volheid van de staat betekent, staat vast uit de betekenis van de maand, wat de staat is, want alle tijden, zoals: dagen, weken, maanden en jaren, betekenen staten; en uit de betekenis van drie en derde, wat het volledige betekent. Vandaar is ‘in de derde maand’ in de ‘volheid van de staat’. Wat de volheid van de staat is zal in het kort worden gezegd; elke staat heeft zijn begin, zijn voortgang en zijn einde; wanneer de staat zijn einde heeft bereikt, dan is hij vol en wordt volheid genoemd. In het andere leven worden alle dingen gemeten door de voortgang van staat en haar opeenvolgende veranderingen van de aanvang tot het einde, zoals in de wereld door tijden; dat dit zo geschiedt, komt omdat er in de hemel geen tijden zijn, maar in plaats daarvan staten. De oorzaak hiervan is deze, dat de Zon in het andere leven, die de Heer is, bestendig op haar plaats blijft, en niet, zoals in de wereld, door schijnbare dagelijkse voortgang de dag onderscheidt in morgen, middag, avond en nacht, noch door schijnbare jaarlijkse voortschrijdingen het jaar onderscheidt in lente, zomer, herfst en winter; vandaar komt het, dat er in de hemel niet tijden zijn, maar in plaats ervan staten. Maar omdat er in de binnenste sfeer van de hemel een zekere voortschrijding is volgens de Goddelijk hemelse vorm, die tot de doorvatting van niemand komt, en volgens die voortschrijding de staten van allen in de hemel veranderingen ondergaan, is het vandaar dat de engelen daar beurtelings zijn in het goede vanuit de liefde, in het ware vanuit het geloof, en in het duister ten aanzien van het ene en het andere. Uit hoofde hiervan komt het, dat er een overeenstemming is van staten daar met tijden in de wereld, namelijk van de staat van het goede vanuit de liefde met de morgen, van de staat van het ware vanuit het geloof met de middag, en van de duistere staat met de avond en de nacht. Bovendien is ook de warmte die uit de Zon daar is, het goede van de liefde, en het licht dat uit de Zon daar is, het ware van het geloof. Vandaar is het eveneens dat er een overeenstemming is van de warmte in de wereld met de liefde, die vandaar de geestelijke warmte wordt genoemd, alsmede van het licht in de wereld met het geloof, dat vandaar het geestelijk licht wordt genoemd. Er zijn in het algemeen twee staten van het leven, namelijk de staat van het denken, wat van het verstand is, en de staat van de aandoening, wat van de wil is; de staat van het denken, wat van het verstand is, heeft betrekking op het ware dat vanuit het geloof is; het is deze staat die wordt verlicht door het licht uit de Zon van de hemel, die de Heer is; ook is het licht vanuit het verstand in de mens uit dat licht. De staat van de aandoening echter, die van de wil is, heeft betrekking op het goede dat van de naastenliefde is; ook is de warmte van de wil, die de liefde is, in de mens uit de warmte uit die Zon in de hemel, die de Heer is. Uit deze dingen nu kan vaststaan, hoe het is gesteld met de staten en hun veranderingen in het volgende leven, en wat er wordt verstaan onder de volheid van de staat, die wordt aangeduid met de derde maand. Hier wordt onder de staat, met betrekking waartoe van volheid wordt gesproken, de vorige staat verstaan, welke staat degenen hebben ondergaan die van de geestelijke Kerk zijn.

Hemelse Verborgenheden 10057 (gedeeltelijk):

Het is bekend, dat de met de ogen geziene en de met de oren gehoorde dingen van binnen bij de mens worden ontwaard, en als het ware uit de wereld door de ogen en door de oren heen overgaan in het denken, en zo dus in het verstand, want het denken is van het verstand; en indien het zulke dingen zijn die worden geliefd, dan gaan die daaruit over in de wil, en daarna uit de wil langs de verstandelijke weg in de spraak van de mond, en eveneens in de daad van het lichaam. Zodanig is de kringloop der dingen uit de wereld door de natuurlijke mens in diens geestelijke mens, en uit deze weer opnieuw in de wereld. Maar men moet weten, dat die kringloop wordt ingezet vanuit de wil, die het binnenste van het leven van de mens is, en dat hij daar inzet, en van daar wordt volvoerd; en de wil van de mens die in het goede is, wordt uit de Hemel door de Heer geregeerd, hoewel het anders schijnt; er is immers een invloed uit de geestelijke wereld in de natuurlijke, dus door de innerlijke mens in diens uitwendige, niet echter omgekeerd; de innerlijke mens immers is in de hemel, de uitwendige echter in de wereld. Omdat deze kringloop de kringloop van het leven van de mens is, wordt daarom de mens wanneer hij wordt wederverwekt, volgens deze zelfde kringloop wederverwekt, en wanneer hij is wederverwekt, leeft en handelt hij volgens deze zelfde kringloop. Hierdoor worden, wanneer de mens wordt wederverwekt, door het gehoor en het gezicht heen de ware dingen ingeboezemd die van het geloof zullen zijn, en deze worden ingeplant aan het geheugen van zijn natuurlijke mens en uit dat geheugen worden zij opgetrokken in het denken dat van het verstand is; en de dingen die worden geliefd, worden van de wil, en voor zoveel als zij van de wil worden, voor zoveel worden zij van het leven, want de wil van de mens is diens leven zelf; en voor zoveel als zij van het leven worden, voor zoveel worden zij van zijn aandoening, dus van de naastenliefde in de wil, en van het geloof in het verstand. Daarna spreekt en handelt de mens uit dat leven, wat het leven van de naastenliefde en van het geloof is; uit de naastenliefde, hetgeen van de wil is, gaat de spraak van de mond uit, en eveneens de daad van het lichaam, de ene en de andere langs de verstandelijke weg, dus langs de weg van het geloof. Uit deze dingen staat vast, dat de kringloop van de wederverwekking van de mens eender is aan de kringloop van zijn leven in het algemeen, en dat die evenzo wordt ingezet in de wil door de invloed vanuit de hemel uit de Heer. Daaruit blijkt eveneens, dat er voor de mens die wordt wederverwekt, twee staten zijn, de eerste wanneer de ware dingen van het geloof worden ingeplant, en met het goede van de naastenliefde verbonden, de tweede wanneer hij uit het goede van de naastenliefde door de ware dingen vanuit het geloof spreekt en daarnaar handelt; zodat de eerste staat is uit de wereld door de natuurlijke mens in de geestelijke, dus in de hemel, en de tweede uit de hemel door de geestelijke mens in de natuurlijke, en dus in de wereld. De geestelijke of de innerlijke mens is, als boven is gezegd, in de hemel, en de natuurlijke of de uitwendige mens in de wereld. Deze kringloop is de kringloop van de wederverwekking van de mens, en vandaar is het de kringloop van zijn geestelijk leven.

 

 

Waar in het scheppingsverhaal wordt deze staat voornamelijk uitgebeeld?

In de zes dagen van arbeid.

Ware Christelijke Religie 302.

Derde gebod: "Gedenk de Sabbatdag, dat gij die heiligt; zes dagen zult gij arbeiden, en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat voor Jehovah, uw God" Door dit gebod wordt in de geestelijke zin de hervorming en de wederverwekking van de mens uit de Heer aangeduid. Door de zes dagen van arbeid, de strijd tegen het vlees en zijn begeerten, en dan tevens tegen de boosheden en valsheden, die uit de hel bij hem zijn. Door de zevende dag wordt zijn verbinding met de Heer aangeduid, en de wederverwekking daardoor. Dat de mens, zolang deze worsteling duurt, geestelijke arbeid heeft, maar dat hij, wanneer hij is wederverwekt, rust heeft, zal blijken uit hetgeen hierna in het hoofdstuk over de hervorming en de wederverwekking gezegd zal worden, bovenal uit het volgende daar: 1. Dat de wederverwekking op de wijze geschiedt, zoals de mens ontvangen, in de baarmoeder gedragen, geboren en opgevoed wordt. 2. Dat de eerste daad van de nieuwe verwekking de hervorming wordt genoemd, die tot het verstand behoort; en dat de tweede daad de wederverwekking wordt genoemd, die tot de wil en daaruit tot het verstand behoort. 3. Dat de innerlijke mens eerst hervormd moet worden en door deze de uitwendige. 4. Dat er dan een worsteling ontstaat tussen de innerlijke en de uitwendige mens, en dat hij, die overwint, over de ander heerst. 5. Dat de wederverwekte mens een nieuwe wil en een nieuw verstand heeft; enz. Dat de hervorming en de wederverwekking van de mens door dit gebod wordt aangeduid in de geestelijke zin, komt, omdat zij samenvalt met de werken en worstelingen van de Heer tegen de hellen, en met de overwinning over deze, en de toen volgende rust. Want op de wijze, waarop de Heer Zijn Menselijke verheerlijkte en dit Goddelijk maakte, hervormd en wederverwekt Hij ook de mens, en maakt hem geestelijk. Dit is het, wat bedoeld wordt met ‘hem volgen’. Dat de Heer worstelingen had, en dat deze arbeid worden genoemd, blijkt bij: (Jesaja 53 en 63); en dat dergelijke dingen met betrekking tot de mens arbeid worden genoemd, (Jesaja 65:23; Openbaring 2:2,3).

 Hemelse Verborgenheden 8506.

"Zes dagen zult gij dat verzamelen" (Exodus 16:26); dat dit de opneming van het ware betekent, voordat het met het goede wordt verbonden, staat vast uit de betekenis van zes dagen, wat de staat van strijd en arbeid betekent; hier de staat van de opneming van het ware, of de staat wanneer het goede door het ware wordt verkregen; in deze staat immers is er arbeid en strijd en in die staat wordt de mens in verzoekingen gebracht, die de gevechten zijn met de boze en de valse dingen bij hem; en dan strijdt de Heer voor de mens, en eveneens met hem. Maar na deze staat is er de staat van de verbinding van het goede en het ware, dus dan is er de staat van rust, ook voor de Heer. Het is deze staat, die werd uitgebeeld door de rust op de zevende dag, of de dag van de sabbat; dat dan de Heer rust heeft, komt, omdat de mens, wanneer het goede met het ware is verbonden, in de Heer is en door de Heer wordt geleid zonder arbeid en strijd; het is deze staat die wordt verstaan onder de tweede staat, waarover vlak boven in n. 8505.

Hemelse Verborgenheden 8539.

"Zij aten het manna tot aan hun komen tot de grens van het land Kanaän", (Exodus 16:35), dat dit betekent dat er toeëigening van het goede uit het ware voor hen was totdat zij tot de streek van de hemel kwamen, staat vast uit de betekenis van het manna, wat is het goede van het ware; uit de betekenis van eten, wat is de toeëigening; uit de betekenis van het land Kanaän, wat de hemel is; zo dus is de grens van het land Kanaän de ingang tot de hemel, of de streek waar de hemel aanvangt. Uit deze dingen blijkt, dat met zij aten het Manna tot aan hun komen tot de grens van het land Kanaän, wordt aangeduid dat het goede van het ware hun werd toegeëigend tot aan de streek van de hemel. Hoe het hiermee is gesteld, blijkt uit de dingen die eerder zijn gezegd over de verkrijging van het goede door het ware, namelijk dat al het goede vóór de wederverwekking wordt verworven door het ware, doch dat na de wederverwekking de mens van de Heer door het goede wordt geleid; en dat de vorige staat wordt aangeduid met de zes dagen die aan de zevende voorafgaan, en dat de latere staat wordt aangeduid met de zevende dag, of de sabbat. Daaruit blijkt eveneens, dat de vorige staat werd uitgebeeld door de voorttrekkingen van de zonen Israëls in de woestijn veertig jaren lang, en dat de latere staat wordt uitgebeeld door het binnenleiden van hen in het land Kanaän; want het is met deze dingen als volgt gesteld; de mens is buiten de hemel zolang hij uit het ware handelt en niet uit het goede, en hij komt dan in de hemel wanneer hij uit het goede handelt; dan immers wordt hij door de Heer gedreven volgens de orde van de hemel, waarin hij niet komt, bijgevolg niet in de hemel, waar de orde is, voordat hij is voorbereid, wat geschiedt tot het goede door het ware.

Hemelse Verborgenheden 9431.

Zes dagen; dat dit betekent wanneer in de staat van het ware, staat vast uit de betekenis van zes dagen, zijnde de staat van arbeid en strijd; dat het de staat van het ware is, komt omdat er twee staten zijn voor de mens die door de Heer worden wederverwekt; de eerste staat wordt de staat van het ware geheten, en de tweede staat wordt de staat van het goede geheten; dat de eerste staat de staat van het ware wordt geheten, is omdat de mens dan door het ware tot het goede wordt binnengeleid; en dat de tweede staat de staat van het goede wordt geheten, is omdat de mens wanneer hij in het goede is, is binnengeleid; en eveneens is de mens wanneer hij in de staat van het ware is, buiten de Hemel, doch wanneer hij in het goede is, is hij in de Hemel, aldus binnengeleid tot de Heer. Bovendien is de mens wanneer hij in de eerste of in de staat van het ware is, alsdan in de arbeid en de strijd; hij ondergaat immers dan verzoekingen; doch wanneer hij in de tweede staat of in de staat van het goede is, dan is hij in de rust en in het kalme van de vrede. Het is die staat die in het Woord is uitgebeeld door de zes dagen die de zevende voorafgaan; deze staat is het echter die is uitgebeeld door de zevende dag of de sabbat.

Hemelse Verborgenheden 10729.

"Zes dagen zal werk worden gedaan", (Exodus 35:2); dat dit betekent de eerste staat van de wederverwekking van de mens door de Heer, en in de hoogste zin van de verheerlijking van het Menselijke van de Heer, staat vast uit de betekenis van de zes dagen die de zevende of de sabbat voorafgaan, en waarin het werk zal worden gedaan. Dit is de eerste staat van de wederverwekking van de mens door de Heer, welke staat er is wanneer de mens is in de ware dingen en door de ware dingen wordt geleid tot het goede, en dan in worstelingen. Dat het ook is de staat der verheerlijking van het Menselijke van de Heer, toen Hij in de wereld was, en vanuit het Goddelijk Ware heeft gestreden tegen de hellen, en alle dingen daar en in de hemelen in de orde heeft hersteld. Er zijn immers twee staten voor de mens wanneer hij wordt wederverwekt door de Heer, een vroegere wanneer hij in de ware dingen is en door de ware dingen wordt geleid tot het goede, en een latere wanneer hij in het goede is, en vanuit het goede de ware dingen ziet en liefheeft. De mens wordt in de vroegere staat weliswaar geleid door de Heer, maar door zijn eigene, want handelen vanuit de ware dingen is handelen vanuit de dingen die zijn bij de mens, maar handelen vanuit het goede is handelen uit de Heer. Daaruit blijkt, dat de mens voor zoveel als hij zich door de goede tot de ware dingen laat leiden, voor zoveel door de Heer en tot de Heer wordt geleid; er is immers actie en reactie in alle dingen die verbonden zijn. Het agerende is het goede, en het reagerende is het ware; doch nooit reageert het ware vanuit zich, maar vanuit het goede; voor zoveel als vandaar het ware het goede opneemt, voor zoveel reageert het; en voor zoveel als het reageert, voor zoveel wordt het daarmee verbonden. Daaruit volgt ook, dat de Heer, voordat de mens met Hem wordt verbonden, hem tot Zich leidt door de ware dingen; en voor zoveel als de mens zich laat toeleiden, voor zoveel wordt hij verbonden. De Goddelijke ware dingen immers zijn zodanig, dat zij aan het goede kunnen worden aangepast, aangezien de ware dingen ontstaan vanuit het goede; daarvandaan nu heeft de mens de doorvatting, welke in zich een reagerende is; zich door de ware dingen tot het goede te laten drijven of toeleiden, en dit is leven volgens dit.

Hemelse Verborgenheden 10730.

"En op de zevende dag zal ulieden heiligheid zijn, sabbat van sabbat voor Jehovah", (Exodus 35:2); dat dit betekent de tweede staat van de wederverwekking van de mens, wanneer hij verbinding heeft met de Heer, en dat het in de hoogste zin het één-zijn van het Menselijke van de Heer met het Goddelijk Zelf betekent, staat vast uit de uitbeelding van de sabbat, wat is de tweede staat van de wederverwekking van de mens, wanneer de mens in het goede is, en zo door de Heer wordt geleid; en wat is in de hoogste zin het één-zijn van het Menselijke met het Goddelijke Zelf in de Heer; toen de Heer immers in de wereld was, maakte Hij eerst Zijn Menselijke het Goddelijk Ware, maar toen Hij uit de wereld heenging maakte Hij Zijn Menselijke het Goddelijk Goede door het één-zijn met het Goddelijk Zelf dat in Hem was. Dit wordt in de hoogste zin met de Sabbat aangeduid, om welke reden er wordt gezegd: sabbat van sabbat voor Jehovah. Iets eenders doet de Heer met de mens die Hij wederverwekt; eerst doordrenkt Hij hem met ware dingen, en daarna verbindt Hij hem door de ware dingen met het goede, aldus met Zichzelf; dit wordt in de betrekkelijke zin uitgebeeld door de sabbat, want de wederverwekking van de mens is het beeld van de verheerlijking van de Heer, dat wil zeggen, zoals de Heer Zijn Menselijke heeft verheerlijkt, zo verwekt Hij de mens weder. Met de sabbat wordt in de eigenlijke zin de rust of de vrede aangeduid, omdat de Heer toen Hij Zijn Menselijke met het Goddelijke Zelf had verenigd, de vrede had. Toen hielden immers de worstelingen op en waren alle dingen in de hemelen en in de hellen in de orde hersteld; zo had niet slechts Hijzelf vrede, maar hadden ook de engelen in de hemelen en de mensen op aarde vrede en heil. Aangezien die twee dingen de universele dingen zelf zijn, waarvan de overige dingen van de Kerk afhangen, wordt daarom de heiliging van de sabbat alleen genoemd, waarmee die twee dingen worden aangeduid; het universele immers van alle dingen is dat de Heer Zijn Menselijke met het Goddelijke Zelf heeft verenigd, en dat daarvandaan de mens vrede en heil heeft; en het is eveneens het universele, dat de mens moet worden verbonden met de Heer, wat geschiedt door de wederverwekking, opdat hij de vrede en het heil zal hebben. Daarom was eveneens de sabbat bij de Israëlietische natie het voornaamste uitbeeldende, en het voornaamste teken van het verbond met Jehovah, dat wil zeggen, van de verbinding met de Heer; het verbond is verbinding.

 

 

Wat is de tweede stap of staat van de nieuwe geboorte?

De eigenlijke wederverwekking, waarbij de nieuwe wil het verstand leidt en daarop werkt, of waarbij de mens door de Heer geleid wordt door middel van het goede, en uit het goede het ware ziet en liefheeft.

Zie twee vragen terug.

 

Waar in het scheppingsverhaal wordt deze staat voornamelijk uitgeleid?

In de sabbat of zevende dag van rust, en ook in de vooravond van de Sabbat.

Hemelse Verborgenheden 86 .

Wanneer de geestelijke mens, die een zesde dag geworden is, begint een hemels mens te worden -waarvan hier voor het eerst sprake is- dan is hij de Avond van de Sabbat, hetgeen in de Joodse Kerk is uitgebeeld met de heiliging van de Sabbat beginnende met de Avond. De hemelse mens is de Morgen.

Voor de verwijzingen naar WCR 302; HV 8506, 8539, 9431, 10729-30, zie twee vragen terug.

 

Waarom moet de hervorming door het verstand voorafgaan?

De wil van de mens is uit geboorte boos; en aangezien het verstand leert wat het goede en het boze zijn en hij in staat is het ene te willen en het andere niet te willen, volgt hieruit dat hij door het verstand moet worden hervormd.

Ware Christelijke Religie 602.

Maar men moet weten, dat de mens ten aanzien van het verstand bijna in het licht waarin de hemelse Engelen zijn, kan oprijzen; maar zo hij zich niet ook naar de wil verheft, blijft hij toch de oude mens, en niet een nieuwe. De wederverwekking heeft in de eerste plaats betrekking op de wil, en in de tweede plaats op het verstand; want het verstand bij de mens is zoals het licht in de wereld, en de wil zoals de warmte daar; dat het licht zonder de warmte geen leven en wasdom geeft, maar wel het met warmte verbonden licht, is bekend. Ook is het verstand ten aanzien van het lagere gebied in het gemoed inderdaad in het licht van de wereld, en in het licht van de hemel ten aanzien van het hogere gebied. Als dus de wil niet uit het lagere gebied in het hogere geheven en daar met het verstand verbonden wordt, zo blijft het in de wereld, en dan vliegt het verstand omhoog en omlaag, maar elke nacht keert de wil naar beneden, en slaapt daar, en zij verbinden zich dan als een man met een hoer, en verwekken een tweekoppige vrucht. Hieruit blijkt ook duidelijk, dat de mens niet wederverwekt is, tenzij hij een nieuwe wil en een nieuw verstand heeft.

Ware Christelijke Religie 588.

Ter wille van dit einddoel is de mens het vermogen gegeven, het verstand te verheffen bijna tot in het licht, waarin de engelen van de hemel zijn, opdat hij kan zien, wat hem betaamt te willen en vandaar te doen, opdat hij in de wereld tijdelijk voorspoedig, en na de dood tot in eeuwigheid gelukzalig is. Hij wordt voorspoedig en gelukzalig, als hij zich wijsheid verwerft, en de wil onder de gehoorzaamheid aan de wijsheid houdt; maar hij wordt rampspoedig en rampzalig, als hij zijn verstand onder de gehoorzaamheid aan de wil stelt. De reden hiervan is deze, dat de wil zich van geboorte af naar boosheden, zelfs naar monsterachtigheden neigt; daarom zou, wanneer de wil niet door middel van het verstand geremd, de aan het vrije van zijn wil overgelaten mens zich in alle soorten schanddaden storten, en uit de hem ingeboren natuur zou hij uit zelfzucht, allen die hem niet begunstigen en aan zijn begeerten niet toegeven, uitplunderen en vermoorden. Bovendien zou, wanneer het verstand niet afzonderlijk vervolmaakt kon worden, en door middel daarvan de wil, de mens niet een mens, maar een beest zijn; want zonder deze afscheiding, en zonder de opklimming van het verstand boven de wil, zou hij niet hebben kunnen denken, en uit de gedachte spreken, maar alleen zijn aandoening in een klank uiten; noch had hij uit de rede kunnen handelen, maar uit het instinct; nog minder had hij de dingen, die tot God behoren, en door middel daarvan God, kunnen kennen, en aldus met Hem verbonden worden, en leven in eeuwigheid. Want de mens denkt en wil als uit zichzelf, en dit "als uit zichzelf" is het wederkerige van de verbinding, want verbinding zonder het wederkerige is onbestaanbaar, evenals een verbinding van het actieve met het passieve onbestaanbaar is zonder aanpassing of toepassing. God alleen handelt en de mens laat zich handelen, en hij werkt naar alle schijn als uit zichzelf mee, hoewel innerlijk uit God. Maar hieruit kan men, wanneer men het naar behoren gevat heeft, zien, van welke aard de liefde van de wil van de mens is, wanneer zij door middel van het verstand wordt opgeheven, en ook van welke aard zij is, wanneer zij niet wordt opgeheven; en zo dus van welke aard de mens is.

 

Wat is een aanwijzing dat iemand in een staat van hervorming is?

Dat hij van het boze afziet en het goede dáárom doet, omdat hij uit het verstand ziet en erkent, dat het boze geschuwd dient te worden en het goede gedaan.

 

Ware Christelijke Religie 397.

De Wil en het Verstand.

  • 1. De mens heeft twee vermogens, die zijn leven uitmaken; het ene wordt de wil genoemd en het andere het verstand. Deze zijn van elkaar onderscheiden, maar toch zo geschapen dat zij één zijn; en wanneer zij één zijn, worden zij gemoed genoemd, en al het leven van de mens is daar in de beginselen, en vandaar in het lichaam.
  • 2. Zoals alle dingen in het heelal, die overeenkomstig de orde zijn, terugslaan op het goede en het ware, evenzo slaan alle dingen bij de mens op de wil en het verstand terug, want het goede van de mens behoort tot zijn wil, en het ware bij hem tot zijn verstand. Want deze beide vermogens of deze twee levens van de mens zijn de ontvangende vaten en subjecten daarvan; de wil is het ontvangende vat en het subject van alle dingen van het goede, en het verstand is het ontvangende vat en het subject van alle dingen van het ware. De goedheden en de waarheden bij de mens zijn nergens anders. En aangezien de goedheden en de waarheden bij de mens nergens anders zijn, zo zijn ook de liefde en het geloof nergens anders, omdat de liefde tot het goede en het goede tot de liefde behoort, en het geloof tot het ware, en het ware tot het geloof behoort.
  • 3. De wil en het verstand maken ook de geest van de mens; want zijn wijsheid en inzicht, en ook zijn liefde naastenliefde zetelen daar, en in het algemeen zijn leven. Het lichaam is slechts gehoorzaamheid.
  • 4. Niets is van groter belang om te weten, dan de wijze waarop wil en verstand één gemoed maken; zij maken één gemoed zoals het goede en het ware. Van welke aard dit huwelijk is, zal blijken uit hetgeen zo aanstonds aangaande het goede en het ware zal worden aangevoerd; namelijk, dat zoals het goede het Zijn zelf van de zaak is, en het ware het daaruit voortvloeiende bestaan van de zaak, evenzo de wil bij de mens het Zijn zelf van zijn leven is, en het verstand het daaruit voortvloeiende bestaan van het leven; want het goede dat tot de wil behoort, vormt zich in het verstand, en treedt zichtbaar aan de dag.

Ware Christelijke Religie 587.

De eerste handeling van de nieuwe verwekking wordt de hervorming genoemd en behoort tot het verstand; de tweede handeling wordt de wederverwekking genoemd en behoort tot de wil en daaruit tot het verstand. Aangezien hier en in hetgeen volgt gehandeld wordt over de hervorming en de wederverwekking, en de hervorming wordt toegeschreven aan het verstand, en de wederverwekking aan de wil, zo is het noodzakelijk, dat men de verschillen kent, die er bestaan tussen het verstand en de wil. Deze zijn in W 397 beschreven (zie voorafgaand); daarom is het raadzaam, dat eerst te lezen en daarna de dingen, die in dit artikel staan. Dat de boosheden waarin de mens geboren is, in de wil van de natuurlijke mens geproduceerd worden, en dat de wil het verstand daartoe brengt, de wil te begunstigen door overeenkomstig te denken, werd daar eveneens aangetoond. Daarom is het, opdat de mens wederverwekt kan worden, noodzakelijk, dat dit door middel van het verstand geschiedt, als door de bemiddelende oorzaak; en dit geschiedt door de informatie die het verstand opneemt, en dit komt eerst van de ouders en leraren, en daarna door de lezing van het Woord, door predikingen, boeken en gesprekken. De dingen die het verstand daaruit opneemt, worden waarheden genoemd. Daarom is het hetzelfde, of men zegt dat de hervorming door middel van het verstand geschiedt, dan wel of men zegt dat zij door middel van de waarheden geschiedt, die het verstand opneemt. Want de waarheden leren de mens in wie en in wat hij geloven moet, voorts wat hij doen moet, dus wat hij willen moet; want wat iemand doet, dat doet hij uit zijn wil overeenkomstig het verstand. Daar nu de wil van de mens zelf boos is van geboorte af, en daar het verstand leert wat het boze en het goede is, en dat men het ene willen kan en het andere niet willen kan, zo volgt hieruit, dat de mens door het verstand hervormd moet worden. Maar zolang iemand ziet en met het gemoed erkent, dat het boze boos is en het goede goed is, en denkt, dat het goede verkozen moet worden, zolang wordt die staat hervorming genoemd; wanneer hij echter het boze gaat schuwen en het goede doen wil, zet de staat van de wederverwekking in.

 

 

Wanneer begint de staat van eigenlijke wederverwekking?

Wanneer hij uit genegenheid het boze wil schuwen en het goede doen.

Hemelse Verborgenheden 989.

Wat de heerschappij over de valsheden betreft, daarmee is het evenzo gesteld als met de heerschappij over de boosheden, namelijk dat de mens niet in het minst uit zichzelf vermag te heersen over het valse. Daar hier gehandeld wordt over de heerschappij van de wedergeboren mens over de begeerte of over het ‘beest der aarde’, en over de valsheden of de ‘vogel des hemels’, moet men weten, dat nooit iemand kan zeggen wedergeboren te zijn, wanneer hij niet erkent en gelooft, dat de naastenliefde de hoofdzaak van zijn geloof is, en wanneer hij niet door liefde jegens de naaste wordt aangedaan, en zich over hem erbarmt. Uit de naastenliefde wordt zijn nieuwe wil gevormd; door de naastenliefde werkt de Heer het goede, en van het goede uit het ware, niet echter door het geloof zonder naastenliefde. Er zijn er, die alleen uit gehoorzaamheid de werken van de naastenliefde doen, dat wil zeggen, omdat het zo door de Heer geboden is, maar toch niet wedergeboren zijn; dezen worden, wanneer zij geen gerechtigheid in de werken stellen, in het andere leven wedergeboren.

 Over de Naastenliefde 210.

Dat het tweede van de naastenliefde is de naaste het goede doen.

Jesaja, hoofdstuk 1; ‘en over de beker en de schotel welke eerst van binnen gezuiverd moeten worden’. Dat zij indien zij niet gezuiverd worden, toch uiterlijk goed schijnen; dat dit het farizeïsche is, of het huichelachtige, ofwel een zeker natuurlijke waarin niet het geestelijke is, aldus een onecht goede; en indien het geschiedt om het heil, is het een op verdienste gericht goede. Maar deze dingen moeten worden belicht in deze volgorde:

  1. Dat aan de naaste het boze niet willen doen, is hem liefhebben.
  2. Dat de naaste het goede willen doen, is hem liefhebben.
  3. Dat voor zoveel als de mens de naaste niet het boze wil doen, hij hem voor zoveel het goede wil doen vanuit de naastenliefde, en niet omgekeerd.
  4. Dat daaruit volgt dat het eerste van de naastenliefde is tot de Heer schouwen en de boze dingen als zonden schuwen; en dat het tweede van de naastenliefde is de naaste het goede doen.

De naaste het boze niet willen doen is hem liefhebben, want wie de ander liefheeft, doet hem niet het boze. Ook Paulus zegt dat wie de naaste liefheeft, het gebod van de Decaloog bewaart; hij wil niet doden, hij wil niet hoereren met de echtgenote van de andere, hij wil niet stelen, hij gedraagt zich niet als valse getuige; en daarom zegt hij dat de volheid van de wet de naastenliefde is. Maar er wordt gevraagd wat het eerdere en wat het latere is; of het eerdere is de naaste liefhebben, en vanuit die liefde die dingen niet doen, dan wel of het eerdere is die boze dingen uit zich verwijderen, en zo de naaste liefhebben. Dit is duidelijk dat wie de naaste liefheeft, die dingen niet doet. Maar het wordt gevraagd, hoe kan iemand de naaste liefhebben? Kan hij het voordat hij de boze dingen schuwt, en daartegen strijdt? Het schijnt alsof die liefde zelf strijdt; en zij strijdt, maar niet vooraleer hij daarin is; maar dat hij in die liefde niet kan komen tenzij hij eerder die boze dingen verwijdert, kan daaruit vaststaan dat ieder mens vanuit geboorte in boze dingen van elk geslacht is, dat hij niet naar iets anders begerig is dan naar hetgeen boos is, en dat hij, indien hij niet boete daarvoor doet, daarin blijft; en daarom staan die boze dingen in de weg, zodat hij niet vanuit die geestelijke liefde de naaste kan liefhebben; en daarom zegt Paulus ook dat het vlees tegen de geest is, en dat het vlees met zijn begerigheid gekruisigd moet worden, en dat de mens zo geestelijk en een nieuw creatuur wordt; daarvandaan kan het worden gezien dat voor zoveel als de mens het vlees kruisigt, hij voor zoveel in de geest leeft; daar dus de mens zodanig is vanuit geboorte, volgt dat de geest van hem de naaste niet kan liefhebben tenzij hij zijn vlees kruisigt, hetgeen geschiedt door de boetedoening; en voor zoveel als hij dit doet, voor zoveel heeft hij vanuit de geest, dit wil zeggen, innerlijk, de naaste lief; en dat de naaste eerder vanuit het hart liefhebben, tegen de natuur van de mens is. In de Christelijke wereld geldt het geloof dat wie geloof heeft de naaste liefheeft; maar dat geloof is een dwaalgeloof; niet kan iemand een geloof hebben waarin enig leven is, tenzij hij de boze dingen als zonden schuwt, ja zelfs voor zoveel als hij die schuwt. Uit deze dingen nu blijkt dat het eerste van de naastenliefde is, niet de naaste het boze doen, want niet de naaste het boze doen is strijden tegen de boze dingen bij zich, en boete voor die doen; en dat het tweede van de naastenliefde is de naaste het goede doen. Iemand kan vanuit het beginsel dat het christelijk is de naaste niet het boze te doen, het ook niet doen; maar wie vanuit dat beginsel alleen de naaste niet het boze doet, en hem het goede doet, heeft hem toch niet lief; maar hij doet hem het boze niet vanuit de gehoorzaamheid aan de Goddelijke wet, en niet vanuit de aandoening van de liefde jegens de naaste. Van deze aandoening weet niemand, alleen wie de boze dingen als zonden schuwt, dat wil zeggen, wie de boze dingen niet liefheeft; die komt in de aandoening van die liefde. Want iets anders is vanuit de gehoorzaamheid niet het boze doen maar het goede doen, en iets anders is vanuit de aandoening van de liefde jegens de naaste hem niet het boze doen, maar hem het goede doen. Het verschil is zoals tussen de nachtelijke warmte en het nachtelijk licht vanuit de maan en de sterren, en tussen de dagwarmte en het daglicht vanuit de zon. In de gehoorzaamheid is niet de warmte van die liefde, noch is het het licht van die liefde; maar in de aandoening is het; want de aandoening van de liefde is de warmte; en daarom zijn ook zij die vanuit de gehoorzaamheid het goede hebben gedaan, in de laatsten van de hemelen, en in een licht en een warmte zoals van de maan; ook het licht van het verstand van hen is schaduwachtig; zij zien niet enige geestelijke ware dingen in het licht. Het onderscheid is ook dat wie het goede doen vanuit de gehoorzaamheid, dit doen vanuit de vrees voor straf, en zo eveneens aflaten van de boze dingen te doen; maar wie vanuit de aandoening het goede doen, die doen het niet vanuit vrees voor straf; ja zelfs zijn wie vanuit de gehoorzaamheid het goede doen, natuurlijk; doch wie het vanuit de aandoeningen doen, zijn geestelijk. Voorts zijn wie het goede doen vanuit de gehoorzaamheid zij die worden hervormd, het gaat daaraan ook vooraf; maar wie het doen vanuit de aandoening, worden wederverwekt; dit volgt in de orde. Al diegenen die hebben geloofd dat de mens wordt gezaligd door geloof-alleen, indien zij christelijk leven, door te belijden dat zij zondaren zijn, en die zich niet hebben onderzocht, doen het goede vanuit de gehoorzaamheid, en niet vanuit de aandoening; ja zelfs weten zij ook niet wat ook aangaande het geloof, noch ten aanzien van de liefde, noch ten aanzien van God, behalve hetgeen zij van de prediker horen; nochtans doen zij goed. Wie vanuit de gehoorzaamheid het goede doen, die gaan voor in de weldaden die zij de armen geven, de behoeftigen bijstaan, en giften geven voor tempels en hospitalen; en zij kunnen niet anders dan in die dingen verdienste stellen; noch verstaan zij het Woord anders, waar gezegd wordt dat zij loon zullen hebben; noch weten zij dat de aandoening zelf van het goede met de verkwikkelijke dingen ervan het loon is. De aandoening zelf van de liefde is zoals een vlam, van waaruit het licht is in de ware dingen. De oorzaak is dat de Heer invloeit in de aandoening van de mensen, en het licht geeft; ook verschijnt de liefde in de geestelijke wereld vanuit de verte als een vlam; soms alsof vlammen neerdalen vanuit de hemel, welke de aandoeningen van het goede en het ware zijn, en verschijnen zo. Het is zoals wie de koning, de magistraat, en de officier eert volgens de wetten van de ondergeschiktheid, en zo de overigen; en dan heeft hij hem niet innerlijk lief. Degenen die hem liefhebben, zien in hem het goede.

 

 

Wat zijn de vruchten van de wederverwekking?

De wederverwekte mens heeft uit de Heer een nieuwe wil en een nieuw verstand, in een nieuw geestelijk lichaam; dus wordt hij een geheel ander mens.

Ware Christelijke Religie 583 (gedeeltelijk):

Er is bij de mens een voortdurende overeenstemming tussen die dingen, die op natuurlijke wijze en die, welke op geestelijke wijze, of tussen de dingen, die door het lichaam en die, welke door de geest plaatsvinden. De oorzaak hiervan is deze, dat de mens naar de ziel geestelijk wordt geboren, en met het natuurlijke wordt bekleed, wat zijn stoffelijk lichaam maakt. Daarbij komt, dat wanneer dit lichaam wordt afgelegd, zijn met een geestelijk lichaam beklede ziel in een wereld komt waarin alle dingen geestelijk zijn, en wordt daar in het gezelschap gelijkgezinden gebracht. Aangezien nu het geestelijk lichaam in het stoffelijk lichaam gevormd moet worden, en het gevormd wordt door de waarheden en goedheden, die uit de Heer invloeien door middel van de geestelijke wereld, en zij door de mens van binnen worden opgenomen in dergelijke dingen van hem als vanuit de natuurlijke wereld zijn, en die burgerlijke en zedelijke dingen worden genoemd, zo blijkt duidelijk, op welke wijze zijn vorming plaats vindt. En aangezien er, zoals gezegd, bij de mens een voortdurende overeenstemming is tussen de dingen die op natuurlijke wijze en die, welke op geestelijke wijze geschieden, zo volgt, dat die vorming is als de ontvangenis, de dracht in de baarmoeder, de geboorte en de opvoeding. Het is om deze reden, dat in het Woord onder natuurlijke geboorten de geestelijke geboorten worden verstaan, welke die van het goede en het ware zijn, want al wat staat in de zin van de letter van het Woord, omsluit en betekent het geestelijke.

Ware Christelijke Religie 601.

Dat de wederverwekte mens een vernieuwd of een nieuw mens is, weet de huidige Kerk zowel uit het Woord als uit de rede; uit het Woord door deze plaatsen: ‘Maakt u een nieuw hart en een nieuwe geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls’, (Ezechiël 18:31); ‘Ik zal u een nieuw hart geven, en een nieuwe geest in het midden van u; en Ik zal het hart van steen uit u wegnemen, en Ik zal u een hart van vlees geven, en Ik zal mijn geest geven in het midden van u’, (Ezechiël 36:26, 27); ‘Van nu aan kennen wij niemand naar het vlees; zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel’, (II Corinthiers 5:16,17). Onder een nieuw hart wordt daar een nieuwe wil verstaan, en onder een nieuwe geest een nieuw verstand, want het hart betekent in het Woord de wil, en de geest, wanneer hij met het hart verbonden wordt, het verstand. Volgens de rede: dat de wederverwekte mens een nieuwe wil en een nieuw verstand heeft, komt omdat deze twee vermogens de mens maken, en deze het zijn, die wederverwekt worden. Vandaar is elk mens van dien aard als hij naar deze vermogens is, boos, als zijn wil boos is, en nog bozer, als zijn verstand zijn wil begunstigt, in het omgekeerde geval echter goed. Alleen de godsdienst vernieuwt en verwekt de mens weder; deze neemt de hoogste plaats in het menselijk gemoed in, en ziet onder zich de burgerlijke dingen, die tot de wereld behoren, en dringt ook door deze heen omhoog als het zuivere sap door de boom tot aan zijn top, en ziet van deze hoogte op de natuurlijke dingen zoals iemand van een toren of berg af de velden beneden overziet.

Hemelse Verborgenheden 3212 (gedeeltelijk):

Wanneer de mens wordt wederverwekt, wordt hij geheel en al een ander, en wordt nieuw; daarom ook wordt hij, wanneer hij wederverwekt is "wederom geboren" en "opnieuw geschapen" genoemd. Dan is, hoewel hij eenzelfde gelaat en eenzelfde spraak heeft, toch zijn gemoed niet hetzelfde. Zijn gemoed is, wanneer hij wederverwekt is, hemelwaarts geopend, en daarin woont de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste met het geloof. Het is het gemoed, dat de mens tot een ander en nieuw maakt; de verandering van staat kan niet waargenomen worden in het lichaam van de mens, maar in zijn geest. Het lichaam is slechts de bedekking van zijn geest en wanneer dit wordt afgelegd, treedt zijn geest te voorschijn, en wel in een geheel andere vorm, wanneer hij wederverwekt is. Hij bezit dan de vorm van de liefde en van de naastenliefde in onuitsprekelijke schoonheid, in plaats van de vorige vorm, die er een was van haat en wreedheid met een wanstaltigheid, die eveneens onuitsprekelijk is. Hieruit kan blijken, wat de wederverwekte is, of de wederom geborene, of de opnieuw geschapene, namelijk een geheel ander en nieuw mens.

 

 

Wat is de verzoeking?

Een strijd die ontstaat tussen de nieuwe wil, die boven is, en de oude wil, die beneden is.

Ware Christelijke Religie 596.

De reden, waarom dan strijd ontstaat, is deze, dat de innerlijke mens hervormd werd door waarheden, en uit deze ziet hij wat boos en vals is, en dat het boze en valse nog in de uitwendige of natuurlijke mens zijn. Daarom ontstaat eerst onenigheid tussen de nieuwe wil, die boven is, en de oude wil, die onder is; en daar zij heerst tussen de willen, heerst zij tussen de verlustigingen van beide, want het is bekend, dat het vlees tegen de geest en de geest tegen het vlees is, en dat het vlees met zijn begeerten getemd moet worden, voordat de geest handelen en de mens nieuw worden kan. Na deze onenigheid van de willen ontstaat strijd, en deze strijd is het, die de geestelijke verzoeking wordt genoemd. Maar deze verzoeking vindt niet plaats tussen de goedheden en de boosheden, maar tussen de waarheden van het goede en de valsheden van het boze. Want het goede kan niet uit zichzelf strijden, maar het strijd door middel van de waarheden; en ook kan het boze niet uit zichzelf strijden, maar het strijd door middel van de valsheden. Zoals ook de wil niet uit zichzelf strijden kan, maar strijdt door middel van het verstand, waarin zijn waarheden zijn. De mens voelt deze strijd niet anders dan in zichzelf en als gewetensknagingen; niettemin is het de Heer en de duivel, dat wil zeggen, de hel, die in de mens strijden, en zij strijden om de heerschappij over de mens, of wie hem bezitten zal. De duivel of de hel valt de mens aan en roept zijn boosheden tevoorschijn, en de Heer beschermt hem en roept zijn goedheden tevoorschijn. Maar hoewel deze strijd in de geestelijke wereld plaatsvindt, vindt hij toch ook in de mens plaats tussen de waarheden van het goede en de valsheden van het boze, die in hem zijn. Daarom moet de mens geheel als uit zichzelf strijden, want hij is in de vrije keus om voor de Heer te handelen, en ook om voor de duivel te handelen. Hij is voor de Heer, zo hij in de waarheden van het goede blijft, en voor de duivel, zo hij in de valsheden van het boze blijft. Hieruit volgt, dat hij die wint, hetzij de innerlijke mens, hetzij de uitwendige, over de ander heerst, geheel als bij twee vijanden, die daarom strijden wie de heer over het rijk van de ander zal zijn. Hij, die wint, bemachtigt het rijk, en stelt allen, die daar zijn, onder zijn gehoorzaamheid. Indien dus in dit geval hier de innerlijke mens overwint, dan heerst hij en onderwerpt alle boosheden van de uitwendige mens, en dan wordt de wederverwekking voortgezet. Indien echter de uitwendige mens overwint, zo heerst deze, en verstrooit alle goedheden van de uitwendige mens, en aldus gaat de wederverwekking te gronde.

 

Is dit een strijd rechtstreeks tussen het goede en het boze?

Nee, het is de strijd tussen het ware uit het goede, en het valse uit het boze.

WCR 596 -zie hierboven.

 

Wat wordt onder de lusten van het vlees verstaan?

Alle begeerte die opkomt uit eigenliefde en de liefde tot de wereld, zoals: haat en verachting, echtbreuk en wulpsheid, wangunst, afgunst en hebzucht.

Hemelse Verborgenheden 10732 (gedeeltelijk):

"Gij zult geen vuur aansteken in al uw woningen op de sabbatdag", (Exodus 35:3); dat dit betekent dat niets van de eigenliefde, die van zich en van de wereld is, dan in alle en de afzonderlijke dingen van de mens die uit de Heer zijn, mag verschijnen, staat vast uit de betekenis van het vuur, wat hier de liefde in de ene en de andere zin is, en de eigenliefde, dus de liefde van zich en van de wereld, waaruit alle begerigheid is, en al het boze en valse;

Ware Christelijke Religie 326 (gedeeltelijk):

Over het 9de en het 10de gebod. "Gij zult niet begeren uws naasten huis; Gij zult niet begeren uws naasten echtgenote, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os en zijn ezel, noch iets dat uws naasten is", (Exodus 20:17). Deze twee geboden hebben betrekking op al de voorafgaande geboden, en leren en gelasten het uitdrukkelijk, dat men de boosheden niet moet doen, alsmede dat men daarnaar ook geen begeerte zal hebben, bijgevolg dat zij niet alleen de uitwendige mens betreffen maar ook de innerlijke, want wie de boosheden niet doet, maar ze evenwel begeert te doen, die doet ze toch, want de Heer zegt: "Zo wie eens anders echtgenote begeert, die heeft alreeds overspel in zijn hart met haar gedaan", (Mattheüs 5 : 27, 28); en de uitwendige mens wordt niet eerder innerlijk of werkt niet eerder met de innerlijke als één tezamen, dan wanneer de begeerten verwijderd zijn.

Hemel en Hel 562.

De boosheden die degenen die in de liefde voor zichzelf zijn toebehoren, zijn in het algemeen: verachting voor anderen, nijd, vijandige gezindheid tegen allen die hen niet begunstigen en daaruit voortvloeiende vijandelijkheden, zoals: verschillende soorten van haat, wraak, list, bedrog, ongenade en wreedheid. En wat de godsdienstige dingen betreft, is er niet alleen verachting van het Goddelijke en Goddelijke dingen die de waarheden en goedheden van de Kerk zijn, maar ook toorn tegen hen. Deze toorn verandert in haat wanneer de mens een geest wordt, en dan kan hij niet alleen niet verdragen deze dingen aan te horen, maar brandt hij zelfs van toorn tegen allen die het Goddelijke erkennen en aanbidden.

 

 

In welke hemel wordt de mens verheven die hervormd en wederverwekt wordt?

Die hemel, welke overeenstemt met de graad van hoogte, waartoe de liefde van zijn wil door middel van het verstand is verheven.

Ware Christelijke Religie 580.

Dat eenieder overeenkomstig zijn staat kan worden wederverwekt, komt omdat de eenvoudigen anders worden wederverwekt dan de geleerden; anders zij, die zich op verschillende studies hebben toegelegd en ook in verschillende ambten zijn; anders zij, die ten aanzien van de uitwendige dingen van het Woord, en zij die ten aanzien van de inwendige dingen daarvan in navorsingen verdiept zijn; anders zij, die van de ouders in het natuurlijk goede zijn dan zij, die in het boze zijn; anders zij, die zich uit de kindsheid in de ijdelheden van de wereld begeven hebben, en anders zij, die zich daarvan vroeger of later hebben afgewend; in één woord, anders zij, die de uitwendige Kerk van de Heer samenstellen, en anders zij, die de innerlijke samenstellen. Deze verscheidenheid is oneindig, evenals die van de aangezichten en gezindheden; niettemin kan eenieder overeenkomstig zijn staat wederverwekt en zalig gemaakt worden. Dat dit zo is, kan uit de verschillende hemelen blijken, waarin alle wederverwekten komen, namelijk dat deze drie in getal zijn: de hoogste, de middelste, en de laatste, en dat in de hoogste diegenen komen, die door de wederverwekking de liefde tot de Heer opnemen, in de middelste diegenen die de liefde jegens de naaste opnemen, in de laatste diegenen die alleen de uitwendige naastenliefde werken, en tevens de Heer als God, Verlosser en Zaligmaker erkennen. Al deze zijn zalig geworden, maar op verschillende wijze. Dat allen wederverwekt en zo zalig gemaakt kunnen worden, komt, omdat de Heer met Zijn Goddelijk Goede en Ware bij elk mens tegenwoordig is; daarvandaan heeft eenieder het leven, en vandaar het vermogen tot verstaan en willen, en hebben dan de vrije keuze in geestelijke dingen. Deze dingen ontbreken aan geen mens; en ook zijn de middelen daartoe gegeven, de Christenen in het Woord en de heidenen in de godsdienst van eenieder, welke leert dat er één God is, en geboden met betrekking tot het goede en boze. Hieruit volgt dat eenieder zalig worden kan, bijgevolg niet de Heer, maar de mens schuld heeft, wanneer hij niet zalig wordt, en de mens heeft schuld omdat hij niet meewerkt.

Ware Christelijke Religie 603.

Het menselijk gemoed is in drie gebieden onderscheiden; het laagste wordt het natuurlijke genoemd, het middelste het geestelijke, en het hoogste het hemelse. De mens wordt door de wederverwekking opgeheven van het laagste gebied, dat het natuurlijke is, in het hogere, dat het geestelijke is, en door dit in het hemelse. Dat er drie gebieden van het gemoed zijn, zal in het volgende worden aangetoond. Vandaar komt het dat de niet wederverwekte mens natuurlijk en de wederverwekte mens geestelijk wordt genoemd. Hieruit blijkt dat het gemoed van de wederverwekte mens in het geestelijk gebied is opgeheven, en hij van het hogere gebied uit de dingen ziet, die in de lagere of natuurlijke gemoed voorvallen. Dat er in het menselijk gemoed een lager en een hoger gebied is, kan een ieder, wanneer hij zijn aandacht even op zijn gedachte vestigt, zien en erkennen; want hij ziet wat hij denkt, omdat hij zegt, dat hij dit of dat gedacht heeft of denkt. Dit zou niet mogelijk zijn, wanneer er niet een innerlijke gedachte bestond, die de gewaarwording wordt genoemd, en in de lagere, die de gedachte wordt genoemd, kan zien. Wanneer een rechter de oorzaken gehoord of gelezen heeft, die door de advocaat in een lange reeks zijn voorgelegd, verzamelt hij ze in één overzicht in het hogere gebied van zijn gemoed, dus in een universele voorstelling, en daarna laat hij van daaruit zijn blik neervallen in het lagere gebied, dat tot de natuurlijke gedachte behoort, en stelt daar de argumenten in volgorde. En overeenkomstig het hogere geeft hij zijn uitspraak en oordeelt. Wie weet niet, dat de mens in een of twee ogenblikken dingen denken en besluiten kan, die hij door middel van het lagere denken niet in de tijd van een half uur kan uitspreken? Deze dingen worden aangevoerd, opdat men kan weten, dat het menselijke gemoed in lagere en hogere gebieden is onderscheiden.

Ware Christelijke Religie 608.

Men moet weten, dat er drie hemelen zijn, en deze van elkaar onderscheiden zijn naar de drie graden van liefde en wijsheid, en dat de mens naar gelang van de wederverwekking in gemeenschap is met de engelen uit deze drie hemelen; en dat, aangezien dat zo is, het menselijk gemoed onderscheiden is in drie graden of gebieden overeenkomstig de hemelen. Hier zal het alleen door een gelijkenis worden toegelicht, van welke aard de drie graden zijn, overeenkomstig welke deze hemelen zijn onderscheiden; zij zijn als in de mens hoofd, lichaam en voeten zijn; de bovenste hemel maakt het hoofd, de middelste maakt het lichaam, en de laatste de voeten; want de gezamenlijke hemel is voor de Heer gelijk één enkel mens. Dat dit zo is, werd mij – Swedenborg - door eigen waarneming ontdekt; want het werd mij gegeven te zien één gezelschap van de hemel, dat uit een myriade bestond, als één mens tegelijkertijd; waarom zou dan de gezamenlijke hemel niet zo voor de Heer verschijnen? Hieruit blijkt ook, hoe dat moet worden verstaan, wat in de Christelijke wereld bekend is, namelijk, dat de Kerk het Lichaam van Christus maakt, en dat Christus het leven van dit lichaam is. Daarmee kan ook verduidelijkt worden, dat de Heer het al in alle dingen van de hemel is, want Hij is het leven in dit lichaam. Desgelijks is de Heer de Kerk bij hen die Hem alleen als God van hemel en aarde erkennen, en in Hem geloven. Dat Hij de God van de Hemel en van de aarde is, leert Hijzelf bij, (Mathheüs 28:18); en dat men in Hem moet geloven, bij Johannes, (3: 15,16,36; 6:40; 11:25,26).

 

 

Wat is de eerste van de zeven staten van hervorming en wederverwekking?

Dit is de staat van verlichting van het verstand, boven de oude wil verheven en zo, van de kennis van God en het verlangen naar nieuw leven.

Hemelse Verborgenheden 7.

De eerste staat is die welke voorafgaat, zowel van de vroegste kindertijd af als onmiddellijk vóór de wedergeboorte, en wordt ‘woestheid, ledigheid en duisternis’ genoemd. En de eerste beweging, welke de barmhartigheid van de Heer is, is met de Geest Gods aangeduid, ‘zich heen en weer bewegende over de aangezichten der wateren’.

Hemelse Verborgenheden 20.

"En God zei: daar zij licht, en daar werd licht", (Genesis 1:3). Het eerste van de wedergeboorte is, dat de mens begint te weten dat het goede en het ware iets van hoger orde is. De mensen die geheel en al uiterlijk zijn, weten zelfs niet eens wat goed en wat waar is, want al wat tot de eigenliefde en de wereldliefde behoort achten zij goed, en alles wat deze liefden begunstigt achten zij waar, en weten dus niet, dat dat goede boos, en dat ware vals is. Maar wanneer nu de mens opnieuw ontvangen wordt, begint hij allereerst met te weten, dat het goede van hem niet goed is, en wanneer hij nader tot het licht komt, dat de Heer IS, en dat de Heer het goede en het ware Zelf is. Dat men dient te weten dat de Heer IS, zegt Hijzelf bij Johannes: "Want indien gij niet gelooft dat Ik ben, gij zult in uwe zonden sterven", (Johannes 8 : 24). Vervolgens, dat de Heer het goede zelf is, of het leven, en het ware zelf, of het licht, en aldus dat er geen goede of ware is dan van de Heer, zoals ook bij Johannes: "In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en God was het Woord, alle dingen zijn door Hem gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. In Hem was het leven, en het leven was het licht der mensen, maar het licht schijnt in de duisternis; Hij was het ware licht, hetwelk verlicht ieder mens komende in de wereld", (Johannes 1 : 1,3,4,9).

Ware Christelijke Religie 588.

Ter wille van dit einddoel is de mens het vermogen gegeven het verstand te verheffen bijna tot in het licht, waarin de engelen van de hemel zijn, opdat hij kan zien, wat hem betaamt te willen en vandaar te doen, opdat hij in de wereld tijdelijk voorspoedig, en na de dood tot in eeuwigheid gelukzalig is. Hij wordt voorspoedig en gelukzalig, als hij zich wijsheid verwerft, en de wil onder de gehoorzaamheid aan de wijsheid houdt; maar hij wordt rampspoedig en rampzalig, als hij zijn verstand onder de gehoorzaamheid aan de wil stelt. De reden hiervan is deze, dat de wil zich van geboorte af naar boosheden, zelfs naar monsterachtigheden neigt; daarom zou, wanneer de wil niet door middel van het verstand geremd werd, de aan het vrije van zijn wil overgelaten mens zich in alle schandedaden storten, en uit de hem ingeboren wilde natuur zou hij, ten behoeve van hemzelf, allen die hem niet begunstigen en aan zijn begeerte niet toegeven, uitplunderen en vermoorden. Bovendien zou, wanneer het verstand niet afzonderlijk vervolmaakt kon worden, en door middel daarvan de wil, de mens niet een mens, maar een beest zijn; want zonder deze afscheiding, en zonder de opklimming van het verstand boven de wil, zou hij niet hebben kunnen denken, en uit de gedachte spreken, maar alleen zijn aandoening in een klank uiten; noch had hij uit de rede kunnen handelen, maar uit het instinct; nog minder had hij de dingen, die tot God behoren, en door middel daarvan God, kunnen kennen, en zo met Hem verbonden worden, en leven in eeuwigheid. Want de mens wil en denkt als uit zichzelf, en dit "als uit zichzelf" is het wederkerige van de verbinding, want verbinding zonder het wederkerige is onbestaanbaar, evenals een verbinding van het actieve met het passieve onbestaanbaar is zonder aanpassing of toepassing. God alleen handelt, en de mens laat zich handelen, en hij werkt naar alle schijn als uit zichzelf mee, hoewel innerlijk uit God. Maar hieruit kan men, wanneer men het naar behoren gevat heeft, zien, van welke aard de liefde van de wil van de mens is, wanneer zij door middel van het verstand wordt opgeheven, en ook van welke aard zij is, wanneer zij niet wordt opgeheven; en dus van welke aard de mens is.

Ware Christelijke Religie 589.

Men moet weten, dat het vermogen om het verstand te verheffen tot het inzicht, waarin de engelen van de hemel zijn, van de schepping aan in elk mens gelegen is, zowel in de bozen als in de goeden, ja zelfs ook in elke duivel in de hel. Want allen, die in de hel zijn, zijn mensen geweest; dit is mij -Swedenborg- door levende ondervinding vaak aangetoond; maar dat zij niet in het inzicht maar in de waanzin zijn in geestelijke dingen, komt, omdat zij niet het goede, maar het boze willen; vandaar hebben zij een afkeer daarvan de waarheden te weten en te verstaan, want de waarheden zijn vóór het goede en tegen het boze. Hieruit blijkt ook duidelijk, dat het eerste van de nieuwe verwekking de opneming van de waarheden met het verstand is; en dat het tweede van de wederverwekking is, dat men overeenkomstig de waarheden wil handelen, en tenslotte ze doen. Maar toch kan men van niemand zeggen, dat hij hervormd is door de erkentenissen van de waarheden alleen; want de mens kan, vanwege het vermogen tot verheffing van het verstand boven de liefde van de wil, deze bemachtigen, en ze ook spreken, onderwijzen en prediken; maar diegene is hervormd, die in de aandoening van de waarheid ter wille van de waarheid is; want deze aandoening verbindt zich met de wil, en wanneer zij voortgaat, verbindt zij de wil met het verstand; en dan begint de wederverwekking.

Ware Christelijke Religie 602.

Maar men moet weten, dat de mens ten aanzien van het verstand bijna in het licht, waarin de engelen van de hemel zijn, kan oprijzen. Maar zo hij zich niet ook naar de wil verheft, blijft hij toch de oude mens, en niet een nieuwe. Op welke wijze echter het verstand zich meer en meer in de hoogte heft, werd eerder aangetoond. Vandaar heeft de wederverwekking in de eerste plaats betrekking op de wil, en in de tweede plaats op het verstand; want het verstand bij de mens is gelijk het licht in de wereld, en de wil gelijk de warmte daar. Dat het licht zonder de warmte geen leven en wasdom geeft, maar wel het met de warmte verbonden licht, is bekend. Ook is het verstand ten aanzien van het lagere gebied in het gemoed inderdaad in het licht van de wereld en in het licht van de hemel ten aanzien van het hogere gebied. Indien daarom de wil niet uit het lagere in het hogere geheven en daar met het verstand verbonden wordt, zo blijft hij in de wereld, en dan vliegt het verstand omhoog en omlaag, maar elke nacht met de wil beneden, en ligt daar neer, en zij verbinden zich als een man met een hoer, en verwekken tweekoppige vruchten. Hieruit blijkt heel duidelijk, dat de mens niet wederverwekt is, tenzij hij een nieuwe wil en een nieuw verstand heeft.

Goddelijke Voorzienigheid 151 (gedeeltelijk):

Maar hier zal iets gezegd worden hoe de innerlijke mens hervormd wordt, en door hem de uitwendige. De innerlijke mens wordt niet hervormd door alleen weten, verstaan, en wijs zijn; bijgevolg niet door alleen denken, maar door datgene te willen wat de wetenschap, het inzicht, en de wijsheid leert. Wanneer de mens weet, verstaat en daarin wijs is dat de hemel en de hel zijn,en dat al het boze vanuit de hel is, en al het goede vanuit de hemel, dan is hij, indien hij dan het boze niet wil omdat het uit de hel is, maar het goede wil, omdat het vanuit de hemel is, in de eerste graad van de hervorming, en op de drempel vanuit de hel tot de hemel.

 

 

Wat is de tweede?

De onderscheiding en scheiding tussen de dingen die van de Heer zijn en welke het eigene van de mens zijn, dus tussen het innerlijke en het uitwendige.

Goddelijke Voorzienigheid 151 (gedeeltelijk):

Wanneer de mens verder voortschrijdt, en wil aflaten van de boze dingen, is hij in de tweede graad van de hervorming, en dan is hij buiten de hel maar nog niet in de hemel; deze ziet hij boven zich. Dit innerlijke moet er zijn opdat de mens hervormd kan worden; maar tenzij het ene en het andere, zowel het uitwendige en het innerlijke, hervormd wordt, is de mens niet hervormd. Het uitwendige wordt hervormd door het innerlijke, wanneer het uitwendige aflaat van de boze dingen welke het innerlijke niet wil omdat zij hels zijn, en temeer wanneer hij die om die reden schuwt, en tegen die strijdt, dan is het innerlijke het willen en het uitwendige het doen, want tenzij iemand doet wat hij wil, is van binnen dat wat hij niet wil, en dit wordt tenslotte niet willen. Uit dit weinige kan men zien hoe de uitwendige mens wordt hervormd door de innerlijke.

Hemelse Verborgenheden 8.

De tweede staat: wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen de dingen, die van de Heer zijn en die, welke de mens eigen zijn. Die van de Heer zijn, worden in het Woord overblijfselen genoemd; dit zijn voornamelijk de erkentenissen van de dingen van het geloof, welke de mens van zijn kindertijd af geleerd heeft. Deze erkentenissen worden bewaard en komen niet te voorschijn vooraleer hij in die staat gekomen is. Deze staat komt heden ten dage zelden voor zonder verzoeking, rampspoed, droefenis, hetgeen uitwerkt dat al de dingen van het lichaam en van de wereld - dus al de dingen die het eigene van de mens uitmaken - tot rust komen en als het ware sterven. Zo dus worden de dingen die tot de uiterlijke mens behoren, gescheiden van de dingen die van de innerlijke mens zijn. In de innerlijke mens zijn de overblijfselen, die door de Heer voor deze tijd en voor dat doel bewaard zijn.

Hemelse Verborgenheden 24.

"En God zei: Daar zij een uitspansel in het midden van de wateren, en dat make scheiding tussen de wateren voor de wateren", (Genesis 1:6). Nadat de Geest Gods, of de barmhartigheid van de Heer, de erkentenissen van het ware en het goede aan de dag heeft gebracht, en het eerste licht gegeven, namelijk dat de Heer IS, en dat de Heer het goede zelf is, en het ware zelf, en dat er niet enig goed en waar is dan van de Heer, maakt Hij vervolgens onderscheid tussen de innerlijke mens en de uiterlijke, en dus tussen de erkentenissen, die bij de innerlijke mens zijn, en de verzamelde kennis, die van de uiterlijke mens is. De innerlijke mens wordt uitspansel genoemd; de erkentenissen die bij de innerlijke mens zijn, heten wateren boven het uitspansel; en de verzamelde kennis van de uiterlijke mens wordt wateren onder het uitspansel genoemd. Voordat de mens wordt wedergeboren, weet hij zelfs niet eens dat er een innerlijke mens bestaat, nog minder wat de innerlijke mens is, daar hij geen onderscheid tussen deze ziet, terwijl hij, ondergedompeld in lichamelijke en wereldse dingen, er tevens al datgene in dompelt wat van de innerlijke mens is, en uit streng onderscheiden verscheidenheden maakt hij één duistere verwarring. Daarom wordt er eerst gezegd: ‘daar zij een uitspansel in het midden van de wateren’, en dan: ‘het make scheiding voor de wateren tussen de wateren’, maar niet, het make scheiding tussen wateren en wateren. Dit volgt evenwel terstond daarop in vers 7 en 8: "En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo. En God noemde het uitspansel hemel". Bijgevolg is het tweede wat de mens gewaar wordt, wanneer hij wordt wedergeboren, dit, dat hij begint te weten, dat er een innerlijke mens bestaat; of dat de dingen die bij de innerlijke mens zijn, het goede en het ware zijn, welke van de Heer alleen komen. En omdat de uiterlijke mens, wanneer hij wordt wedergeboren, van dien aard is, dat hij nochtans denkt, dat hij het goede wat hij doet, uit zichzelf doet, en het ware wat hij zegt, uit zichzelf zegt, wordt hij, omdat hij zo gevormd is, hierdoor, dus als het ware door zijn eigen ik, van de Heer er toe geleid het goede te doen en het ware te spreken. Om die reden wordt eerst de nadruk gelegd op de wateren die onder het uitspansel zijn, en dan op de wateren die boven het uitspansel zijn. Het is ook een hemelse verborgenheid, dat de mens door het eigene, zowel door het bedrieglijke van de zinnen als door de begeerten, geleid wordt, en door de Heer tot die dingen gebogen wordt, die waar en goed zijn, en dat aldus alle fasen van de wedergeboorte, zowel in het algemeen als in het bijzonder, voortschrijden van de avond tot de morgen, gelijk van de uiterlijke mens tot de innerlijke, of van de aarde tot de hemel: daarom wordt nu het uitspansel of de innerlijke mens, hemel genoemd.

 

 

Welke dingen zijn van de Heer bij iemand, die nog niet is wederverwekt?

De overblijfselen van de kindertijd en jeugd, wat de staat is van onschuld en vrede, van liefde en naastenliefde, van medelijden, van de kennis van het goede en ware, en van de daaruit voortvloeiende genegenheden en gedachten. Deze overblijfselen worden in het binnenste van iedereen opgeborgen en bewaard.

Hemelse Verborgenheden 22.

"En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag", (Genesis 1:5). Avond is iedere voorafgaande staat, een staat van schaduw, of valsheid, en zonder enig geloof. Morgen is elke volgende staat, welke er een is van licht, of waarheid en erkentenissen van het geloof. Avond betekent in het algemeen alle dingen, die het eigene van de mens zijn, maar morgen alle dingen, die van de Heer zijn; zoals bij David: "De Geest van Jehovah heeft in mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest; de God Israëls heeft gezegd, de rotssteen Israëls heeft tot mij gesproken. Hij is als het licht van de morgen, wanneer de zon opgaat, een morgen zonder wolken, wanneer de glans van de regen, de grasscheutjes uit de aarde spruiten", (2 Samuel 23:2,3,4). Omdat het avond is, wanneer er geen geloof is, en morgen wanneer er wel geloof is, wordt de Komst van de Heer in de wereld morgen genoemd; en de tijd waarin Hij komt, omdat er dan geen geloof meer is, wordt avond genoemd, zoals bij Daniël: "De Heilige zei tot mij, tot aan de avond wanneer het morgen wordt, tweeduizend en driehonderd", (Daniël 8:14,26). Desgelijks wordt in het Woord morgen voor alle komst van de Heer genomen, daarom is het een aanduiding voor de nieuwe schepping.

Hemelse Verborgenheden 561.

Maar opdat men kan weten, wat overblijfselen zijn: dit zijn niet alleen de goedheden en de waarheden, die de mens uit het Woord van de Heer van kindsbeen af geleerd heeft en die aldus in zijn geheugen gegrift zijn, maar het zijn ook alle staten die daaruit zijn afgeleid, zoals de staten van de onschuld van de vroegste kindsheid af, de staten van de liefde jegens de ouders, de broers, de meesters, de vrienden; de staten van liefde jegens de naaste, alsmede van ontferming jegens de armen en noodlijdenden, kortom alle staten van het goede en ware. Deze staten en ook de in het geheugen gegrifte goedheden en waarheden, heten overblijfselen, welke door de Heer bij de mens worden bewaard en verborgen gehouden in zijn innerlijke mens, zonder dat hij er iets hoegenaamd van weet, en terdege gescheiden van datgene, wat het eigen ik van de mens uitmaakt of de boosheden en valsheden. Al deze staten worden door de Heer bij de mens bewaard, zodat er ook niet het minste van verloren gaat, hetgeen mij hieruit te weten werd gegeven, dat iedere staat van de mens, van zijn vroegste kindertijd af tot aan zijn hoogste ouderdom toe, in het andere leven niet alleen blijft, maar ook wederkeert, en wel geheel en al zo, als zij waren toen hij in de wereld leefde; en dus niet alleen de goedheden en waarheden van het geheugen, maar ook al de staten van onschuld en van naastenliefde. En wanneer de staten van het boze en valse, of van de boosaardigheid en de fantasie terugkomen, want ook deze blijven en keren alle weer tot in de kleinste bijzonderheden, dan worden door de Heer deze staten door middel van gene verzacht. Hieruit kan blijken, dat de mens, als hij geen overblijfselen had, nooit anders dan in de eeuwige verdoemenis zou kunnen zijn.

Hemelse Verborgenheden 1906 (gedeeltelijk):

Wat de overblijfselen zijn, namelijk dat zij alle staten zijn van de neiging tot het goede en ware, waarmee de mens door de Heer begiftigd is van de vroegste kindertijd af tot aan het einde van het leven, welke staten voor hem worden weggeborgen ten behoeve van zijn leven na de dood. Want alle staten van zijn leven keren in het andere leven achtereenvolgens terug, en dan worden zij door de staten van het goede en het ware, waarmee hij door de Heer begiftigd is, getemperd. Hoe meer overblijfselen hij daarom in het leven van het lichaam ontvangen heeft, of hoe meer goeds en waars, des te aangenamer en schoner zijn overige staten verschijnen, wanneer die terugkeren. Dat het hiermee zo gesteld is, kan eenieder inzien, wanneer hij daarover nadenkt; wanneer de mens geboren wordt, heeft hij niets goeds en waars uit zichzelf, maar hij is geheel en al met het erfboze bezoedeld, maar daarentegen vloeit al het goede in, bijvoorbeeld dat hij zijn ouders, zijn voedsters, zijn vrienden liefheeft, en zulks uit onschuld; dit is het, hetgeen van de Heer door de hemel van de onschuld en de vrede, welke de binnenste is, invloeit, en zo dus wordt de mens, zolang hij een klein kind is, daarmee vervuld. Later, wanneer hij opgroeit, wijkt dit kinderlijk goede, onschuldige en vredige terug, en hoe meer hij in de wereld wordt ingeleid, des te meer komt hij in de lusten daarvan, en in de begeerten, en zo dus in boosheden, en in dezelfde mate beginnen de hemelse dingen of goedheden van de kinderlijke leeftijd te verdwijnen, niettemin blijven ze aanwezig, en hierdoor worden de staten getemperd, welke de mens later aanneemt en zich toeëigent; zonder deze kan de mens nooit mens zijn; want de staten van de begeerten of van het boze zouden, zonder de matiging door de staten van de neiging tot het goede, wreder zijn dan van enig dier; deze staten van het goede zijn het, die overblijfselen worden genoemd, door de Heer geschonken, en in de inborst van de mens geplant, en wel zonder dat de mens het weet.

Ware Christelijke Religie 611.

Dat voor zoveel als de mens wordt wederverwekt, de zonden verwijderd worden, komt omdat de wederverwekking daarin bestaat, het vlees te beteugelen, opdat het niet zal overheersen, en de oude mens met zijn begeerten te temmen, opdat hij zich niet zal verheffen en het verstandelijke verderven. Na zo’n verderf is de mens niet langer voor hervorming vatbaar. Deze hervorming kan niet plaats vinden, tenzij het geestelijke van de mens, dat boven het vlees is, onderricht en vervolmaakt wordt. Wie, die nog over een gezond verstand beschikt, kan hieruit niet besluiten, dat dergelijke dingen niet in een oogwenk kunnen geschieden, maar dat zij geleidelijk gebeuren, zoals de mens ontvangen, in de baarmoeder gedragen, geboren en opgevoed wordt, overeenkomstig de dingen, die boven werden aangetoond? Want de dingen die tot het vlees of tot de oude mens behoren, kleven van geboorte af aan, en bouwen het eerste huis van zijn gemoed, waarin de begeerten wonen, gelijk de wilde dieren in hun holen; en zij wonen eerst in de voorhoven, en gaan binnen, en klimmen allengs langs trappen omhoog, en vormen zich kamers. Dit geschiedt geleidelijk, zoals een klein kind groeit, een knaap wordt, en daarna een jongeling, en dan uit eigen verstand begint te denken en uit eigen wil te handelen. Wie ziet niet, dat dit tot dusver in het gemoed opgetrokken huis, waarin de begeerten als ochim, zijim en saters hand in hand dansen, niet in een oogwenk verwoest, en een nieuw huis op zijn plaats gebouwd kan worden. Moeten niet eerst de begeerten, die elkaar bij de hand houden en aldus hun spel spelen, verwijderd zijn, en nieuwe verlangens, die tot het goede en ware behoren, in de plaats van de begeerten, die tot het boze en valse behoren, binnengeleid zijn. Dat deze dingen niet in een oogwenk gebeuren, kan ieder wijs mens alleen hieruit al zien, dat elk boze is samengevlochten uit talloze begeerten, en dat het is als een vrucht, onder de oppervlakte vol wormen wit van lichaam en zwart van kop; en ook dat de boosheden talrijk zijn en onder elkaar verbonden, zoals het kroost van een spin, als het pas uit haar buik is uitgebroed. Daarom kan, wanneer niet het ene boze na het andere wordt uitgetrokken, en dit wel zolang, tot het verband gebroken is, de mens niet nieuw worden. Deze dingen werden aangevoerd, opdat zal men weten, dat voor zoveel iemand wordt wederverwekt, de zonden verwijderd worden.

 

 

Welke dingen zijn van de mens eigene?

Boosheden en valsheden, beide erfelijk en verworven, en de daaruit voortvloeiende begeerten en overredingen.

Zie bij vorige vraag.

 

 

Hoe vindt deze scheiding plaats?

Door middel van verzoeking, rampspoed en verdriet,

Hemelse Verborgenheden 8.

De tweede staat: wanneer er onderscheid wordt gemaakt tussen de dingen die van de Heer zijn en die, welke de mens eigen zijn. Die van de Heer zijn, worden in het Woord overblijfselen genoemd; dit zijn voornamelijk erkentenissen van de dingen van het geloof, die de mens van zijn kindertijd af geleerd heeft. Deze erkentenissen worden bewaard en komen niet te voorschijn vooraleer hij in die staat gekomen is. Deze staat komt heden ten dage zelden voor zonder verzoeking, rampspoed, droefenis, hetgeen uitwerkt dat al de dingen van het lichaam en van de wereld - dus al de dingen die het eigene van de mens uitmaken - tot rust komen en als het ware sterven. Aldus worden de dingen die tot de uiterlijke mens behoren, gescheiden van de dingen die van de innerlijke mens zijn. In de innerlijke mens zijn de overblijfselen, die door de Heer voor deze tijd en voor dat doel bewaard zijn.

 

Hoe wordt de inwendige mens hervormd?

Door het goede en ware te willen en te denken.

Goddelijke Voorzienigheid 151 (gedeeltelijk):

Wanneer de mens verder voortschrijdt, en wil aflaten van de boze dingen, is hij in de tweede graad van de hervorming, en dan is hij buiten de hel maar nog niet in de hemel; deze ziet hij boven zich. Dit innerlijke moet er zijn opdat de mens hervormd kan worden; maar tenzij het ene en het andere, zowel het uitwendige als het innerlijke, hervormd wordt, is de mens niet hervormd. Het uitwendige wordt hervormd door het innerlijke, wanneer het uitwendige aflaat van de boze dingen welke het innerlijke niet wil omdat zij hels zijn, en te meer wanneer hij die om die reden schuwt, en tegen die strijdt; zo is het innerlijke het willen en het uitwendige het doen, want tenzij iemand doet wat hij wil, is van binnen dat wat hij niet wil, en het wordt tenslotte niet willen. Uit dit weinige kan men zien hoe de uitwendige mens wordt hervormd door de innerlijke.

Ware Christelijke Religie 592.

Maar de innerlijke en de uitwendige mens van de Nieuwe Kerk zijn geheel en al anders. De innerlijke mens behoort tot zijn wil, waaruit hij denkt, wanneer hij aan zichzelf is overgelaten, hetgeen geschiedt wanneer hij in zijn huis is; terwijl de uitwendige mens zijn handeling en spraak is, die van hem uitgaan wanneer hij tussen anderen is, dus buiten. Dus is de innerlijke mens de naastenliefde, aangezien deze tot de wil behoort, en tevens het geloof, wat tot het denken behoort. Deze beide mensen maken vóór de wederverwekking de natuurlijke mens uit, die zo dus verdeeld is in een innerlijke en een uitwendige. Dit blijkt duidelijk hieruit, dat het de mens niet veroorloofd is, tussen anderen of buiten zo te handelen en te spreken als wanneer hij aan zichzelf overgelaten of in zijn huis is. De oorzaak van deze verdeling is, dat de burgerlijke wetten straffen voorschrijven voor hen die boos handelen, en beloningen voor hen die wèl handelen; en aldus dwingen zij zich om de uitwendige mens van de inwendige mens te scheiden, want niemand wil gestraft, en een ieder wil beloond worden, wat door rijkdommen en eerbewijzen geschiedt. Deze beide bereikt de mens niet, zo hij niet naar die wetten leeft; vandaar komt het, dat er zedelijkheid en welwillendheid bestaat in de uitwendige dingen, ook bij hen, die geen zedelijkheid en welwillendheid in de innerlijke dingen hebben; van deze oorsprong is alle huichelarij, vleierij en geveinsdheid.

 

 

Hoe wordt de uitwendige mens hervormd?

Door het goede en ware te doen en te spreken.

GV 151; WCR 592 - zie bij vorige vraag.

 

 

Wat is de derde staat?

Een van berouw, waarin de mens van het boze begint af te zien en het goede te doen en het ware te spreken.

Hemelse Verborgenheden 9.

De derde staat is die van het berouw, waarin de mens uit zijn innerlijk vroom en met wijding spreekt en goede werken voortbrengt, als het ware die van de naastenliefde, niettemin zijn zij onbezield, omdat hij meent ze uit zichzelf te doen; en deze werken worden genoemd grasscheutjes, dan zaadzaaiend kruid, tenslotte vruchtbaar geboomte.

 Hemelse Verborgenheden 29.

"En God zei: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde. En het was alzo. En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag dat het goed was." (Genesis 1:11,12). Wanneer de aarde, of de mens, dermate is voorbereid, dat hij van de Heer hemelse zaden ontvangen kan, en iets goeds en waars kan voortbrengen, doet de Heer eerst iets teers ontspruiten, wat grasscheutjes genoemd wordt; dan iets nuttigers dat zich verder voortplant, en zaadzaaiend kruid genoemd wordt; eindelijk iets goeds dat vruchten voortbrengt en vruchtdragend geboomte genoemd wordt, welks zaad daarin is, elk naar zijn aard. De mens die wedergeboren wordt, is eerst zodanig, dat hij het goede wat hij doet, acht uit hem zelf te zijn, en zo ook het ware wat hij zegt, acht uit hem zelf te zijn, terwijl het hiermee echter zo gesteld is, dat al het goede en al het ware van de Heer is. Daarom heeft diegene, die meent dat het van hem zelf is, nog niet het leven van het ware geloof, hoewel hij het later kan ontvangen, want hij kan nog niet geloven dat het van de Heer is, omdat hij in een staat van voorbereiding is, om het leven van het geloof te ontvangen. Deze staat wordt hier uitgebeeld door onbezielde dingen; en de staat van het leven van het geloof daarna door bezielde dingen. Dat de Heer de zaaier is, dat het zaad Zijn Woord is, en dat de aarde de mens is, heeft Hij Zelf zich verwaardigd te zeggen, zie, (Mattheüs 13:19 tot 24,37,38,39; Markus 4:14 tot 21; Lukas 8:11 tot 16). Hij zegt het ook op een dergelijk wijze: "Alzo is het Koninkrijk Gods, alsof een mens zaad in de aarde wierp, en sliep en opstond nacht en dag, en het zaad kiemde en wies op dat hij zelf niet wist hoe; want de aarde brengt vanzelf vrucht voort; eerst het kruid, daarna de aar, en tenslotte het volle koren in de aar", (Markus 4:26,27,28). Door het Koninkrijk Gods wordt in alomvattende zin de gehele hemel bedoeld; in minder omvattende zin de ware Kerk van de Heer; in bijzondere zin eenieder die van het ware geloof is, of die wedergeboren is door een leven van het geloof. Daarom wordt zo’n mens ook wel hemel genoemd, omdat de hemel in hem is, of Koninkrijk Gods, omdat het Koninkrijk Gods in hem is, wat de Heer Zelf leert: "Jezus, ondervraagd zijnde van de Farizeeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, antwoordde hun en zei: Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat, en men zal niet zeggen: zie hier, of zie daar, want zie, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden" (Lukas 17:20,21). Dit is de derde staat van de wedergeboorte van de mens, zijn staat van berouw, die eveneens voortschrijdt van de schaduw naar het licht, of van de avond naar de morgen, waarom in, (Genesis 1:13) gezegd wordt: "En het was avond geweest, en het was morgen geweest, de derde dag"

 

 

Hoedanig is deze staat?

Het is er een van zelf-dwang en daarom denkt de mens dat hij het goede en het ware doet uit zichzelf.

Hemelse Verborgenheden 1937 (gedeeltelijk):

Dat de mens zichzelf moet dwingen om het goede te doen, om de dingen te gehoorzamen die door de Heer bevolen zijn, en om waarheden te spreken, dat is met name, om zich te verootmoedigen onder de handen van de Heer, of om zich te onderwerpen aan de macht van het Goddelijk goede en ware. Dit bevat meer verborgenheden, dan in weinig woorden kan worden uitgelegd. Er zijn sommige geesten, die, zolang zij in de wereld leefden, daar zij gehoord hadden, dat al het goede van de Heer uitging en de mens uit zichzelf niets goeds kon doen, tot beginsel hadden, zichzelf in niets te dwingen, maar zich te laten gaan, omdat zij van mening waren dat, omdat het eenmaal zo is, toch elk streven tevergeefs zou zijn, en vandaar de onmiddellijke invloed in het streven van hun wil afwachtten en zich niet dwongen om enig goeds te doen. Ja zelfs gingen zij zover, dat wanneer iets boos binnensloop, zij zich, daar zij niet enig verzet vanuit het inwendige voelden, aan dat boze ook overgaven, in de mening, dat zoiets geoorloofd is. Maar deze geesten zijn van dien aard, dat zij als het ware zonder eigen wezen zijn, zodat zij geen bestemming hebben; daarom behoren zij onder de onbruikbaren, want zij laten zich evenzeer door de bozen als door de goeden leiden, en zij hebben van de bozen veel te verduren. Zij daarentegen, die zichzelf gedwongen hebben tegenover het boze en valse, hoewel zij aanvankelijk meenden, dat dit uit henzelf of uit eigen kracht geschiedde, maar die later verlicht werden, dat hun streven, ja zelfs het allerkleinste deel van hun streven, van de Heer uitging, kunnen in het andere leven niet door boze geesten geleid worden, maar verkeren onder de gelukzaligen. Hieruit kan blijken, dat de mens zich moet dwingen om het goede te doen en het ware te spreken. De verborgenheid die hierin verscholen ligt, is deze, dat de mens aldus van de Heer begiftigd wordt met het hemelse eigene. Het hemelse eigene van de mens wordt in het streven van zijn denken gevormd, en wanneer hij zich dit streven niet verwerft door zich te dwingen, zoals het de schijn heeft, verwerft hij het zich nooit door zich niet te dwingen.

 

Wat is daadwerkelijk berouw?

Zich te onderzoeken, zijn zonden te kennen en erkennen, de Heer om hulp te smeken en een nieuw leven te beginnen.

Ware Christelijke Religie 528 (gedeeltelijk):

Dat men echte boete moet doen, en dat daarvan het menselijk heil afhangt, blijkt uit vele plaatsen en duidelijke uitspraken van de Heer in het Woord, waarvan hier voor dit ogenblik de volgende zullen worden aangevoerd: Johannes predikte de doop van het berouw, en hij zei: "Brengt vruchten voort, die het berouw waardig zijn", (Lukas 3:3,8; Markus 1:4). Jezus begon te prediken en te zeggen: " Doet boete" (Mattheüs 4:17); "en Hij zei: Omdat het Koninkrijk Gods gekomen is, doet boete", (Markus 1:14,15). Voorts: "indien gij geen boete doet, zo zult gij allen vergaan", (Lukas 13:5); Jezus gebood de discipelen, dat in Zijn Naam gepredikt moest worden het berouw en de vergeving van de zonden onder alle natiën", (Lukas 24:47; Markus 6:12). Daarom predikte Petrus het berouw en de doop in de naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, (Handelingen 2:38). en zei hij ook: Doet boete, en bekeert u, opdat uwe zonden mogen uitgewist worden, (Handelingen 3:19). Paulus predikte aan allen alom dat zij zouden boete doen, (Handelingen 17:30). Paulus verkondigde ook in Damascus, in Jeruzalem, door de hele streek van Judea, en de heidenen, dat zij boete zouden doen, en zich tot God bekeren, en dat zij werken zouden doen, het berouw waardig, (Handelingen 26:20). En ook betuigde hij zowel de Joden als de Grieken het berouw tot God en het geloof in de Heer Jezus Christus, (Handelingen 20:21). De Heer zei tot de Kerk van Efeze: "Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde hebt verlaten, doe boete; zo niet, Ik zal uw kandelaar van zijn plaats nemen, indien gij niet boete doet", (Openbaring 2:2,4,5 en behalve tal van plaatsen elders). Hieruit blijkt duidelijk dat het noodzakelijk is om boete te doen.

 

 

Wat is de vierde staat?

Die waarin de liefde en het geloof in zijn innerlijk worden ontstoken.

Hemelse Verborgenheden 10.

De vierde staat: wanneer de mens door liefde wordt aangedaan en door geloof verlicht. Voorheen heeft hij wel vrome dingen gezegd en goede dingen gedaan, maar dit tengevolge van een toestand van verzoeking en benauwenis, niet uit geloof en naastenliefde: daarom worden deze nu in de innerlijke mens ontstoken en de twee lichten genoemd.

Wat is de vijfde staat?

Die waarin hij begint uit geloof te spreken en zich in het ware en goede bevestigen.

Hemelse Verborgenheden 48 (gedeeltelijk):

Hieruit blijkt nu, wat de vijfde staat is, namelijk dat de mens uit het geloof, hetgeen tot het verstand behoort, spreekt, en zich daaruit in het ware en het goede bevestigt, en wat hij dan voortbrengt, is bezield, hetgeen ‘vissen der zee en vogelen der hemelen’ genoemd wordt.

Hemelse Verborgenheden 5135 (gedeeltelijk):

Wanneer echter de mens in leeftijd vordert, en niet zoals eerder uit de ouders en de leermeesters, maar uit zichzelf aanvangt te denken, dan herneemt en herkauwt hij als het ware de dingen die hij eerder geleerd en geloofd had, en óf hij bevestigt ze, óf hij twijfelt daaraan, óf hij ontkent ze. Indien hij ze bevestigt, is het een aanwijzing dat hij in het goede is; indien hij ze echter ontkent, is het een aanwijzing dat hij in het boze is; indien hij echter daaraan twijfelt, is het een aanwijzing dat hij in de volgende leeftijd óf tot het bevestigende, óf tot het ontkennende nadert. De dingen die de mens als klein kind in de eerste leeftijd aangrijpt of gelooft, en die hij daarna óf bevestigt, óf in twijfel trekt, óf ontkent, zijn vooral deze: dat God is, en dat Deze één is, dat Hij alle dingen heeft geschapen, dat Hij diegenen beloont die goed handelen, en diegenen straft die de boze dingen doen, dat er een leven is na de dood, en dat al de bozen in de hel komen, en de goeden in de hemel, en dus dat de hel en de hemel zijn, dat het leven na de dood eeuwig is, voorts dat men dagelijks moet bidden, en dit nederig, dat men de dagen van de sabbat moet heilig houden, de ouders moet eren, niet moet echtbreken, niet doden, niet stelen, en eendere dingen meer. Deze dingen zuigt de mens op en doordrenkt zich daarmee vanaf de kindertijd, maar indien hij, wanneer hij aanvangt te denken en zichzelf te leiden, zulke dingen bij zich bevestigt, en daar tal van dingen aan toevoegt die nog innerlijker zijn, en volgens die leeft, zo is het goed met hem.

 

Wat is de zesde staat?

Die waarin hij begint tegelijkertijd als uit het geloof, ook uit de liefde te handelen en zo, een geestelijk mens wordt.

Hemelse Verborgenheden 12.

De zesde staat: wanneer de mens uit geloof en daardoor uit liefde het ware spreekt en het goede doet; wat hij dan voortbrengt wordt ‘levende ziel en beest’ genoemd. En omdat hij dan begint evenals uit het geloof ook uit de liefde te handelen, wordt hij een geestelijk mens, een beeld genoemd. Zijn geestelijk leven schept behagen in, en wordt onderhouden door wat behoort tot de erkentenissen van de dingen van het geloof en tot de werken van de naastenliefde, wat zijn spijs wordt genoemd. Zijn natuurlijk leven echter schept behagen in, en wordt onderhouden door die dingen, die tot het lichaam en tot de zinnen behoren; vandaar strijd, totdat de liefde heerst en de mens hemels wordt.

Hemelse Verborgenheden 48 (gedeeltelijk):

Eveneens blijkt dat de zesde staat bereikt is, wanneer hij uit geloof, dat tot het verstand behoort, en vandaar uit de liefde, die tot de wil behoort, het ware spreekt en het goede doet. Wat hij dan voortbrengt wordt levende ziel en beest genoemd. En omdat hij dan ook uit liefde begint te handelen tegelijkertijd als uit geloof, wordt hij een geestelijk mens, die een ‘beeld’ wordt genoemd.

Wat wordt de geestelijke mens genoemd?

Een beeld van God.

 

Hemelse Verborgenheden 49 (gedeeltelijk):

In de oudste Kerk, met wie de Heer van mond tot mond sprak, verscheen de Heer als mens. Hierover zouden vele dingen vermeld kunnen worden, maar de tijd daarvoor is nog niet gekomen. Daarom noemden zij niemand mens dan Hem, en hetgeen van Hem was, maar niet zichzelf, dan alleen die dingen waarvan zij innerlijk voelden van de Heer te hebben, zoals al het goede van de liefde, en het ware van het geloof. Van deze dingen zeiden zei: zij zijn van de Mens, want zij zijn van de Heer. Daarom wordt bij de Profeten in de hoogste zin door Mens en door Zoon des Mensen de Heer verstaan, en in de innerlijke zin wijsheid en inzicht, dus eenieder die wedergeboren is.

Hemelse Verborgenheden 50.

Wat de Oudste Kerk verstond onder ‘beeld van de Heer’, bevat meer dan gezegd kan worden. De mens weet geheel niet dat hij van de Heer wordt geleid door engelen en geesten, en dat bij ieder mens tenminste twee geesten en twee engelen zijn. Door de geesten vindt de gemeenschap plaats van de mens met de wereld van de geesten, en door de engelen met de hemel. Zonder deze gemeenschap van de mens door de geesten met de wereld der geesten, en door de engelen met de hemel, en zo dus door de hemel met de Heer, zou hij geenszins kunnen leven. Zijn leven hangt geheel en al af van deze verbinding; indien de geesten en engelen zich zouden terugtrekken, zou hij terstond te gronde gaan. Zolang de mens niet is wedergeboren, wordt hij op geheel andere wijze geleid dan wanneer hij is wedergeboren. Wanneer hij niet wedergeboren is, zijn boze geesten bij hem, die hem dermate beheersen, dat de engelen, hoewel zij bij hem zijn, nauwelijks iets kunnen uitrichten. Zij kunnen hem alleen leiden, opdat hij zich niet in het uiterste kwaad stort, en hem buigen tot iets dat enigermate goed is, en wel tot het goede door middel van zijn eigen begeerten en tot het ware door de drogbeelden van zijn zinnen. Zo heeft hij dan door de geesten die bij hem zijn, gemeenschap met de wereld van de geesten, maar niet zo met de hemel, omdat de boze geesten heersen, en de engelen slechts afwenden. Maar wanneer hij is wedergeboren, dan heersen de engelen en geven hem al het goede en al het ware in, en tevens een afgrijzen en vrees voor het boze en valse. De engelen leiden wel, maar alleen als dienaren, want het is enig en alleen de Heer, die de mens door engelen en geesten regeert; en omdat dit geschiedt door de dienende bijstand van de engelen, wordt hier eerst in het meervoud gezegd: ‘Laat ons mensen maken naar ons beeld’. Maar omdat Hij alleen alles regeert en bestelt, wordt in het volgende vers in het enkelvoud gezegd: ‘God schiep hem naar Zijn beeld’. Hetgeen de Heer ook duidelijk zegt bij Jesaja: "Alzo zegt Jehovah, uw Verlosser, en Die u geformeerd heeft van de moederschoot af: Ik ben Jehovah, Die alles doe, Die de hemelen uitbreidt, Ik alleen, Die de aarde uitspan door Mij zelf" (Jesaja 44:24). De engelen zelf erkennen ook, dat niet de minste macht bij hen is, maar dat zij uit de Heer alleen handelen.

Hemelse Verborgenheden 51.

Wat het beeld betreft: ‘beeld’ is niet ‘gelijkenis’, maar het is naar de gelijkenis, waarom er gezegd wordt: laat ons de mens maken in ons beeld, naar onze gelijkenis. De geestelijke mens is een beeld, maar de hemelse mens is een gelijkenis of een evenbeeld. In dit hoofdstuk wordt over de geestelijke mens gehandeld, in het volgende over de hemelse mens. De geestelijke mens, die een beeld is, wordt door de Heer een kind van het licht genoemd, zoals bij Johannes: "Die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat. Terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij kinderen van het licht moogt zijn" , (12:35,36). Hij wordt ook vriend genoemd: "Gij zijt Mijne vrienden, zo gij doet al wat Ik u gebied", (Johannes 15:14,15). Maar de hemelse mens, die een gelijkenis is, wordt een Zoon Gods genoemd, zoals bij Johannes: "Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven zonen Gods te worden, die in Zijn naam geloven, welke niet uit de bloede, noch uit de wil van het vlees, noch uit de wil van de man, maar uit God geboren zijn" (1:12,13).

Hemelse Verborgenheden 52.

Zolang de mens geestelijk is, schrijdt de heerschappij bij hem van de uiterlijke mens naar de innerlijke voort, zoals hier gezegd wordt: "Zij zullen heerschappij voeren over de vissen der zee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt". Maar wanneer hij hemels wordt, en uit liefde het goede doet, dan schrijdt de heerschappij voort van de innerlijke mens naar de uiterlijke, zoals de Heer bij David Zichzelf beschrijft, en aldus tevens de hemelse mens die Zijn gelijkenis is: "Gij doet Hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder Zijn voeten gezet, schapen en ossen, alle die, ook mede de beesten des velds, de vogel der hemelen, en de vissen der zee, hetgeen de paden der zeeën doorwandelt", (Psalm 8:7,8,9). Daarom worden hier eerst de beesten opgenoemd, vervolgens de vogel, dan de vissen der zee, want de hemelse mens schrijdt voort uit de liefde die van de wil is; anders echter bij de geestelijke mens, bij wie de vissen en de vogels voorafgaan, welke betrekking hebben op het verstand, dat van het geloof is, en de beesten volgen.

Hemelse Verborgenheden 53.

"En God schiep de mens in Zijn beeld, in het beeld Gods schiep Hij hem", (Genesis 1:27). Dat hier tweemaal beeld gezegd wordt, komt daarvandaan dat geloof - wat een zaak van het verstand is - Zijn beeld wordt genoemd, maar liefde, die een zaak van de wil is, het beeld Gods; en in de geestelijke mens volgt de liefde op het geloof, maar in de hemelse mens gaat zij aan het geloof vooraf.

 

 

Hoe schrijdt de heerschappij voort zolang hij een geestelijk mens is?

Van geloof, dat tot het verstand behoort, naar de liefde, die tot de wil behoort; dus van de uitwendige mens naar de inwendige.

Hemelse Verborgenheden 83.

Er wordt gezegd: "volbracht zijn de hemelen en de aarde, en al hun heir", (Genesis 2:1), wanneer de mens de zesde dag geworden is; want dan maken geloof en liefde één uit, en wanneer zij één uitmaken, begint in de plaats van het geloof de liefde het voornaamste te zijn, dat wil zeggen, niet het geestelijke, maar het hemelse is het voornaamste, wat betekent dat de mens hemels is.

Hemelse Verborgenheden 89.

"Dit zijn de geboorten van de hemelen en van de aarde, als zij geschapen werden, ten dage als Jehovah God de aarde en de hemelen maakte", (Genesis 2:4). De geboorten van de hemelen en van de aarde stellen de formering van de hemelse mens voor. Dat nu over zijn formering gehandeld wordt, blijkt duidelijk ook uit de bijzonderheden die volgen. Zo bijvoorbeeld dat er nog geen kruid was uitgesproten, dat er nog geen mens was om de aardbodem te bouwen; vervolgens dat Jehovah God de mens had geformeerd, en daarna al het gedierte en het gevogelte van de hemelen, terwijl deze toch reeds geformeerd waren. Daarom is er hier sprake van een andere mens, hetgeen ook nog hieruit blijkt, dat nu voor het eerst wordt gesproken van Jehovah God, maar in het voorgaande, toen het de geestelijke mens betrof, alleen van God. Verder wordt er nu gesproken van aardbodem en veld, in het voorgaande alleen van aarde. En dat in dit vers de hemel eerst wordt gesteld vóór aarde, en daarna aarde vóór hemel, vindt hierin zijn reden, dat de aarde de uiterlijke mens betekent en de hemel de innerlijke mens bij de geestelijke mens, in wie de hervorming begint met de aarde of de uiterlijke mens; hier echter, waar van de hemelse mens sprake is, begint zij vanuit de innerlijke mens, of de hemel.

 Hemelse Verborgenheden 95.

Er wordt hier over het leven van de uiterlijke mens gehandeld; in de beide vorige verzen over het leven van zijn geloof of verstand, in dit vers over het leven van zijn liefde of zijn wil. De uiterlijke mens wilde tevoren de innerlijke mens niet gehoorzamen en dienen, maar streed voortdurend tegen hem, om welke reden de uiterlijke mens toen geen mens was. Nu evenwel de mens hemels is geworden, begint de uiterlijke mens gehoorzaamheid te betonen en hem te dienen, en wordt hij ook een mens en wel door het leven van het geloof en door het leven van de liefde. Het leven van het geloof bereidt hem voor, het leven van de liefde maakt dat hij een mens is.

Hemelse Verborgenheden 99.

Bij de geestelijke mens is het leven zo gesteld of geordend, dat de Heer weliswaar invloeit door het geloof in de dingen van zijn verstand, van zijn rede, en van zijn kennis, maar daar zijn uiterlijke mens met zijn innerlijke mens in strijd is, schijnt het hem toe als kwam hem het inzicht niet van de Heer, maar van hemzelf door middel van de dingen van zijn wetenschap en rede. Daarentegen is het leven of de orde van het leven van de hemelse mens zo, dat het de Heer is, die door de liefde en door het geloof van de liefde invloeit in de dingen van zijn verstand, van zijn rede en van zijn kennis. En daar hij niet in strijd is, voelt hij dat dit zo is; bijgevolg, de orde die bij de geestelijke mens nog verstoord is, is bij de hemelse mens hersteld. Deze orde, of deze mens, wordt ‘een hof van Eden tegen het oosten’ genoemd. In de hoogste zin is de hof geplant door Jehovah God in Eden tegen het oosten, de Heer Zelf; in de meest innerlijke zin, die tevens ook de algemene is, het Rijk van de Heer en de hemel, waarin de mens wordt gesteld wanneer hij hemels is geworden. Zijn staat is dan deze: met de engelen in de hemel te zijn, en als het ware een van hen; want de mens is zo geschapen dat hij gedurende zijn leven op aarde tevens in de hemel is; dan zijn al zijn gedachten en alle voorstellingen van zijn gedachten, ja zelfs de woorden en handelingen geopend, en het hemelse en geestelijke is daarin, en zij staan open tot aan de Heer toe, want het leven van de Heer is in eenieder en maakt, dat hij de innerlijke gewaarwording heeft.

 

 

Wat betekent de vooravond van de sabbat?

De staat waarin geloof en liefde als één werken, de boze geesten bij de geestelijke mens terugtrekken en de strijd ophoudt.

Hemelse Verborgenheden 86.

Wanneer de geestelijke mens, die een zesde dag geworden is, begint een hemels mens te worden - waarvan hier voor het eerst sprake is - dan is hij de Avond van de Sabbat, hetgeen in de Joodse Kerk is uitgebeeld met de heiliging van de sabbat beginnende met de avond. De hemelse mens is ‘de morgen’, zoals men aanstonds zal zien.

 

Wat is de zevende staat?

Die waarin de liefde de heerschappij verkrijgt en de mens hemels wordt.

Hemelse Verborgenheden 63.

Intussen strijdt de Heer voortdurend voor hem tegen het boze en het valse, en bevestigt hem door worstelingen in het ware en het goede. De tijd van worsteling is de tijd van het werken van de Heer; daarom wordt de wedergeboren mens bij de Profeten ‘het werk der vingeren Gods’ genoemd, en Hij rust niet vóór de liefde overheerst, dan houdt de strijd op. Wanneer het werk geslaagd is, zodat het geloof met de liefde verbonden is, dan wordt het zeer goed genoemd, omdat dan de Heer op hem werkt als op Zijn gelijkenis. Aan het einde van de zesde dag trekken de boze geesten terug en volgen de goede geesten hen op, en hij wordt ingeleid in de hemel of in het hemelse paradijs.

Hemelse Verborgenheden 83.

Er wordt gezegd, ‘volbracht zijn de hemelen en de aarde, en al hun heir’, wanneer de mens de zesde dag geworden is; want dan maken geloof en liefde één uit, en wanneer zij één uitmaken, begint in de plaats van het geloof de liefde het voornaamste te zijn, dat wil zeggen, niet het geestelijke, maar het hemelse is het voornaamste, wat betekent dat de mens hemels is.

Hemelse Verborgenheden 84.

"Als nu God op de zevende dag volbracht had Zijn werk wat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op de zevende dag van al Zijn werk dat Hij gemaakt had. En God heeft de zevende dag gezegend en die geheiligd, omdat Hij op dezelven gerust heeft van al Zijn wek, hetwelk God geschapen had om te volmaken", (Genesis 2: 2,3). De hemelse mens is de zevende dag, en omdat de Heer zes dagen aan hem gewerkt heeft, wordt hij Zijn werk genoemd. En omdat de strijd dan ophoudt, wordt er gezegd, dat de Heer van al Zijn werk gerust heeft. Daarom is de zevende dag geheiligd, en - naar die rust - Sabbat genoemd; en aldus is de mens geschapen, geformeerd en gemaakt; dit kan men duidelijk uit die woorden zien.

 

 

Hoe wordt de hemelse mens genoemd?

De gelijkenis van God (Genesis 1:26)

Hemelse Verborgenheden 461.

De Oudste Kerk zelf, die hemels was, is wat ‘Mens’ wordt genoemd en een ‘gelijkenis van God’.

Hemelse Verborgenheden 3691.

Zij die in de liefde zelf tot de Heer zijn, dermate dat zij de innerlijke gewaarwording van de liefde hebben, zijn in een hogere graad van het goede en ware, en in de binnenste of derde hemel, dus de Heer dichter nabij en zij worden hemelse engelen genoemd. In de liefde tot de Heer is het naastgelegen beeld van de Heer, wat gelijkeneis wordt genoemd, daarom diegenen die in de liefde zelf tot de Heer zijn, gelijkenissen worden genoemd.

 

 

Hoedanig is de hemelse mens?

Hij is zodanig, dat hij niet uit eigen verlangen handelt, doch uit het welbehagen van de Heer, wat zijn verlangen is; zo geniet hij innerlijke vrede en gelukzaligheid en uitwendig rust en verlustiging.

Hemelse Verborgenheden 85.

Dat de hemelse mens de zevende dag is, en de zevende dag vandaar geheiligd en om de ingetreden rust ‘sabbat’ genoemd is, zijn de verborgenheden die nog niet onthuld zijn. Ook omdat men niet geweten heeft wat de hemelse mens is, en slechts weinigen wat de geestelijke mens is. Zij konden uit onwetendheid wel niet anders dan de geestelijke mens met de hemelse vereenzelvigen, hoewel er toch een groot verschil tussen hen bestaat. Wat de zevende dag betreft en dat de hemelse mens de zevende dag of de sabbat is, dit blijkt hieruit, dat de Heer Zelf de Sabbat is, waarom Hij ook zegt: "De Zoon des mensen is ook een Heer van de Sabbat", (Markus 2:28). Hierin ligt opgesloten, dat de Heer de Mens Zelf en de Sabbat Zelf is. Zijn Koninkrijk in de hemelen en op de aarde wordt door Hem Zelf sabbat genoemd, of eeuwige vrede en rust. De Oudste Kerk, waarvan hier sprake is, was meer dan de volgende kerken de sabbat van de Heer. Elke volgende, meest innerlijke Kerk van de Heer was ook een sabbat; eveneens eenieder die wedergeboren is, wanneer hij hemels wordt, omdat hij dan een gelijkenis van de Heer is. Zes dagen van strijd of van arbeid gaan vooraf. Deze zijn in de Joodse Kerk uitgebeeld door de dagen van arbeid, en door de zevende dag, die de sabbat is, want in die Kerk was niets ingesteld, of het was een uitbeelding van de Heer en van Zijn Koninkrijk. Hetzelfde was ook uitgebeeld door de Ark wanneer deze optrok, en wanneer deze rustte; door het optrekken daarvan in de woestijn, worstelingen en verzoekingen, door het rusten, de staat van vrede. Daarom zei Mozes, wanneer de ark optrok: "Sta op, Jehovah! en laat Uwe vijanden verstrooid worden en Uwe haters van Uw aangezicht vlieden"; en wanneer zij rustte, zei hij: "Kom weder, Jehovah! tot de tien duizenden der duizenden van Israël!", (Numeri 10:35,36). Hier wordt van de ark gezegd, dat zij reisde van de berg van Jehovah om voor hen een rustplaats uit te speuren, (Numeri 10:33). De rust van de hemelse mens, door de sabbat uitgebeeld, wordt bij Jesaja beschreven: "Indien gij uwen voet van de sabbat afkeert om niet te doen uwen lust op Mijn heiligen dag en indien gij hetgeen van de sabbat is eene verlustiging noemt voor de Heilige Jehovah, die te eren is, en indien gij dien eert, dat gij uwe wegen niet doet, en uwe eigene lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt: dan zult gij eene verlustiging zijn voor Jehovah, en Ik zal u doen rijden op de hoogte der aarde, en Ik zal u spijzigen met de erve Jakobs", (Jesaja 58:13,14). De hemelse mens is van dien aard, dat hij niet handelt uit zijn eigen lust, maar uit het welbehagen van de Heer, hetgeen ook zijn lust is; zo smaakt hij vrede en innerlijk geluk, hetgeen hier wordt uitgedrukt door het verheffen op ‘de hoogte der aarde’. En tevens geniet hij rust en uiterlijke geneugten, hetgeen wordt aangeduid door ‘het spijzigen met de erve Jakobs’.

 

Wanneer worden de zonden van de mens vergeven?

Wanneer boosheden zo ver verwijderd zijn, dat hij ze niet langer liefheeft noch wil.

Ware Christelijke Religie 611.

Dat voor zoveel als de mens wordt wederverwekt, de zonden verwijderd worden, komt omdat de wederverwekking daarin bestaat, het vlees te beteugelen, opdat het niet kan overheersen, en de oude mens met zijn begeerten te temmen, opdat hij zich niet zal verheffen en het verstandelijke verderft; na het verderf hiervan is de mens niet langer voor hervorming vatbaar. Deze hervorming kan niet plaats vinden, tenzij het geestelijke van de mens, dat boven het vlees is, onderricht en vervolmaakt wordt. Wie, die nog over een gezond verstand beschikt, kan hieruit niet besluiten, dat dergelijke dingen niet in een oogwenk kunnen geschieden, maar dat zij geleidelijk gebeuren, zoals de mens ontvangen, in de baarmoeder gedragen, geboren en opgevoed wordt, overeenkomstig de dingen, die boven werden aangetoond? Want de dingen, die tot het vlees of tot de oude mens behoren, kleven van geboorte af aan, en bouwen het eerste huis in zijn gemoed, waarin de begeerten wonen, zoals de wilde dieren in hun holen; en zij wonen eerst in de voorhoven, en gaan af en toe als in de onderaardse verblijven van dat huis binnen, en klimmen allengs langs trappen omhoog, en vormen zich kamers. Dit vindt geleidelijk plaats, zoals een klein kind groeit, een knaap wordt, en daarna een jongeling, en dan uit eigen verstand begint te denken en uit eigen wil te handelen. Wie ziet niet, dat dit tot dusver in het gemoed opgetrokken huis, waarin de begeerten als ochim, zijim en saters hand in hand dansen, niet in een oogwenk verwoest, en een nieuw huis op zijn plaats gebouwd kan worden. Moeten niet eerst de begeerten, die elkaar bij de hand houden en aldus hun spel spelen, verwijderd zijn, en nieuwe verlangens, die tot het goede en ware behoren, in de plaats van de begeerten, die tot het boze en valse behoren, binnengeleid zijn. Dat deze dingen niet in een oogwenk kunnen gebeuren, kan ieder wijs mens alleen al hieruit zien, dat elk boze is samengevlochten uit talloze begeerten, en dat het is als een vrucht, onder de oppervlakte vol wormen wit van lichaam en zwart van kop; en ook dat de boosheden talrijk zijn en onder elkaar verbonden, zoals het kroost van een spin, als het pas uit haar buik is uitgebroed. Daarom kan, wanneer niet het ene boze na het andere wordt uitgetrokken, en dit wel zolang, tot het verband gebroken is, de mens niet nieuw worden. Deze dingen werden aangevoerd, opdat men kan weten, dat voor zoveel iemand wordt wederverwekt, de zonden verwijderd worden.

 Goddelijke Voorzienigheid 279 (gedeeltelijk):

Voor zoveel als de boze dingen verwijderd worden, worden zij vergeven. De dwaling van de eeuw is dat geloofd wordt dat de boze dingen gescheiden zijn van de mens, ja zelfs uitgeworpen, wanneer zij vergeven zijn. En dat de staat van het leven van de mens in één ogenblik veranderd kan worden, ook in het tegenovergestelde, en zo de mens van boos goed kan worden, bijgevolg uit de hel uitgeleid, en terstond in de hemel overgebracht worden, en dit vanuit de onmiddellijke barmhartigheid van de Heer. Maar zij die zo geloven en menen, weten volstrekt niet wat het boze en wat het goede is, en niets hoegenaamd ten aanzien van de staat van het leven van de mens; en in het geheel niet dat de aandoeningen, die van de wil zijn, louter veranderingen en wisselingen van staat van de zuiver organische substanties van het gemoed zijn; en dat de denkingen, die van het verstand zijn, louter veranderingen en wisselingen van haar vorm zijn; en dat het geheugen de permanente staat van die veranderingen is. Wanneer men deze en gene dingen weet, kan men daaruit helder zien dat een of ander boze niet verwijderd kan worden, tenzij geleidelijk, en dat de vergeving van het boze niet is de verwijdering ervan.

 

 

Waarom kan de Heer de lusten van het boze niet zonder de instemming en de medewerking van de mens verwijderen?

Omdat de mens zelf niets anders is dan zijn eigen liefde en genot, en deze zonder zijn instemming te verwijderen zou gelijk staan met zijn leven te vernietigen.

 

Hemelse Verborgenheden 59 (gedeeltelijk):

Dat hier alleen het moeskruid en het groene kruid de natuurlijke mens tot spijs strekt, vindt zijn reden hierin: terwijl de mens wordt wedergeboren en geestelijk wordt, is hij voortdurend in strijd, waarom de Kerk van de Heer een strijdende Kerk genoemd wordt. Aanvankelijk toch waren de lusten overheersend, want de gehele mens is uit louter lusten en daaruit voortvloeiende valsheden samengesteld. Wanneer hij wordt wedergeboren, kunnen zijn lusten en valsheden niet terstond opgeheven worden, want dat zou gelijk staan met de gehele mens te vernietigen; hij heeft zichzelf immers geen ander leven verworven. Daarom worden boze geesten voor lange tijd bij hem gelaten, om zijn lusten op te wekken, zodat deze op ontelbare wijze kunnen worden verzwakt, en wel zodanig, dat zij door de Heer tot iets goeds gebogen kunnen worden, en de mens aldus kan worden hervormd. De boze geesten die de felste haat koesteren tegen alles wat goed en waar is, dat wil zeggen, tegen al wat behoort tot de liefde en het geloof in de Heer - en deze alleen zijn goed en waar omdat zij het eeuwige leven in zich hebben - deze boze geesten laten tijdens de worstelingen de mens geen ander spijs dan hetgeen vergeleken wordt met moeskruid en met het groene kruid. De Heer echter geeft hem ook spijs, die vergeleken wordt met zaadzaaiende kruid, en met geboomte waarin vrucht is, en dit is rust en vrede, met hun vreugde en geluk; dit geschiedt bij tussenpozen. Als de Heer de mens niet beschermen zou, ieder ogenblik, en zelfs in het kleinste ogenblik, zou hij terstond te gronde gaan, want er heerst in de wereld der geesten zulk een dodelijke haat jegens alles wat met de liefde tot en het geloof in de Heer samenhangt, dat het in het geheel niet beschreven kan worden.

Goddelijke Voorzienigheid 33 (gedeeltelijk):

Omdat nu de Heer in de liefde van het leven van eenieder invloeit, en door de aandoeningen van hem in de doorvattingen en het denken, en niet omgekeerd, volgt dat hij zich niet nader kan verbinden dan naar gelang de liefde van het boze met de aandoeningen ervan, welke de begerigheden zijn, verwijderd is. Omdat deze in de natuurlijke mens zetelen, en omdat de mens al wat hij vanuit de natuurlijke mens doet, gewaarwordt alsof hij het vanuit zich doet, daarom moet de mens zoals vanuit zich de boze dingen van die liefde verwijderen, en voor zoveel hij die dan verwijdert, voor zoveel treedt de Heer nader toe, en verbindt Zich met hem. Ieder kan vanuit de rede zien dat de begeerten met de verkwikkelijke dingen ervan de deuren voor de Heer versperren en sluiten, en dat zij door de Heer niet kunnen worden uitgeworpen zolang de mens zelf de deuren gesloten houdt, en van buiten dringt en aanduwt opdat zij niet geopend worden. Dat de mens zelf moet openen, blijkt uit de woorden van de Heer in de Apocalyps: "Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal gehoord hebben, en de deur zal geopend hebben, zal Ik tot hem binnengaan en Ik zal met hem avondmalen, en hij met Mij", (Apocalyps 3:20). Daaruit blijkt dat voor zoveel als iemand de boze dingen als duivelse dingen schuwt en als dingen die het binnengaan van de Heer belemmeren, hij voor zoveel nader en nader met de Heer wordt verbonden.

Goddelijke Voorzienigheid 184.

Evenzo geschiedt met het andere boze waarin de mens vanuit het erfelijke is, zoals met: echtbreuken, bedriegerijen, wraaknemingen, lasteringen, en andere dergelijke dingen, die alle niet anders verwijderd kunnen worden dan, opdat er vrijheid om die dingen te denken en te willen overgelaten wordt, en dat zo de mens de dingen zoals uit zich verwijdert. Dit kan hij echter niet, tenzij hij de Goddelijke Voorzienigheid erkent, en afsmeekt dat het hierdoor geschiedt. Zonder die vrijheid en de Goddelijke Voorzienigheid tegelijk zouden die boze dingen gelijk zijn aan een opgesloten en niet uitgedreven vergif dat zich spoedig rondom verspreiden zou en alle dingen ten dode zou doemen; en zij zouden zijn zoals een ziekte van het hart zelf, waardoor het ganse lichaam spoedig afsterft.

Hemel en Hel 293.

Dat geesten die met de hel verbonden zijn, ook aan de mens worden toegevoegd, is omdat de mens in allerlei boosheid geboren wordt en zodoende zijn eerste leven, alleen van hen heeft. Om dezelfde reden zou de mens niet kunnen leven, wanneer geen geesten zoals hijzelf met hem verbonden waren, en ook zou hij niet aan zijn boosheden onttrokken en hervormd worden. Om deze reden wordt de mens door kwade geesten in zijn eigen leven gehouden en door goede geesten daarvan afgehouden en door middel van beiden is hij in evenwicht. Door dit evenwicht is de mens in vrijheid en kan hij van het kwade worden afgehouden en naar het goede geleid worden, en kan het goede in hem worden ingeplant, wat in geen geval zou kunnen gebeuren als hij niet in vrijheid verkeerde. Ook zou hij niet vrij zijn, tenzij geesten uit de hel aan de ene zijde en geesten uit de hemel aan de andere zijde op hem inwerken en hijzelf er middenin staat. Het is ook duidelijk gebleken, dat de mens in zoverre dat hij aanvaardt dat wat aangeboren en daardoor van hemzelf is geen leven zou bezitten, indien het hem niet geoorloofd was in het kwade te zijn en ook geen als hij niet vrij was; en verder, dat hij niet tot het goede gedwongen kan worden en dat hetgeen opgedrongen wordt niet blijft bestaan; en verder nog, dat het goed wat een mens in vrijheid ontvangt, in zijn wil wordt ingeplant, en als van hemzelf wordt, en dat de mens verbinding heeft met de hel en verbinding met de hemel.

 

 

Waarom kan de wederverwekking niet geschieden zonder waarheden?

Omdat er zonder die, geen kennis van de Heer kan zijn en geen geloof, bijgevolg geen echte naastenliefde.

Ware Christelijke Religie 619 (gedeeltelijk):

Hieruit kan blijken, dat er zonder de waarheden geen erkentenis van de Heer is; voorts, dat er zonder de waarheden geen geloof is, en dus geen naastenliefde, bijgevolg dat er zonder de waarheden niet enige theologie is; en daar waar deze niet is, is er ook geen Kerk. Van dien aard is heden ten dage de menigte van volken, die zich Christenen noemen, en van zichzelf zeggen, dat zij in het licht van het Evangelie zijn, terwijl zij toch in de dikke duisternis zelf zijn; want de waarheden liggen zo diep onder de valsheden verborgen, als het goud, het zilver en de kostbare stenen begraven liggen onder de beenderen in het dal van Hinnom.

 

Wat is de echte naastenliefde?

Te handelen in elk werk en ambt uit de liefde tot gerechtigheid, met oordeel, maar uit een liefde nergens anders vandaan dan van de Heer God Zaligmaker.

Ware Christelijke Religie 422.

De naastenliefde zelf is: gerecht en getrouw handelen in ambt, zaken en beroep, waarin eenieder is Dit komt, omdat alle dingen, die de mens op deze wijze doet, de samenleving tot nut zijn, en het nut het goede is, en het goede in de van de persoon verwijderde zin de naaste is. Dat niet alleen de mens afzonderlijk, maar ook het kleinere gezelschap en het vaderland zelf de naaste is, werd eerder aangetoond. Zo bijvoorbeeld wil een koning, die zijn onderdanen in goed handelen met een goed voorbeeld voorgaat, dat dezen leven overeenkomstig de wetten van de gerechtigheid. Hij beloont degenen die zo leven, en beschouwt eenieder naar verdienste, beschermt hen tegen beledigingen en aanvallen. Hij handelt als een vader van het rijk, en zorgt voor het algemeen welzijn van zijn volk; in zijn hart is naastenliefde, en zijn daden zijn goede werken. Een priester, die de waarheden uit het Woord leert, en door die tot het goede van het leven, en zo dus tot de hemel leidt, die beoefent, omdat hij voor de zielen van de mensen van zijn Kerk zorgt, op uitnemende wijze de naastenliefde. Een rechter, die naar gerechtigheid en naar de wet oordeel spreekt, en niet vanwege geschenken, vriendschap en verwantschap, zorgt voor de samenleving en voor de mens in het bijzonder; voor de samenleving, omdat deze daardoor in de gehoorzaamheid van de wet wordt gehouden, en in de vrees om haar te overtreden; en voor de mens in het bijzonder, omdat daardoor de gerechtigheid over het onrecht zegeviert. Wanneer een koopman in oprechtheid en niet met bedrog handelt, zorgt hij voor de naaste met wie hij zaken doet; desgelijks de werkman en de vakman, zo zij hun werk oprecht en ernstig, en niet misleidend en bedrieglijk doen; evenzo is het gesteld met de overigen, als met kapiteins en matrozen, en met landbouwers en knechten.

Ware Christelijke Religie 459 (gedeeltelijk):

.......... Na deze toespraken, strekte ik mijn hand uit, en vroeg of het mij, hoewel een vreemdeling, veroorloofd was, ook mijn mening aan te voeren. De voorzitter stelde het voor, en nadat de toestemming gegeven was, sprak ik als volgt: "Mijn mening is, dat de naastenliefde is vanuit de liefde van de gerechtigheid, met oordeel in elk werk en beroep te handelen, maar vanuit een liefde nergens anders vandaan dan uit de Heer God Zaligmaker. Alle dingen die ik heb horen zeggen door hen die op de banken zitten aan de rechter- en linkerzijde, zijn welbekende betuigingen van naastenliefde, maar zoals de voorzitter van deze vergadering in zijn inleiding zei, is de naastenliefde in haar oorsprong geestelijk en in haar afleiding natuurlijk; en de natuurlijke naastenliefde verschijnt, wanneer deze van binnen geestelijk is, voor de engelen doorzichtig als diamant, maar wanneer zij van binnen niet geestelijk is, en vandaar louter natuurlijk is, verschijnt zij voor de engelen als een parel, gelijk aan het oog van een gekookte vis. Het staat niet aan mij, om te zeggen of de welbekende betuigingen van de naastenliefde, die u in volgorde hebt voorgedragen, al dan niet door de geestelijke naastenliefde zijn ingegeven; maar wel is het hier mijn plicht, om te zeggen wat het geestelijke is, dat daarin behoort te zijn, opdat zij natuurlijke vormen van de geestelijke naastenliefde zijn. Het geestelijke daarvan is dit, dat zij met oordeel gedaan worden uit de liefde van de gerechtigheid, dat wil zeggen, dat de mens bij de betrachting van de naastenliefde duidelijk ziet, of hij uit gerechtigheid handelt, en dit ziet hij in vanuit oordeel. Want de mens kan door weldaden boos doen, en ook door zulke dingen, die als euveldaden verschijnen, weldoen. Zo doet bijvoorbeeld diegene door weldaden kwaad, die een behoeftige rover de middelen verschaft, waarmee hij een zwaard koopt, hoewel deze man dit niet zei, toen hij om steun vroeg; of wanneer hij hem uit de kerker verlost, en hem de weg naar het woud wijst, terwijl hij bij zichzelf zegt: "Het is mijn schuld niet, dat hij roverij pleegt; ik ben de mens te hulp gekomen!" Een ander voorbeeld: zo iemand een luiaard voedt, en daarvoor zorgt dat hij niet gedwongen wordt tot arbeid, en tot hem zegt: "Ga in een kamer van mijn huis en ga op bed liggen; waarom zou u zich vermoeien?", want zo iemand begunstigt de luiheid. Nog een ander voorbeeld: neem iemand, die verwanten en vrienden van onrechtschapen inborst tot ereposten bevordert, waarin zij allerlei soorten van boosaardige aanslagen kunnen beramen; wie kan niet zien, dat dergelijke werken van naastenliefde niet uit enige liefde van de gerechtigheid met oordeel voortkomen? Omgekeerd ook, dat de mens kan weldoen door dingen die lijken alsof zij kwaaddoen; zo bijvoorbeeld een rechter, die een boosdoener vrijspreekt, omdat hij huilt, en zich in woorden van vroomheid ontboezemt, en bidt, dat hij hem zal vergeven, daar hij zijn naaste is; terwijl toch de rechter een werk van de naastenliefde verricht, wanneer hij hem de straf overeenkomstig de wet oplegt, want aldus voorkomt hij,dat de man verder kwaad doet en schadelijk is voor de maatschappij, die in een eerdere graad de naaste is, en voorkomt hij het schandaal van een vrijsprekend oordeel.

 

 

Wie is de naaste die men moet liefhebben?

Ieder mens afzonderlijk, maar overeenkomstig de hoedanigheid van zijn goedheid; dus het goede zelf in de naaste.

Ware Christelijke Religie 406.

De mens is niet ter wille van zichzelf, maar ter wille van anderen geboren, dat wil zeggen, opdat hij niet voor zichzelf leeft maar voor anderen, anders zou er niet enig samenhangend gezelschap zijn, en daarin niet enig goede. Het algemeen gezegde luidt, dat een ieder zichzelf de naaste is, maar de leer van de naastenliefde leert, hoe dat moet worden verstaan; namelijk, dat eenieder voor zichzelf moet voorzien in de behoeften van het leven, zoals: voedsel, kleding, woning, en tal van dingen, die in het burgerlijk leven, waarin hij is, noodzakelijk vereist worden; en dit niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de zijnen, en ook niet alleen voor de tegenwoordige tijd, maar eveneens voor de toekomst. Want wanneer iemand zich niet de behoeften van het leven verschaft, is hij niet in staat de naastenliefde uit te oefenen, want hij heeft aan alle dingen gebrek. Op welke wijze echter eenieder voor zichzelf de naaste moet zijn, kan blijken uit het volgende, wat op hetzelfde neerkomt: een ieder moet zijn lichaam van voedsel voorzien; dit moet het eerste zijn, maar ter wille van dit doel, dat er een gezond gemoed in een gezond lichaam is; en eenieder moet zijn gemoed van voedsel voorzien, namelijk van dergelijke dingen, die tot het inzicht en oordeel behoren, maar ter wille van dit doel, dat hij daardoor in staat is, de medeburger, de samenleving, het vaderland, de Kerk, en dus zo de Heer te dienen. Wie dit doet, die zorgt goed voor zichzelf tot in eeuwigheid. Hieruit blijkt duidelijk, wat het eerste is in de tijd, en wat het eerste in het einddoel is; en dat het eerste in het einddoel datgene is, waarop alle dingen gericht zijn. Het is hiermee ook zo gesteld als met iemand, die een huis bouwt; eerst moet hij het fundament leggen, maar het fundament moet voor het huis zijn, en het huis voor de bewoning. Wie gelooft, dat hij in de eerste plaats of voornamelijk voor zichzelf de naaste is, is gelijk iemand die het fundament als einddoel beschouwt en niet de bewoning, terwijl toch het wonen het eerste en laatste einddoel zelf is, en het huis met het fundament slechts het middel tot het einddoel.

Ware Christelijke Religie 417.

Wie weet niet, dat de mens niet mens is door het menselijk aangezicht en door het menselijk lichaam, maar door de wijsheid van zijn verstand en door de goedheid van zijn wil, en naarmate deze hoedanigheden stijgen, maakt dat hij meer mens is? Wanneer de mens geboren is, is hij bruter dan enig dier, maar hij wordt mens door onderwijzingen, die, naarmate zij opgenomen worden, zijn gemoed vormen, waardoor en overeenkomstig de mens werkelijk mens is. Er zijn beesten, waarvan de aangezichten op de menselijke aangezichten lijken, maar zij verheugen zich niet in het bezit van enig vermogen om te verstaan en uit verstand iets te doen, maar zij handelen uit het instinct, dat door hun natuurlijke liefde wordt opgewekt. Het onderscheid is, dat het beest in klanken de aandoeningen van zijn liefde uit, terwijl de mens ze, nadat hij ze in gedachten heeft gekleed, uitspreekt. Voorts, dat het beest met neergebogen gezicht naar de aarde ziet, de mens echter met opgericht aangezicht naar de hemel rondom ziet. Hieruit kan men als gevolgtrekking maken, dat de mens voor zoveel mens is, als hij uit gezonde rede spreekt en zijn verblijf in de hemel voor ogen heeft, en dat hij voor zoveel geen mens is, als hij uit verkeerde rede spreekt, en alleen zijn verblijf in de wereld voor ogen heeft. Maar toch zijn dezen mensen, doch niet in werkelijkheid maar naar vermogen; want elk mens beschikt over het vermogen tot het verstaan van waarheden en tot het willen van goedheden; maar voor zoveel hij de goedheden niet doen noch de waarheden verstaan wil, kan hij in uitwendige dingen de mens nabootsen en diens aap spelen.

 

 

Wie is de naaste in collectieve zin?

Het kleinere en grotere gezelschap, het vaderland, en het menselijk geslacht.

Ware Christelijke Religie 412.

Zij, die niet weten wat de naaste in de echte zin is, menen, dat hij geen ander is dan de mens in het enkelvoud, en dat hem weldaden bewijzen, wil zeggen de naaste liefhebben. Maar de naaste en de liefde tot hem strekken zich verder uit, en stijgen naarmate het aantal mensen groter wordt. Wie kan niet begrijpen dat meerderen in een groep liefhebben wil zeggen: de naaste meer liefhebben dan één in het bijzonder uit die groep. Dat daarom een kleiner of groter gezelschap de naaste is, komt, omdat een gezelschap een mens in het meervoud is; hieruit volgt, wie het gezelschap liefheeft, diegenen liefheeft, uit wie het gezelschap bestaat; wie daarom een gezelschap goed wil en goed doet, zorgt voor ieder afzonderlijk. Een gezelschap is gelijk een enkel mens, en zij, die in er in binnentreden, stellen als het ware ook één lichaam samen, en worden onderling onderscheiden als de leden in een enkel lichaam. Wanneer de Heer, en uit Hem de engelen, op de aarde neerblikken, zien zij een volledig gezelschap niet anders dan als één enig mens, en zijn vorm overeenkomstig de hoedanigheden van hen, die het samenstellen. Het werd mij ook gegeven een zeker gezelschap in de hemel geheel en al als één enkel mens te zien, in een gestalte gelijk aan die, waarin de mens in de wereld is. Dat de liefde jegens een gezelschap een vollere liefde jegens de naaste is dan de liefde jegens de afzonderlijke mens of het individu, komt hierin duidelijk uit, dat de waardigheden worden afgemeten naar de aard van de besturen over gezelschappen, en dat de bestuurders eerbewijzen ontvangen overeenkomstig het nut dat zij betrachten. Want er zijn in de wereld hogere en lagere ambten, die aan elkaar zijn ondergeschikt overeenkomstig hun meer of minder omvattend bestuur over gezelschappen; en diegene is de koning die het meest omvattende bestuur heeft; en eenieder geniet beloning, eer en de algemene liefde overeenkomstig de omvang van zijn ambt, en tevens overeenkomstig de goedheden van het nut, dat hij betracht. Maar de leiders van deze eeuw kunnen nut stichten, en het belang van het gezelschap behartigen, en toch niet de naaste liefhebben, zoals bijvoorbeeld diegenen, die nut stichten en de belangen van anderen behartigen ter wille van de wereld en ter wille van zichzelf, opdat zij in het oog vallen, of om daarmee de bevordering tot hogere waardigheden te verdienen. Maar ofschoon dezen in de wereld niet worden onderkend, worden zij nochtans in de hemel onderkend; daarom worden zij, die uit liefde jegens de naaste nut gesticht hebben, ook als leiders over een hemels gezelschap aangesteld, en zijn daar in glans en eer; evenwel zetten zij hun hart niet daarop, doch op de nutten. De overigen daarentegen, die uit wereld- en eigenliefde nut gesticht hebben, worden verworpen.

Over de Naastenliefde 72.

Het object van de naastenliefde is de mens, het gezelschap, het vaderland, en het menselijk geslacht; en allen zijn de naaste in de strikte en de brede zin. Dat de mens de naaste is, is bekend; dat het gezelschap de naaste is, is omdat het gezelschap de samengestelde mens is; dat het vaderland het is, is omdat het vaderland bestaat uit verscheidene gezelschappen, en zo dus een meer samengesteld mens is; en dat het menselijk geslacht de naaste is, is omdat het menselijk geslacht is vanuit grote gezelschappen, waarvan ieder een mens in dat samengestelde is, daarvandaan de mens in de breedste zin.

  • 1.         Dat ieder mens de naaste is volgens de hoedanigheid van het goede van hem.
  • 2.         Dat het gezelschap, kleiner en groter, de naaste is volgens het goede van het nut ervan.
  • 3.         Dat het vaderland de naaste is volgens het geestelijk, het zedelijk, en het burgerlijk goede ervan.
  • 4.         Dat het menselijk geslacht in de breedste zin de naaste is; maar omdat het is onderscheiden in keizerrijken, koninkrijken, en republieken, is elk de naaste volgens het goede van de godsdienst, en volgens het goede dat het betracht aan het vaderland en aan zich.

 

 

Wie is de naaste in hogere graad?

De Kerk, het Rijk van de Heer, en bijgevolg de Heer Zelf.

Ware Christelijke Religie 415.

Aangezien de mens geboren is voor het eeuwige leven, en in dit leven door de Kerk wordt binnengeleid, moet hij de Kerk een hogere graad liefhebben, want zij leert middelen, die tot het eeuwige leven leiden, en leidt daarin binnen. Zij leidt tot het eeuwige leven door de waarheden van de leer, en leidt daarin binnen door de goedheden van het leven. Hiermee wordt niet bedoeld, dat men het priesterschap moet liefhebben in een hogere graad, en vanuit dit de Kerk, maar dat men het goede en het ware van de Kerk moet liefhebben en ter wille daarvan het priesterschap. Het priesterschap dient slechts, en al naar het dient moet men het eren. Dat de Kerk de naaste is, die mens in een hogere graad moet liefhebben, dus ook boven het vaderland, is ook omdat de mens door het vaderland in het burgerlijk leven wordt ingewijd, maar door de Kerk in het geestelijk leven, en in dít leven de mens onderscheidt van het louter dierlijk leven. Bovendien is het burgerlijk leven een tijdelijk leven, dat een einde heeft, en dan is het alsof het niet geweest was, terwijl het geestelijk leven, aangezien het geen einde heeft, eeuwig is. Daarom kan in verband met het laatstgenoemde gesproken worden van Zijn; het onderscheid is als tussen het eindige en het oneindige ten aanzien van de tijd.

Hemelse Verborgenheden 2425.

Dat de woorden "en ik zal mij niet kunnen ontrukken naar de berg", (Genesis 19:17) de twijfel betekenen, namelijk dat hij het goede van de naastenliefde niet zou kunnen hebben, dat wil zeggen, denken en handelen uit dat goede, blijkt uit de betekenis van de berg, wat de liefde en de naastenliefde is. Wat de twijfel betreft, daarmee is het als volgt gesteld: bij hen, die in de aandoening van het ware zijn, is in de aandoening van het ware, de aandoening van het goede, maar zó duister, dat zij niet gewaarworden, en dus ook niet weten, wat de aandoening van het goede is, en wat echte naastenliefde. Zij menen weliswaar, dat zij weten, maar het is uit het ware, dus uit wetenschap, niet echter uit het goede zelf; niettemin doen zij de goedheden van de naastenliefde, niet om hierdoor iets te verdienen, maar uit gehoorzaamheid, en zulks voor zoveel zij bevatten, dat het het ware is, want zij laten zich door de Heer uit het donkere van het goede leiden door middel van het ware, dat aan hen als waar verschijnt. Zo bijvoorbeeld doen zij, daar zij niet weten wat de naaste is, eenieder goed, van wie zij menen, dat hij de naaste is, bovenal de armen, daar dezen zichzelf arm noemen, omdat zij verstoken zijn van wereldse goederen; de wezen en weduwen, omdat zij zo genoemd worden; de vreemdelingen, omdat zij zo zijn; en zo dus in al het overige. Dit doen zij zolang zij niet weten wat wordt aangeduid door: armen, wezen, weduwen, vreemdelingen, en anderen. Nochtans, aangezien in hun aandoening van het schijnbaar ware, zoals gezegd de aandoening van het goede in duisternis verborgen ligt, waardoor de Heer hen leidt om zo te doen, zijn zij tevens naar de innerlijke dingen in het goede, en daarin zijn bij hen de engelen, en worden daar bekoord door hun schijnbaarheden van het ware, waardoor zij worden aangedaan. Maar zij die in het goede van de naastenliefde zijn, en vandaar in de aandoening van het ware, doen alle dingen met onderscheid, want zij zijn in het licht, daar het licht van het ware nergens anders uit voortkomt dan uit het goede, aangezien door het goede de Heer invloeit. Zij doen de armen, wezen, weduwen, vreemdelingen niet goed om deze reden alleen, dat zij zo genoemd worden, want zij weten dat zij, die goed zijn, of zij armen of rijken zijn, meer dan de anderen "naasten" zijn; want door de goeden wordt het goede aan anderen gedaan, en daarom, voor zoveel zij dezen goed doen, doen zij het anderen door hen. Zij weten ook onderscheid te maken tussen goedheden en zo tussen de goeden; zij noemen het algemene goede zelf nog meer hun naaste, want hierin wordt het goede van nog veel meer mensen beoogd; zij erkennen het Rijk van de Heer op aarde, dat wil zeggen de Kerk nog meer als hun naaste, waaraan naastenliefde bewezen moet worden. Het Rijk van de Heer in de hemelen zelf nog meer. Zij, die echter de Heer boven al deze stellen, Hem alleen aanbidden en Hem boven alle dingen liefhebben, leiden van Hem de naaste in al deze graden af; want in de hoogste zin is de Heer alleen de naaste, dus al het goede is de naaste, voor zoveel het van Hem komt. Maar zij, die in tegenovergestelde dingen zijn, leiden de graden van de naaste van zichzelf af, en erkennen alleen hen als de naaste, die hen begunstigen en dienen, en noemen ook geen anderen broeders en vrienden, en dit met een onderscheid naar gelang zij één met hen uitmaken. Hieruit kan blijken wat de naaste is, namelijk dat iemand voor een ieder de naaste is overeenkomstig de liefde, waarin hij is; en dat hij waarlijk de naaste is, die in de liefde tot de Heer is en in de liefde jegens de naaste, en dit met alle onderscheid; dus het is het goede zelf bij een ieder, dat dit bepaalt.

volgende hoofdstuk - inhoudsopgave

Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2010.