HEMELSE VERBORGENHEDEN - Arcana Coelestia

  • Naar de onderstaande nummers wordt door Swedenborg verwezen in het werk over de
  • Over de aardbollen in ons zonnestelsel
  • de moderne Nederlandse vertaling is van Henk Weevers.
  • Digitale uitgave - Swedenborg Boekhuis 2007.

Hemelse Verborgenheden 40.

Met 'kruipende dieren die de wateren voortbrengen', (Genesis 1:20), wordt de kennis in het geheugen bedoeld, die tot de uiterlijke mens behoort. Met vogels in het algemeen de dingen van de rede en ook van het inzicht, dit laatste behoort tot de innerlijke mens. Dat de kruipende dieren van de wateren of de vissen de verzamelde kennis in het geheugen betekenen, blijkt bij Jesaja: 'Ik kwam en daar was geen man, door Mijn schelden zal ik de zee droog maken. Ik zal de rivieren stellen tot een woestijn, dat haar vis zal stinken omdat er geen water is, en zal sterven van dorst; Ik zal de hemelen met zwartheid bekleden', (Jesaja 50:2, 3). Nog duidelijker komt het uit bij Ezechiël, waar de Heer de nieuwe tempel beschrijft, of in het algemeen de Nieuwe Kerk, en de mens van de Kerk of degenen die zijn wedergeboren, want eenieder die wedergeboren is, is een tempel van de Heer: 'De Heer Jehovah zei tot mij: deze wateren die naar de oostelijke grens zullen uitgaan, zullen in de zee komen; in de zee uitgebracht zijnde, zo zullen de wateren gezond worden. En het zal geschieden dat alle levende ziel die er zal wemelen, overal waarheen het water van de rivieren komt, leven zal, en daar zal zeer veel vis zijn, omdat deze wateren daarheen komen, en zij zullen gezond worden, en het zal leven, alles waarheen deze rivier komt. Ook zal het geschieden dat er vissers aan de rivier zullen staan van En-gedi aan tot En-Englaïm toe, tot uitspreiding van de netten; hun vis zal naar zijn aard wezen, als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig', (Ezechiël 47:8, 9, 10). Vissers van En-gedi aan tot En-Eglaïm toe, tot uitspreiding van de netten, betekenen hen, die de natuurlijke mens zullen onderrichten in de waarheden van het geloof. Dat de vogels de dingen van de rede en van het inzicht betekenen, wordt duidelijk bij de profeten, als bij Jesaja: 'Roepende van de opgang een roofvogel, een man Mijns raad uit een ver land', (Jesaja 46:11). 'Ik zag en ziet, er was geen mens; en alle vogel der hemelen was weggevlogen', (Jeremia 4:25). 'Ik zal een takje van een hoge ceder planten, en hij zal takken voortbrengen en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijke ceder worden, dat onder hem wonen zal alle gevogelte van allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen', (Ezechiël 17:23). Bij Hosea, waar sprake is van de Nieuwe Kerk, of de wedergeboren mens: 'En Ik zal te dien dage een verbond met hen maken, met het wild gedierte van het veld, en met de vogel der hemelen en met het kruipende gedierte van de aardbodem', (Hosea 2:17). Dat een wild dier niet betekent een wild dier, noch een vogel een vogel, kan eenieder duidelijk zijn, omdat de Heer een nieuw verbond met hen instelt.

Hemelse Verborgenheden 67.

Het is mij door de goddelijke barmhartigheid van de Heer gegeven de innerlijke zin van het Woord te weten en de diepste verborgenheden die daarin liggen, die nooit eerder in de gedachten van een mens zijn opgekomen, noch hiervoor er ooit in konden oprijzen, noch ooit kan weten, tenzij hij weet hoe het met de dingen in het andere leven gesteld is. Het merendeel van de verborgenheden namelijk, die in de innerlijke zin van het Woord liggen, betreft deze dingen en vermeldt en bevat ze. Het is mij vergund deze verborgenheden, die ik nu verscheidene jaren achtereen gehoord en gezien heb en waarin het mij was toegestaan om in het gezelschap te zijn van engelen en geesten, te onthullen.

Hemelse Verborgenheden 68.

Ik ben mij er zeer wel van bewust dat velen zullen zeggen dat nooit iemand met engelen en geesten kan spreken zolang hij in het lichaam leeft; en velen zullen zeggen dat het verbeelding is, anderen zullen zeggen dat ik deze dingen meedeel om vertrouwen te winnen en weer anderen zullen weer wat anders zeggen. Maar door dit alles zal ik mij niet laten weerhouden, want ik heb gezien, gehoord en gevoeld.

Hemelse Verborgenheden 69.

De mens is door de Heer zo geschapen dat hij, terwijl hij nog in het lichaam leeft, toch tevens met engelen en geesten zou kunnen spreken, zoals ook in de oudste tijden voorkwam. Want de mens is een geest bekleed met een lichaam en daarom één met hen. Omdat echter in de loop van de tijd de mensen zich dermate in lichamelijke en wereldse dingen hebben ondergedompeld, zodat ze nauwelijks meer om iets anders gaven, is die weg dan ook afgesloten. Maar zodra de lichamelijke dingen, waarin hij ondergedompeld is, terugtreden, wordt die weg weer geopend en is hij onder geesten en leeft met hen samen.

Hemelse Verborgenheden 73.

De geesten die onderwijzen voegen zich ook tot hun linkerzijde, maar dan meer naar voren. Zij vermanen eveneens, maar mild en daarna leren ze hen hoe men behoort te leven. Zij verschijnen ook donker, maar niet zoals de vorigen als een wolk, maar als in zakken gehuld. Dezen worden leermeesters genoemd, maar de voorgaande tuchtmeesters. Als deze leermeesters tegenwoordig zijn, zijn er ook engelgeesten aanwezig die zich bij het hoofd neerzetten en dit op een bijzondere wijze vullen. Hun tegenwoordigheid wordt daar ook als een zachte adem bemerkt, want ze zijn bevreesd dat de mens door hun nadering en invloeiing ook maar de minste pijn of angst zal bemerken. Zij besturen de geesten die tuchtigen en onderwijzen; de eersten, opdat ze de mens niet strenger behandelen dan door de Heer wordt toegestaan, de anderen, opdat die de waarheid zullen spreken. Toen een tuchtigende geest bij mij was, waren de engelgeesten ook aanwezig en hielden mijn gelaat aanhoudend opgeruimd en glimlachend, en de streek rond de lippen vooruitstekend en mijn mond enigszins open. De engelen kunnen dit gemakkelijk doen door invloeiing, wanneer het toestaat. Ze zeiden dat ze zo'n gelaatsuitdrukking bij de bewoners van hun aarde veroorzaken als ze hen tegenwoordig zijn.

Hemelse Verborgenheden 195.

De Oudsten hebben alles wat in de mens was, met dieren en vogels niet vergeleken, maar zo genoemd. Van dien aard was hun manier van spreken; zo bleef het ook in de Oude Kerk na de vloed en een dergelijke spreekwijze werd bij de profeten in stand gehouden. Het zinnelijke van de mens noemden zij slangen, want zoals slangen het dichtst bij de aarde zijn, zo is ook het zinnelijke het dichtst bij het lichaam. Daarom noemden zij de uit het zinnelijke voortkomende redeneringen over geloofsmysteriën slangengiften en de redeneerders zelf slangen. Daar dezen nu vanuit het zinnelijke of zichtbare, zoals de aardse, lichamelijke, wereldse en natuurlijke dingen, veel redekavelen, wordt er gezegd; 'de slang was listiger dan al het wild gedierte van het veld'. Zo ook bij David: 'Zij scherpen hun tong als een slang, addervergift is onder hun lippen', (Psalm 140:4,5,6). Daar is sprake van hen, die de mens door redeneringen verleiden. Bij dezelfde: 'De leugensprekers dolen van de moedersbuik aan, venijn hebben zij naar gelijkheid van het venijn van de slang, zoals een dove giftige adder haar oor verstopt, opdat zij niet hore naar de stem van de belezers, van degene die deelneemt aan de vergaderingen van de wijze', (Psalm 58:4,5,6). De redeneringen worden hier slangengif genoemd en deze zijn van dien aard, dat zij dat wat wijs is of de stem van de wijze niet eens horen; vandaar de bij de Ouden gebruikelijke spreekwijze dat de slang haar oor verstopt. Bij Amos: 'Als wanneer iemand kwam in een huis en leunde met zijn hand aan de wand en hem beet een slang, zal dan niet de dag van Jehovah duisternis zijn en geen licht? En donkerheid en geen glans aan hem?', (Amos 5:19,20). De hand aan de wand voor eigen macht en vertrouwen op het zinnelijke, vandaar de verblinding die beschreven wordt. Bij Jeremia: 'De stem van Egypte zal gaan als van een slang, want zij zullen met macht daarheen trekken en tot haar met bijlen komen, gelijk houthouwers; zij zullen haar woud afhouwen, spreekt Jehovah, omdat het niet onderzocht zal worden, want zij zijn meer vermenigvuldigd dan de sprinkhanen, zodat men hen niet tellen kan; de dochter van Egypte is beschaamd; zij zal gegeven worden in de hand van het volk van het Noorden', (Jeremia 46:20,22,23,24). Egypte staat voor het redekavelen over goddelijke dingen vanuit het zinnelijke en het wetenschappelijke. De redeneringen heten, stem van de slang, en de verblinding die daaruit volgt, wordt aangeduid met volk van het noorden. Bij Job: 'Het vergif van de adders zal hij zuigen, de tong van de slang zal hem doden, de beken, de stromen van rivieren van honing en boter zal hij niet zien', (Job 20:16,17). Rivieren van honing en boter zijn de geestelijke en hemelse dingen, die de redeneerders niet zullen zien, de redeneringen worden vergif van de adders en tong van de slang genoemd, zie ook: (vers 14,15).

Hemelse Verborgenheden 196.

In de oudheid werden degenen slangen genoemd, die hun vertrouwen meer stelden in het zinnelijke dan in het geopenbaarde. Heden ten dage is dit nog meer het geval, want niet alleen dat er zijn die niets geloven, zo zij niet zien en voelen, maar er zijn er ook die zich in hun ongeloof bevestigen door wetenschappelijkheden die de Oudsten onbekend waren, en zich zo nog veel erger verblinden. Om te weten hoezeer zij, die uit het zinnelijke, wetenschappelijke en filosofische gevolgtrekkingen over het hemelse maken, zich verblinden, zodat zij nadien niets meer zien en horen, en niet alleen dove slangen maar ook vliegende slangen zijn, die veel verderfelijker zijn, waarvan ook in het Woord sprake is, dient tot voorbeeld, wat zij van de geest geloven. Wie een zinnelijk mens is of wie alleen de zinnen gelooft, loochent het bestaan van de geest omdat hij hem niet ziet; hij is er niet, zegt hij, want ik neem hem niet waar; wat ik zie en betast, daarvan weet ik dat het er is. Wie wetenschappelijk is of uit de wetenschappen zijn gevolgtrekkingen maakt, zegt dat de geest niets anders is dan een adem of een warmte of iets anders dat deel van zijn kennis uitmaakt, en uitdooft om te verdwijnen. Hebben niet ook de dieren een lichaam, zinnen en een soort van rede en toch zegt men van hen dat zij zullen sterven en dat de mensengeest zal leven? Zo loochenen zij het bestaan van de geest. De filosofen die scherpzinniger willen zijn dan de anderen, spreken over de geest in termen die zij zelf niet verstaan, daar zij er over redetwisten en beweren dat er voor de geest geen enkele benaming geschikt is, die nog iets aan de stof, het organische of de ruimte ontleent. Zo onttrekken zij de geest aan hun voorstellingen, zodat deze voor hen verdwijnt en tot niets wordt. De minder verdwaasden echter zeggen weliswaar, dat de geest de gedachte is, maar als ze over het denken gaan redeneren, komen ze tenslotte, omdat ze haar van het substantiële scheiden, tot de slotsom dat zij moet verdwijnen als het lichaam sterft. Zo loochenen allen die van het zinnelijke, wetenschappelijke en filosofische uit redeneren, het bestaan van de geest en met dat te loochenen, geloven zij in het geheel niets van wat er over de geest en over geestelijke dingen wordt gezegd. Maar zo men daarentegen de eenvoudigen van hart ondervraagt, zeggen zij te weten dat de geest bestaat, daar de Heer gezegd heeft dat zij na de dood zullen leven. Dezen doven hun rede niet uit, maar maken haar levend door het Woord van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 197.

Door de slang werd bij de Oudsten, die hemelse mensen waren, de omzichtigheid aangeduid, dus evenzo het zinnelijke door middel waarvan zij zich in acht konden nemen, dat de bozen hun geen hinderlagen legden; dit blijkt uit de woorden van de Heer tot de discipelen: 'Ziet, Ik zende u als schapen in het midden van de wolven, zijt dan voorzichtig gelijk de slangen en eenvoudig gelijk de duiven', (Matthéüs 10:16). Verder ook uit de koperen slang die in de woestijn werd opgericht; hierdoor werd het zinlijke van de Heer aangeduid, Die alleen de Hemelse Mens is, en Alleen voor allen wakend toeziet en voorziet, waarom dan ook zij die daarnaar opzagen, behouden werden. Hemelse Verborgenheden 202. De Oudste Kerk, die een hemelse mens was, was van dien aard dat zij niet alleen niet van de 'boom van de kennis van goed en kwaad' at, dat wil zeggen; uit het zinnelijke en wetenschappelijke leren wat de zaken van het geloof zijn, maar het was haar zelfs niet eens vergund die boom aan te raken, dat wil zeggen; uit het zinnelijke en wetenschappelijke over iets te denken wat deel van het geloof uitmaakt, opdat zij niet van het hemelse leven in het geestelijke leven, en zo verder zouden wegzinken. Van deze aard is ook het leven van de hemelse engelen; zij die onder hen nog inniger hemels zijn, staan zelfs niet eens toe, dat het geloof of wat ook maar met het geestelijke verband houdt, genoemd wordt. Als het al door anderen genoemd wordt, verstaan zij in plaats van het geloof de liefde en dit met een onderscheid dat alleen aan hen bekend is. Zo leiden zij alles wat tot het geloof behoort, van de liefde en de naastenliefde af. Nog minder verdragen zij het om iets van redenering en het allerminst om iets wetenschappelijks over het geloof te horen, want zij hebben een innerlijke gewaarwording van de Heer door middel van de liefde over wat goed en waar is. Uit deze gewaarwording weten zij direct of iets zó is of anders. Wordt er dan ook iets van het geloof gezegd, dan antwoorden zij niet anders dan dat het zo is of niet zo is, daar zij het van de Heer uit voelen. Dit is het wat de woorden van de Heer betekenen bij Matthéüs: 'Laat zijn uw woord, ja, ja; nee, nee; wat boven deze is, dat is 'uit de boze', (Matthéüs 5:37). Ziehier nu, waarom het hun zelfs niet veroorloofd was, de vrucht van de boom der kennis aan te raken, want door dat te doen waren ze in het boze of zouden daaraan sterven. Niettemin spreken de hemelse engelen onder elkaar net als de andere engelen over verschillende dingen, maar in een hemelse taal, die is gevormd uit en afgeleid van de liefde. Deze taal is onuitsprekelijker dan de taal van de geestelijke engelen.

Hemelse Verborgenheden 210.

Opdat men mag weten wat het eigene is van de mens: dit is al het boze en valse dat uit de eigenliefde en de wereldliefde voortvloeit, en dat men de Heer of het Woord niet gelooft maar zichzelf, en meent dat datgene, wat men niet zinnelijk of wetenschappelijk kan bevatten, niet is. Daardoor wordt de mens niets dan boosheid en valsheid, en zo ziet hij alles verkeerd. Wat boos is ziet hij als goed, wat goed is als boos; wat vals is als waar en wat waar is als vals. Wat is, houdt hij voor niets en wat niets is, houdt hij voor alles. Haat noemt hij liefde, duisternis licht, dood leven, en omgekeerd. In het Woord worden zulke mensen lammen en blinden genoemd. Dit nu is het eigene van de mens dat op zichzelf hels en verdoemd is.

Hemelse Verborgenheden 215.

Dat het eigene niets dan boosheid en valsheid is, kon ik ook daaruit opmaken, dat alles wat geesten ooit uit zichzelf spraken, boos en vals was, en wel zozeer, dat ik, zodra mij maar te kennen werd gegeven dat zij uit zichzelf spraken, direct wist dat het vals was, hoewel zij onder het spreken er zo vast van overtuigd waren dat het waar was, dat ze geenszins twijfelden. Met hen komt de mens die zo'n aard heeft, overeen. Evenzo werd het mij te verstaan gegeven dat al diegenen die begonnen te redeneren over de dingen die tot het geestelijke en hemelse leven of tot het geloof behoren, twijfelden, ja zelfs loochenden. Want over het geloof redeneren staat gelijk met twijfelen en loochenen, en daar het uit henzelf of uit het eigene komt, zijn het louter valsheden waarin zij vervallen, en dus in een afgrond van duisternissen, dat wil zeggen, van valsheden. Zijn zij in deze afgrond, dan geldt de kleinste bedenking voor meer dan duizend waarheden, en zij is als een stofje, dat, in het oog gekomen, maakt dat het van de hele wereld en van wat daarin is, niets ziet. Van hen zegt de Heer bij Jesaja: 'Wee degenen, die in hun ogen wijs en voor hun aangezichten verstandig zijn!', (Jesaja 5:21). Bij dezelfde: 'Uw wijsheid en uw wetenschap heeft u afkerig gemaakt en gij hebt in uw hart gezegd: ik ben het en niemand meer dan ik; en er zal een kwaad over u komen, gij zult de dageraad daarvan niet weten, en een verderf zal er op u vallen, wat u niet zult kunnen verzoenen, en er zal snellijk een verwoesting over u komen, die gij niet weet', (Jesaja 47:10,11). Bij Jeremia: 'Eenieder mens is dom geworden door de wetenschap, eenieder goudsmid is beschaamd door het gesneden beeld, want, zijn gegoten beeld is leugen en er is geen geest in hen', (Jeremia 51:17). Gesneden beeld voor het valse dat tot het eigene behoort, gegoten beeld voor het boze dat tot het eigene behoort.

Hemelse Verborgenheden 301. zie ook 784

De tweede verborgenheid is deze, dat zij - de mensen van de Oudste Kerk vóór de zondvloed -, als ze onderricht waren in de mysteries van het geloof, voor eeuwig verloren zouden zijn gegaan, wat wordt aangeduid met deze woorden: 'nu zal hij wellicht zijn hand uitsteken, en nemen ook van de boom des levens, en eten en in eeuwigheid leven'. Hiermee is het zo gesteld: als mensen de levensorde in zich hebben omgekeerd en alleen uit zichzelf en uit het eigene willen leven en wijs zijn, dan beredeneren ze alles wat ze over het geloof horen, of het al dan niet zo is. Daar ze het uit zichzelf doen, uit het zinlijke en wetenschappelijke van hen, kunnen ze niet anders dan ontkennen. En wanneer ze ontkennen, lasteren en ontwijden ze ook, en tenslotte bekommeren ze er zich zelfs niet meer om, of ze het profane met het heilige vermengen. Wanneer de mens zo'n geaardheid heeft gekregen, dan is hij in het andere leven dermate verdoemd, dat er niet enige hoop op verlossing meer rest. Want wat door ontwijdingen vermengd is, hangt vermengd aan elkaar; niet zo gauw doet zich een voorstelling van het heilige voor, of de daaraan verbonden voorstelling van het profane treedt ook te voorschijn, en dit maakt dat hij in geen ander gezelschap dan in dat van de verdoemden kan zijn. In het andere leven wordt, door de geesten in de geestenwereld, maar nog meer door de engel-geesten, alles wat met een denkvoorstelling als gevolg hiervan is verbonden, tot in de fijnste bijzonderheden waargenomen, en wel zo scherp, dat ze uit een enkele voorstelling alleen al weten van welke aard iemand is. Dit profane dat met het heilige is verbonden, kan niet verdreven worden, anders dan onder zulke helse folteringen, dat als de mens dit wist, hij zich voor ontwijding zou wachten als voor de hel zelf.

Hemelse Verborgenheden 302. zie ook 784

Dit was de oorzaak, waarom aan de Joden, omdat zij zo'n geaardheid hadden, de mysteriën van het geloof op geen enkele wijze zijn geopenbaard. Het ging zelfs zo ver, dat het hun niet eens openlijk werd gezegd dat ze na de dood leven zullen, en ook niet openlijk, dat de Heer in de wereld zou komen om hen zalig te maken. Ja, zelfs werden zij en worden ze nog in zo'n grote onwetendheid en stompzinnigheid gehouden, dat ze niet wisten en nog niet weten, dat er een innerlijke mens is, of dat er iets innerlijks bestaat. Want als ze dit geweten hadden, en wisten, zodat ze het erkenden, bracht hun aard het mee, dat ze het zouden ontwijden, en dus voor hen in het geheel geen hoop op enig heil in het andere leven zou overblijven. Het is dit wat de Heer bedoeld heeft bij Johannes: 'Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zich bekeren en Ik hen genees', (Johannes 12:40). Daarom heeft de Heer door gelijkenissen met hen gesproken en er hun geen enkele uitgelegd, 'opdat zij ziende niet zien en horende niet horen en verstaan zouden', (Matthéüs 13:13). Om deze reden ook werden voor hen alle mysteriën van het geloof verzegeld en bedekt gehouden onder de uitbeeldingen van hun Kerk. Om diezelfde reden was ook de profetische stijl van zo'n aard. Iets te weten is toch iets anders als te erkennen; wie weet en niet erkent, die is, alsof hij niet wist; maar wie erkent en daarna lastert en ontwijdt, is degene die door de Heer met deze woorden wordt bedoeld.

Hemelse Verborgenheden 303. zie ook 784

De mens verwerft zichzelf een leven door alles waardoor hij wordt overtuigd, dat wil zeggen, door alles wat hij erkent en gelooft. Waarvan hij niet overtuigd wordt, of wat hij niet erkent en gelooft, heeft geen invloed op zijn gemoed. Vandaar kan niemand het heilige ontwijden, als hij daarvan niet overtuigd is, behalve als hij het erkent, en het dan toch weer loochent. Zij die niet erkennen, kunnen wel wéten, maar ze bevinden zich in dezelfde positie als zij die niet weten. Van zo'n aard waren de Joden ten tijde van de komst van de Heer; en wanneer de mensen zo zijn wordt in het Woord gezegd, dat zij verwoest zijn, of dat er geen geloof meer is. Dan schaadt het ook niet of het innerlijke van het Woord voor hen geopend wordt. Ze zijn dan als zienden die niets zien en horenden die niets horen, en die een verhard hart hebben. Van deze mensen zegt de Heer: 'Ga heen en zeg tot dit volk, horende hoort maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet; maak het hart van dit volk vet, en maak hun oren zwaar en sluit hun ogen opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze', (Jesaja 6:9,10). Dat de mysteriën van het geloof niet onthuld worden, alvorens zij van zo'n aard zijn, namelijk verwoest zodat ze niet meer geloven, om de reeds eerder aangevoerde reden, dat ze niet meer kunnen ontwijden, wordt ook door de Heer duidelijk gezegd in wat er onmiddellijk op volgt: 'Ik zei, hoe lang Heer? En Hij zei: Totdat de steden verwoest worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen mens zij, en dat de aardbodem met verwoesting verwoest worde, en Jehovah zal de mens verre wegdoen', (Jesaja 6:11,12). 'Mens' heeft betrekking op degene die wijs is, of erkent of gelooft. Van zo'n aard waren zoals gezegd de Joden ten tijde van de komst van de Heer, en om dezelfde reden worden ze ook nu nog in zo'n verwoesting gehouden, door begeerte en vooral door gierigheid, opdat zij, hoewel ze duizenden keren over de Heer hebben gehoord en gedetailleerd over de uitbeeldingen van hun Kerk, dat deze elk in het bijzonder de Heer betekenen, nochtans niet erkennen en geloven. Dit nu was de reden waarom de mensen van vóór de vloed uit de Hof van Eden werden verdreven en verwoest, totdat ze niets meer van het ware konden erkennen.

Hemelse Verborgenheden 322.

Men dient zich te hoeden voor de onjuiste mening dat geesten niet veel fijnere gewaarwordingen hebben dan in het leven van het lichaam. Het tegendeel weet ik door duizenden en duizenden ervaringen. Maar als men dit niet wil geloven, vanwege de vooroordelen die men zich omtrent de geest heeft gevormd, laat men dit dan zelf ervaren als men in het andere leven komt; de eigen ondervinding zal dan doen geloven. De geesten hebben niet alleen het gezichtsvermogen, want ze leven in het licht, maar de goede geesten en engelen zijn in zo'n groot licht, dat het licht van de middag in de wereld er nauwelijks mee kan worden vergeleken. Het licht waarin ze leven en waardoor ze zien, zal later besproken worden door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Geesten hebben eveneens gehoor en wel zo fijn, dat het gehoorvermogen in het lichaam daarmee niet gelijk kan worden gesteld. Ze spraken met mij nu al verscheidene jaren lang vrijwel ononderbroken, maar ook over hun spraak zal worden meegedeeld door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Ook hebben zij een reukvermogen, waarover ook later wordt meegedeeld door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Ze hebben een uiterst gevoelige tastzin, vandaar de smarten en kwellingen in de hel, want alle zintuigen hebben een relatie met de tastzin, waarvan ze slechts afgeleide vormen en schakeringen zijn. Zij hebben begeerten en aandoeningen, waarmee die welke ze in het lichaam hadden evenmin mee kunnen worden vergeleken. Hierover wordt later meer gesproken door de goddelijke barmhartigheid van de Heer. Geesten denken met veel dieper inzicht en onderscheidingsvermogen, dan ze in het leven van het lichaam dachten. Er zijn meer dingen gevat in één enkel idee in hun gedachten dan duizend ideeën die ze hadden in de wereld. Ze spreken onder elkaar zo schrander, scherpzinnig, met wijsheid en duidelijkheid, dat de mens versteld zou staan als hij er maar het minste van zou vernemen. Kortom, zij hebben volstrekt niets verloren, waardoor ze niet als mensen zouden zijn, maar dan meer volkomen, zonder beenderen en vlees en de onvolkomenheden daarvan. Zij erkennen en nemen waar dat zolang ze in het lichaam leefden, het de geest was, die voelde, en dat hoewel het scheen, alsof het gevoel in het lichaam was, het toch niet tot het lichaam behoorde. Vandaar dat na het afwerpen van het lichaam het leven van de gevoelens veel intenser en volmaakter is. Het leven bestaat in het gevoel, want zonder gevoel geen leven, en zoals het gevoel is, zo is het leven, een feit dat eenieder bekend mag zijn.

Hemelse Verborgenheden 337.

Hier wordt gehandeld over het verval van de Oudste Kerk, dat wil zeggen over de vervalsing van de leer, en dus over ketterijen en sekten, die worden aangeduid met de namen Kaïn en van zijn afstammelingen. We dienen ons te realiseren dat men in het geheel niet kan begrijpen hoe de leer vervalst werd, of hoe de ketterijen en de sekten van die Kerk waren, als men niet voldoende weet, van welke aard de ware Kerk is; dan pas kan men dit begrijpen. De Oudste Kerk is hiervoor voldoende behandeld, en er werd aangetoond dat zij een hemels mens was, en dat zij geen ander geloof erkende dan dat wat van de liefde tot de Heer en jegens de naaste uitging. Door deze liefde hadden ze van de Heer het geloof of de innerlijke gewaarwording van al datgene wat tot het geloof behoorde, daarom wilden zij het geloof ook niet noemen, opdat het niet van de liefde gescheiden zou worden, zie: (200 tot 203). Van zo'n aard is de hemelse mens, en dat hij zo is, wordt door uitbeeldingen ook bij David beschreven, waar gehandeld wordt over de Heer, Die Koning genoemd wordt, en de hemelse mens 'de zoon van de Koning': 'Geef de Koning uw rechten en uw gerechtigheid de zoon van de Koning; de bergen zullen de volken vrede dragen, en de heuvelen in gerechtigheid; zij zullen u vrezen met de zon en voor het aangezicht van de maan, van geslacht tot geslacht, in zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij', (Psalm 72:1,3,5,7). Met de zon wordt de liefde aangeduid, met de maan het geloof; met bergen en heuvels de Oudste Kerk; met van geslacht tot geslacht de Kerken na de vloed. Er wordt gezegd, totdat de maan niet meer zij, daar het geloof liefde zal zijn, (Jesaja 30:26). Zo was de Oudste Kerk en dus haar leer. Heden ten dage echter is het geheel anders, want thans gaat het geloof vooraf, maar van de Heer wordt door het geloof naastenliefde geschonken en dan wordt de naastenliefde tot hoofdzaak. Hieruit volgt dat in de oudste tijden de leer werd vervalst, toen men zich voor het geloof verklaarde en men zo het geloof van de liefde scheidde. Zij, die de leer op deze wijze vervalsten, of het geloof van de liefde scheidden, of het geloof-alleen beleden, werden toenmaals Kaïn genoemd en dit was bij hen iets heel verdorvens.

Hemelse Verborgenheden 549.

De staat van engelen is van dien aard dat eenieder zijn welbehagen en zijn gelukzaligheid aan de ander meedeelt, want er bestaat in het andere leven een allernauwkeurigste mededeling en waarneming van alle gevoelens en gedachten. Vandaar dat eenieder zijn vreugde aan allen meedeelt, en allen aan eenieder, zodat zo als het ware eenieder het middelpunt van allen is; dit is de hemelse vorm. As gevolg hiervan: hoe meer het er zijn die het Rijk van de Heer uitmaken, des te groter is de gelukzaligheid, want deze neemt toe naar verhouding van de veelheid; dit is de reden waarom de hemelse gelukzaligheid onuitsprekelijk is. Zo'n mededeling van allen aan eenieder en van eenieder aan allen, vindt plaats, wanneer de een de ander meer liefheeft dan zichzelf. Als daarentegen iemand zichzelf meer bemint dan een ander, heerst eigenliefde, die uit zichzelf niets aan de ander meedeelt dan de voorstelling van zichzelf, wat een allervuilst idee is. Als men die waarneemt, wordt die persoon afgezonderd en verworpen.

Hemelse Verborgenheden 550.

Evenals in het menselijk lichaam het geheel en elk onderdeel samenwerkt tot de algemene en bijzondere doeleinden van alle functies, zo ook in het Rijk van de Heer, dat als één mens is en ook de Grootste Mens wordt genoemd. Daar draagt eenieder, van meer nabij of van verderaf en op allerlei wijze het zijne bij tot de gelukzaligheden van eenieder, en wel volgens een door de Heer alleen ingestelde en bestendige orde.

Hemelse Verborgenheden 597.

'Noach' betekent een nieuwe Kerk, die men de Oude Kerk kan noemen, om onderscheid te maken tussen de Oudste Kerk die vóór de vloed was, en die, welke ná de vloed was. De staten van deze Kerken waren geheel verschillend. De staat van de Oudste Kerk bestond hierin dat de mensen innerlijke gewaarwording van het goede en vandaar van het ware hadden door de Heer. De staat van de Oude Kerk of van Noach werd zo, dat men een geweten van het goede en ware had. Van dezelfde aard is het onderscheid tussen gewaarwording en het hebben van een geweten, zo was het onderscheid in staat tussen de Oudste Kerk en de Oude Kerk. Innerlijke gewaarwording is niet hetzelfde als geweten; zij die hemels zijn hebben innerlijke gewaarwording, zij die geestelijk zijn hebben geweten. De Oudste Kerk was hemels, maar de Oude Kerk was geestelijk. De Oudste Kerk had een onmiddellijke openbaring door haar verbinding met geesten en engelen, en ook door gezichten en dromen van de Heer, waardoor hun in het algemeen te weten werd gegeven wat goed en waar is. Wanneer zij het in algemene trekken wisten, werden deze min of meer algemene beginselen met ontelbare dingen door middel van innerlijke gewaarwordingen bevestigd. Deze ontelbare dingen maakten het bijzondere of afzonderlijke van die algemene beginselen, waarop zij betrekking hadden, uit. Zo werden, om zo te zeggen, de algemene beginselen dagelijks versterkt. Al wat niet met deze algemene beginselen strookte, voelden zij als niet zo te zijn, en al wat er wel mee strookte voelden zij als wel zo te zijn. Van deze aard is ook de staat van de hemelse engelen. De algemene beginselen van de Oudste Kerk waren hemelse en eeuwige waarheden, zo bijvoorbeeld, dat de Heer het heelal regeert; dat van de Heer al het goede en ware komt; en dat van de Heer al het leven komt; dat het eigene van de mens niet dan boos is en dat het in zichzelf dood is, en dergelijke dingen meer. Door de Heer ontvingen ze een innerlijke gewaarwording van ontelbare dingen, die deze waarheden bevestigden en daarmee samenstemden. Voor hen was de liefde de hoofdzaak van het geloof; door de liefde, werd hun van de Heer al wat tot het geloof behoort te voelen gegeven. Vandaar was, als eerder gezegd, het geloof voor hen liefde. Maar de Oude Kerk is een geheel andere geworden; hierover door de goddelijke barmhartigheid van de Heer in hetgeen volgt.

Hemelse Verborgenheden 607.

… De Oudste Kerk was, zoals eerder gezegd, hemels, maar de Kerk die Noach wordt genoemd, werd een geestelijke. De Oudste Kerk had een innerlijke gewaarwording van het goede en ware, maar de Oude Kerk, had de innerlijke gewaarwording niet, maar in plaats daarvan een bepaalde andere inspraak, die het geweten genoemd kan worden. Maar wat in de wereld nog onbekend is en wellicht ongelooflijk klinkt: de mens van de Oudste Kerk bezat een innerlijke ademhaling en geen uiterlijke dan een stille. Vandaar spraken zij niet zo door middel van woorden als later en heden ten dage, maar zoals de engelen door middel van voorstellingen. Zij konden die uitdrukken door ontelbare veranderingen van de gelaatstrekken, voornamelijk door de lippen, waarin zich ontelbare reeksen van heden ten dage niet ontwikkelde spiervezels bevinden. Daar deze toen los en lenig waren, konden zij daarmee voorstellingen wekken, aanduiden en uitbeelden, zodat wat nu een uur tijd zou eisen om het in gearticuleerde klanken of woorden uit te drukken, toen binnen een minuut kon plaatsvinden. Bovendien was dit veel helderder en vollediger voor het bevattingsvermogen en het verstand van de aanwezigen dan ooit mogelijk zou zijn met woorden en reeksen van samengestelde woorden. Hoe ongelooflijk dit misschien mag klinken, het is waar. Er zijn ook vele anderen die niet van deze aarde zijn die op een dergelijke wijze spraken en thans nog spreken; over hen, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat volgt. Van welke aard dit innerlijke ademen was en hoe dit in de loop van de tijd veranderd is, is mij eveneens te weten gegeven. Daar de mensen van de Oudste Kerk zo'n ademhaling hadden als de engelen, die ook zo ademen, waren zij in diepe denkvoorstellingen en konden ze een dusdanige innerlijke gewaarwording hebben als niet kan worden beschreven. Wanneer daarom beschreven zou worden hoe die was, zou het, daar het niet begrepen zou worden, ook niet geloofd worden. Maar bij hun nakomelingen ging deze innerlijke ademhaling allengs verloren en bij hen die zich aan afschuwelijke overredingen en fantasieën hadden overgegeven, werd zij van dien aard, dat zij geen denkvoorstellingen konden wekken dan alleen een hoogst wanstaltige. Dit leidde ertoe dat ze niet langer konden voortbestaan en vandaar allen vernietigd werden.

Hemelse Verborgenheden 694.

Zoals de hemel door de Heer, door middel van de wederkerige liefde, als het ware één mens en één ziel uitmaakt, en dus een enig doel beoogt, dat is allen tot in eeuwigheid te behouden en zalig te maken, evenzo maakt de hel door het eigen ik, door middel van de eigenliefde en van de liefde tot de wereld, dat wil zeggen, door de haat, één duivel en één gemoed uit en beoogt zo een enig doel, dat daarin bestaat, allen voor eeuwig te verderven en te verdoemen. Dat hun streven van dien aard is, heb ik duizenden en duizenden keren waargenomen, en indien daarom de Heer allen niet in elk ogenblik, ook in het kleinste ogenblik bewaarde, zo zouden zij te gronde gaan. Hemelse Verborgenheden 731. Dat door 'verdelgen van al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb, van de aangezichten van de aardbodem', (Genesis 7:4,23), het eigene van de mens wordt aangeduid, wat als het ware wordt verdelgd, wanneer hij levend wordt gemaakt, blijkt uit wat eerder over het eigene is gezegd. Het eigene van de mens is geheel en al boos en vals, zolang dit blijft is de mens dood, maar wanneer hij verzoekingen verduurt, wordt het verstrooid, dat wil zeggen, opgelost en gematigd door de Heer, door middel van waarheden en goedheden en zo levend gemaakt, en dan schijnt het alsof het niet aanwezig was. Dat het niet verschijnt en niet langer schaadt, wordt aangeduid door verdelgd worden, hoewel het geenszins verdelgd wordt, maar blijft. Het is hiermee ongeveer zo gesteld als met het zwart en het wit, wanneer deze met verscheidenheid door de lichtstralen in harmonische verhouding tot elkaar worden gebracht, veranderen ze in schone kleuren, zoals in blauw, geel, purper, waardoor al naar de verhouding, zoals bij de bloemen, zich schone en aangename werkingen voordoen, terwijl toch zwart en wit wezenlijk de grondslag blijven. Daar hier echter tevens gehandeld wordt over de laatste verwoesting van diegenen die van de Oudste Kerk waren, worden door de woorden 'verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb, van de aangezichten van de aardbodem', ook zij aangeduid, die te gronde gingen, zoals dan ook in het volgende 23ste vers, 'het bestaande dat Ik gemaakt heb', al datgene is of elk mens waarin zich hemels zaad bevond of die tot de Kerk behoorde, waarom dan ook in dit vers en in het volgende 23ste, aardbodem gezegd wordt en dit betekent de mens van de Kerk in wie het goede en het ware zijn gezaaid, dat geleidelijk bij hen, die Noach werden genoemd, opgroeide, nadat de boosheden en valsheden verdreven waren, maar dat bij de mensen voor de vloed, die te gronde gingen, door onkruid verstikt werd.

Hemelse Verborgenheden 745.

Dat door de vogel in het algemeen de gedachten worden aangeduid, blijkt uit wat eerder hier en daar van vogels is gezegd, namelijk dat ze de dingen van het verstand of van de rede betekenen, maar daar stond 'vogelen der hemelen', hier daarentegen staat alleen vogel, vandaar dat in het algemeen gedachten zijn aangeduid. Want er zijn tal van geslachten van vogels, zowel reine als onreine, die in het volgende, 14de vers worden onderscheiden in: vogels, het gevogelte en het gevleugelde. De reine zijn de gedachten van het ware, de onreine zijn valse gedachten, waarover in hetgeen volgt wordt gesproken door de goddelijke barmhartigheid van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 776.

Dat door de vogel naar zijn aard al het geestelijk ware wordt aangeduid, door het gevogelte het natuurlijk ware, en door het gevleugelde het zinnelijk ware, blijkt uit hetgeen eerder omtrent vogels is gezegd en aangetoond, zoals in, zie: [40]. De Oudsten vergeleken de gedachten van de mens met vogels, omdat deze zich zo verhouden tot de dingen van de wil. Daar hier de vogel, het gevogelte en het gevleugelde zijn genoemd, en deze op elkaar volgen als in de mens de dingen van het verstand, van de rede en van de zinnen, zo mogen, opdat niemand twijfelt dat zij dit betekenen, nog enige plaatsen uit het Woord ter bevestiging worden aangevoerd, waaruit tevens blijkt, dat de dieren dergelijke dingen, zoals eerder is gezegd, betekenen. Bij David: 'Gij liet hem heersen over de werken van Uw handen, Gij hebt alles onder Zijn voeten gezet, de kudde van het kleine en het grote vee, alle die, en ook de beesten van de velden, het gevogelte der hemelen en de vissen der zee', (Psalm 8:7,8), waar van de Heer sprake is Wiens heerschappij over de mens en over datgene wat van de mens is, zo beschreven wordt. Wat zou anders de heerschappij over beesten en vogels voor zin hebben? Bij dezelfde: 'Vruchtbomen en alle cederbomen, het wilde dier, en alle beest, kruipend gedierte en gevleugeld gevogelte zullen de naam van Jehovah verheerlijken', (Psalm 148: 9,10,13). De vruchtboom is de hemelse mens, de ceder is de geestelijke mens; het wilde dier, het beest, en het kruipend gedierte zijn hun goedheden, zoals hier: het gevleugeld gevogelte hun waarheden, waardoor zij de naam van Jehovah kunnen verheerlijken, wat het wilde dier, het beest, het kruipend gedierte geenszins vermag. In wereldse geschriften kunnen dergelijke dingen overdrachtelijk gezegd worden, maar in het Woord van de Heer komen geen stijlfiguren en voor, maar is alles aanduidend en uitbeeldend. 'Beven zullen voor Mij de vissen van de zee en de vogel der hemelen, en het wilde dier van het veld, en al het kruipende gedierte, dat op de aardbodem kruipt, en alle mens die op de aangezichten van de aardbodem is', (Ezechiël 38:20). Dat beesten en vogels hier dit betekenen, blijkt duidelijk, want wat voor heerlijkheid zou het Jehovah bereiden als de vissen, vogels en beesten zouden beven; of kan iemand geloven dat zulke wijzen van spreken heilig zouden zijn, wanneer deze niet heilige dingen in zich hielden? 'Ik zag, en ziet, er was geen mens, alle vogelen der hemel waren weggevlogen', (Jeremia 4:25), voor al het goede en ware; ook hier staat de mens voor het goede van de liefde. 'Zij zijn verwoest, zodat er geen man doorgaat, en men niet hoort de stem van het vee, van de vogel der hemelen aan tot het beest toe, zijn zij weggezworven doorgegaan', (Jeremia 9:10), desgelijks voor: al het ware en goede is verdwenen. 'Hoe lang zal het land treuren en het kruid van het ganse veld verdorrren, vanwege de boosheid van diegenen, die daarin wonen, zijn de beesten en de vogels vergaan, dewijl zij zeiden: Hij zal het laatste van ons niet zien', (Jeremia 12:4), alwaar de beesten voor de goedheden staan, en de vogel voor de waarheden die te gronde gingen. 'Ik zal wegrapen de vogel der hemelen, en de vissen der zee, en de ergernissen met de goddelozen, en Ik zal de mens van de aangezichten van de aardbodem uitroeien', (Zefanja 1:3), alwaar mens en beest staan voor datgene wat tot de liefde behoort en vandaar tot het goede; de vogel der hemelen en de vissen der zee voor de dingen, die tot het verstand behoren en dus tot het ware, welke ergernissen worden genoemd, want goedheden en waarheden zijn ergernissen voor de goddelozen, maar niet de beesten en de vogels. Dat het dingen betreft die tot de mens behoren, wordt ook uitdrukkelijk gezegd, zoals bij David: 'De bomen van Jehovah worden verzadigd en de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft, alwaar het gevogelte nestelt', (Psalm 104:16, 17); bomen van Jehovah en cederbomen van Libanon voor de geestelijke mens, het gevogelte voor zijn redelijke of natuurlijke waarheden, die als het ware nesten zijn. Overigens was het een algemene spreekwijze, dat de vogels op de takken nestelden, waarmee waarheden werden aangeduid, zoals bij Ezechiël: 'Op de berg der hoogte van Israël zal Ik hem planten, en hij zal takken voortbrengen en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijke ceder worden, en onder hem zal wonen alle gevogelte van allerlei vleugel, in de schaduw van zijn takken zullen zij wonen', (Ezechiël 17:23); voor de Kerk van de heidenen die geestelijk is; zij is de heerlijke ceder; gevogelte van allerlei vleugel, voor waarheden van allerlei aard. Bij dezelfde: 'Alle vogel der hemelen nestelde in zijn takken, en alle wilde dieren des velds teelden onder zijn takken, en alle grote natiën woonden onder zijn schaduw', (Ezechiël 31:6), over Aschur, die de geestelijke Kerk is en ceder wordt genoemd; vogel der hemelen voor de waarheden van die Kerk, en beest voor de goedheden. 'Zijn tak was schoon, en zijn vruchten vele, en er was spijze aan dezelve voor allen, onder hem vond het beest des velds schaduw en het gevogelte des hemels woonde in zijn takken', (Daniël 4:12, 21), alwaar het beest voor de goedheden staat, het gevogelte der hemelen voor de waarheden, wat eenieder kan inzien, want wat zou het anders voor zin hebben, dat daar de vogel en het beest woonden? Desgelijks hetgeen de Heer sprak: 'Het koninkrijk Gods is gelijk aan een mosterdzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen heeft, en het wies op, en werd tot een grote booom, zodat de vogels des hemels woonden in zijn takken', (Lukas 13:19; Matthéüs 13:31,32; Markus 4:31,32).

Hemelse Verborgenheden 778.

Daar nu de vogels des hemels de verstandelijke waarheden betekenen en dus de gedachten, betekenen deze ook het tegendeel, zoals fantasieën of valsheden, die, omdat die tot het denken van de mens behoren, ook vogels worden genoemd, bijvoorbeeld dat de goddelozen de vogels des hemels en de wilde dieren tot spijs zouden gegeven worden, voor fantasieën en begeerten, (Jesaja 18:6; Jeremia 7:33; 16:4; 19:7; 34:20; Ezechiël 29:5; 39:4). De Heer Zelf vergelijkt ook de fantasieën en overredingen van het valse bij vogels, waar Hij zegt: 'Het zaad, dat op de harde weg viel, werd vertreden en de vogelen des hemels aten dat op', (Matthéüs 13:4; Lukas 8:5; Markus 4:4,15), alwaar de vogelen des hemels niets anders zijn dan valsheden.

Hemelse Verborgenheden 784.

'Jehovah sloot achter hem toe', (Genesis 7:16). Dit betekent dat de mens niet langer omgang zou hebben met de hemel, zoals de mens van de hemelse Kerk had. Het is hiermee als volgt gesteld: de staat van de Oudste Kerk was van dien aard dat die innerlijke gemeenschap had met de hemel, dus door de hemel met de Heer. Men was in de liefde tot de Heer en zij die in de liefde tot de Heer zijn, zijn als engelen, slechts met dit onderscheid, dat ze met een lichaam bekleed zijn; hun innerlijk was geopend en stond open tot aan de Heer. Anders was het daarentegen gesteld met deze nieuwe Kerk - de Kerk die Noach wordt genoemd. Deze bevond zich niet in de liefde tot de Heer, maar in het geloof, en door het geloof in de liefde tot de naaste. Zij konden niet, zoals de Oudsten, een innerlijke band hebben, maar een uiterlijke. Doch het zou te ver voeren om te zeggen van welke aard deze twee soorten van communicatie waren. Ieder mens, ook de goddeloze, is verbonden met de engelen bij hem, maar met een verschil in gradatie: dichterbij of verderaf, anders zou de mens niet kunnen bestaan. De graden van deze communicatie zijn onbegrensd in aantal. Een geestelijk mens kan geenszins zo'n communicatie hebben als een hemels mens, omdat de Heer in de liefde is en niet zozeer in het geloof. Dit nu is het, wat wordt aangeduid met de woorden: 'Jehovah sloot achter hem toe'. Na deze tijden was de hemel ook nooit meer geopend, zoals voor de mens van de Oudste Kerk; weliswaar spraken later sommigen met geesten en engelen zoals Mozes, Aäron en anderen, maar op een geheel andere wijze, waarover, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt. De reden waarom de hemel is gesloten, is een allerdiepste verborgenheid en ook dat de hemel heden ten dage dermate gesloten is, dat de mens zelfs niet eens weet, dat er geesten, en nog minder, dat er engelen bij hem zijn. Hij gelooft geheel alleen te zijn, wanneer hij in de wereld niet in gezelschap is en met zijn eigen gedachten bezig is. Niettemin is hij steeds in het gezelschap van geesten, die waarnemen en gewaarworden wat de mens denkt, beoogt en beraamt, even goed en duidelijk, alsof dit gebeurde in tegenwoordigheid van alle mensen in de hele wereld. Dit weet de mens in het geheel niet en dus is de hemel voor hem gesloten, niettemin is het de volste waarheid. De reden hiervan is deze: wanneer de hemel bij hem niet zo gesloten zou zijn, zou het, daar hij in geen geloof is, nog minder in de waarheden van het geloof, en nog veel minder in de naastenliefde, hoogst gevaarlijk voor hem zijn. Dit is ook daarmee aangeduid: 'Dat Jehovah God de mens wegzond en Cherubim wonen deed aan de opgang van de hof van Eden, en de vlam van het zich wendende zwaard, om te bewaren de weg van de boom des levens', (Genesis 3:24), [301-2-3].

Hemelse Verborgenheden 866.

Dat de raaf valsheden betekent, kan in het algemeen blijken uit hetgeen eerder over vogels is gezegd en aangetoond, namelijk dat ze de dingen van het verstand, van de rede en van de wetenschap betekenen en ook het tegendeel daarvan: de redeneringen en de valsheden. Beide worden in het Woord beschreven door verschillende soorten van vogels: de verstandelijke waarheden door zachtaardige, mooie en reine vogels; de valsheden echter door boosaardige, lelijke en onreine vogels, en dit naar gelang de aard van het ware en het valse. Grove en dichte valsheden door nachtuilen en raven; door nachtuilen, omdat die in de duisternis van de nacht leven, en door raven omdat die zwart van kleur zijn; zoals bij Jesaja: 'De nachtuil en de raaf zullen in haar wonen', (Jesaja 34:11). Hier wordt gehandeld over de Joodse Kerk, namelijk, dat daarin niets dan valsheden zijn, die ook beschreven zijn door de nachtuil en de raaf.

Hemelse Verborgenheden 874.

'En de duif vond geen rust voor het hol van haar voet, en zij keerde weder tot hem in de ark, want de wateren waren op de aangezichten van de ganse aarde; en hij stak zijn hand uit en hij nam haar, en bracht haar tot zich in de ark', (Genesis 8:9); hier wordt de eerste staat beschreven van de wedergeboorte van de mens van die Kerk na de verzoeking, die allen die wedergeboren worden, gemeen hebben, namelijk dat zij geloven uit zichzelf het goede te doen en het ware te denken, en daar zij nog in de grootste duisternis verkeren, laat de Heer hen dan ook in deze waan, niettemin is al het goede dat zij doen en al het ware dat zij denken, wanneer zij in die mening verkeren, die vals is, niet het goede en ware van het geloof. Al wat de mens uit zichzelf voortbrengt kan het goede niet zijn, want het komt uit hemzelf, en dit zelf is een onreine en hoogst onzuivere bron. Uit een onreine en onzuivere bron kan nooit iets goeds voortkomen, want hij denkt steeds aan eigen verdienste en aan eigen rechtvaardigheid. Sommigen gaan zelfs nog verder en verachten anderen bij zichzelf vergeleken, zoals de Heer leert in: (Lukas 18:9 tot 14); anderen doen weer anders. De eigen begeerten voegen zich er aan toe, zodat het van buiten een schijn van het goede heeft, maar toch is het vuil van binnen. Daarom is het goede dat de mens in deze staat doet, niet het goede van het geloof. Dit is ook zo gesteld met het ware dat hij denkt; zelfs wanneer datgene wat hij denkt ook de volste waarheid was, dan is het toch, zolang het uit zijn eigen ik komt, op zichzelf weliswaar het ware van het geloof, maar het goede van het geloof is er niet in. Al het ware moet, om het ware van het geloof te zijn, het goede van het geloof van de Heer in zich hebben; eerst dan wordt het goed en waar.

Hemelse Verborgenheden 876.

Dat de woorden 'zij keerde weder tot hem in de ark', (Genesis 8:9), betekenen, dat het goede en ware verschenen alsof die het tot het geloof behoorden, blijkt uit wat is gezegd en uit wat volgt. Wederkeren tot de ark betekent in de innerlijke zin niet bevrijding, maar de bevrijding is aangeduid door het losgelaten worden van de duif uit de ark en het niet weerkeren, zoals blijkt uit wat volgt, als in vers 12, waar gezegd wordt dat hij de duif heeft uitgelaten en zij niet meer voortvoer met tot hem weder te keren, en ook uit vers 15 en 16, dat hem geboden is uit de ark te gaan, en uit vers 18, dat hij is uitgegaan. De ark betekent zijn staat voor de wedergeboorte; toen hij daarin was, was hij in gevangenschap of in de gevangenis, van alle kanten belaagd door boosheden en valsheden, of door de wateren van de vloed. Dat zij wederkeerde tot hem in de ark, betekent daarom, dat het goede en ware, wat onder de duif wordt verstaan, weer tot hem terugkeerde. Al het goede, welk dan ook, dat de mens uit zichzelf meent te doen, keert tot hem zelf weer, want het heeft op hemzelf betrekking, of hij doet het opdat het voor de wereld uitkomt, of voor de engelen, of opdat hij de hemel verdient, of opdat hij de grootste in de hemel wordt. Dergelijke oogmerken bevinden zich in het eigen ik en in elke gedachte daarvan, hoewel het naar de uiterlijke vorm als het goede en ware van het geloof verschijnt. Het goede en ware van het geloof is innerlijk goed en waar, van het binnenste uit, dat wil zeggen, van de Heer uit door middel van het binnenste van de mens, vloeit al het goede en ware van het geloof in. Wanneer het daarentegen uit het eigene of uit de gedachte aan verdienste voortvloeit, zijn de innerlijke dingen vuil en verschijnen de uiterlijke dingen rein, geheel als een walgelijke hoer, met schoon schijnend gezicht, of als een Ethiopiër of veeleer als een mummie in een wit kleed gehuld.

Hemelse Verborgenheden 895.

… Aarde betekent hier de wil van de mens, welke niets dan begeerte is. Zijn aardbodem, als eerder gezegd, is in het verstandelijke deel van de mens, waarin waarheden worden gezaaid, geenszins in het deel van de wil, dat van het verstandelijke in de geestelijke mens gescheiden is. … Bij de mensen van de Oudste Kerk was de aardbodem in het deel van zijn wil, waarin de Heer goedheden had gezaaid, vandaar dat hij uit de goedheden het ware kon weten en gewaarworden, of uit de liefde geloof hebben. Zou ditzelfde nu gebeuren, dan moest de mens wel noodwendig voor eeuwig te gronde gaan, want zijn wil is gans en al verdorven. Hoe het met de inzaaiing in het deel van de wil en in het verstandelijke deel van de mens gesteld is, kan hieruit blijken, dat de mens van de Oudste Kerk openbaringen had, door middel waarvan hij in de gewaarwording van de goedheden en waarheden van kindsbeen af werd ingewijd. Daar het echter in het deel van zijn wil werd gezaaid, werd hij zonder nieuwe onderwijzing talloze dingen gewaar, zodat hij uit één algemeenheid door de Heer alle afzonderlijke dingen en bijzonderheden kende, die men thans moet aanleren en zo te weten komen, en toch kan men nauwelijks het duizendste deel daarvan weten; want de mens van de geestelijke Kerk weet niets dan wat hij leert en wat hij op deze manier weet, onthoudt hij en gelooft dat het waar is; zelfs wanneer hij het valse leert en dit wordt hem ingeprent alsof het waar was, dan gelooft hij het ook, daar hij geen andere gewaarwording heeft dan dat het zo is, omdat hij zo overreed is. Zij die een geweten hebben, hebben uit dit geweten een zekere inspraak, maar geen andere dan dat iets waar is, omdat ze het zo gehoord en geleerd hebben. Dit vormt hun geweten, wat men aan hen kan zien, die een geweten van het valse hebben.

Hemelse Verborgenheden 920.

'En Noach bouwde Jehovah een altaar en hij nam van alle reine beest, en van alle reine vogel, en hij offerde brandoffers op het altaar', (Exodus 20). In dit vers wordt de godsdienst van de Oude Kerk in het algemeen beschreven, en wel door het altaar en het brandoffer, welke de hoofdbestanddelen van elke uitbeeldende godsdienst waren. Maar hier moet eerst gezegd worden, van welke aard de godsdienst van de Oude Kerk was, en hoe van daaruit de dienst van de Heer door uitbeeldingen is ontstaan. De mens van de Oudste Kerk had geen andere godsdienst dan een innerlijke, zoals deze in de hemel is, want bij hen had de hemel gemeenschap met de mens, zodat zij één uitmaakten. Deze gemeenschap was de innerlijke gewaarwording, waarover eerder herhaaldelijk is gesproken. Daar zij zo innerlijke mensen en aan de engelen gelijk waren, voelden ze weliswaar de uiterlijke dingen die tot het lichaam en tot de wereld behoorden, maar ze gaven er geen aandacht aan. In elk object van de zinnen werden zij iets goddelijks en hemels gewaar. Zo bijvoorbeeld, als zij een hoge berg zagen, werden ze niet de voorstelling van een berg gewaar, maar van de hoogte, en door de hoogte de hemel, en de Heer. Vandaar kwam het dat van de Heer gezegd werd, dat Hij in het allerhoogste woont en dat Hijzelf de Allerhoogste en de Verhevenste werd genoemd, en later de dienst van de Heer op bergen werd gehouden. Desgelijks in alle overige dingen; zo werden zij wanneer ze de morgen bemerkten, eigenlijk niet de morgen van de dag gewaar, maar het hemelse, dat zoals de morgen en de dageraad is in het gemoed; vandaar werd de Heer Morgen, Opgang en Dageraad genoemd. Zo ook gaven ze als ze een boom en diens vrucht en bladeren zagen, geen aandacht aan de boom, maar zagen als het ware de mens daarin uitgebeeld; in de vrucht de liefde en de naastenliefde, in de bladeren het geloof. Vandaar dan ook werd de mens van de Kerk niet alleen vergeleken met een boom, maar ook met het paradijs en wat bij hem is, met de vrucht en de bladeren, maar ook zo genoemd. Van zo'n aard zijn zij die in voorstellingen zijn van de hemel en de engelen. Eenieder kan het bekend zijn, dat een algemene voorstelling alle bijzonderheden bevat, dus alle objecten van de zinnen, zowel die, welke men ziet, als die, welke men hoort, en wel zo, dat men aan de objecten geen aandacht schenkt dan voor zover ze in de algemene voorstelling die men heeft, invloeien. Zo verschijnt aan hem van wie het gemoed verheugd is, alles wat hij hoort en ziet als blij en lachend; maar aan hem van wie het gemoed bedroefd is, verschijnt alles wat hij ziet en hoort, als droevig en smartelijk. Dit geldt voor alle andere dingen, want de algemene aandoening is in alle bijzondere aandoeningen en maakt dat men de dingen elk afzonderlijk in de algemene aandoening ziet en hoort. Het overige verschijnt zelfs niet eens, maar het is alsof het afwezig of van geen betekenis was. Zo was het gesteld met de mens van de Oudste Kerk. Alles wat hij met de ogen zag was hemels voor hem en zo leefde als het ware alles en elke bijzonderheid bij hem. Hieruit kan blijken van welke aard zijn godsdienst was, namelijk dat deze een innerlijke was en allerminst een uiterlijke. Toen echter de Kerk ter kimme neigde, zoals bij de nakomelingen, en deze innerlijke gewaarwording of de gemeenschap met de hemel begon te gronde te gaan, werd het hiermee anders gesteld. Zij werden bij de objecten van de zintuigen niet meer het hemelse gewaar, zoals eertijds, maar het wereldse en zoveel te meer naarmate ze minder innerlijke gewaarwording over hadden. Tenslotte, in het laatste nageslacht, dat vlak voor de vloed bestond, vatten zij in de objecten niets anders dan het wereldse, lichamelijke en aardse. Zo werd de hemel van de mens gescheiden en onderhield geen verbinding met hem dan een ver verwijderde. Toen kreeg de mens verbinding met de hel, en daarvandaan de algemene voorstelling, waaruit zoals gezegd, de voorstellingen van alle bijzonderheden bestaan. Als toen een hemelse voorstelling zich voordeed, hechtten ze daaraan geen waarde, totdat ze tenslotte niet eens meer wilden erkennen, dat er iets geestelijks en hemels bestond. Zo werd de staat van de mens veranderd en verdraaid. Daar het door de Heer was voorzien dat de staat van de mens zo zou worden, werd er ook in voorzien dat zij de leerstellingen van het geloof zouden bewaren opdat ze daaruit zouden weten, wat het hemelse en wat het geestelijke is. De leerstellingen die afkomstig waren van de mens van de Oudste Kerk, werden verzameld door hen die Kaïn en die Chanoch heetten en over wie eerder gehandeld is. Daarom werd van Kaïn gezegd, dat aan hem een teken was gesteld opdat niemand hem doden zou; en van Chanoch dat hij door God was weggenomen, zie: (Genesis 4:15; 5:24; 393, 394). Deze leerstellingen bestonden alleen in aanduidingen, en zo als het ware in raadsels, namelijk wat de dingen die op aarde zijn betekenen, bijvoorbeeld wat de bergen betekenen, namelijk de hemelse dingen en de Heer; wat de morgen en de opgang, namelijk eveneens de hemelse dingen en de Heer; wat de verschillende soorten bomen en hun vruchten betekenen, namelijk de mens en zijn hemelse dingen, en zo dus wat al de andere dingen betekenden. In dergelijke dingen bestonden hun leerstellingen, die verzameld waren uit de aanduidingen van de Oudste Kerk, daarvandaan waren ook hun geschriften van dien aard en daar zij in dergelijke dingen het Goddelijke en hemelse bewonderden en geloofden te zien, omdat zij daarin ook het oude bewonderden, begon hun godsdienst met dergelijke dingen en werd hun toegestaan. Vandaar hun godsdienst op bergen en in wouden te midden van de bomen, vandaar hun beelden in de open lucht, en tenslotte de altaren en de brandoffers die later de hoofdbestanddelen van alle godsdienst werden. Deze godsdienst begon met de Oude Kerk en verbreidde zich van daar over het nageslacht en over alle naburige volken, behalve nog tal van andere dingen meer, waarover, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt.

Hemelse Verborgenheden 934.

Uit de volgende plaatsen in het Woord kan blijken dat koude, afwezigheid is van liefde of van naastenliefde en van geloof, en hitte of vuur, de liefde of de naastenliefde betekent. Bij Johannes tot de Kerk van Laodicea: 'Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt noch heet; och, of gij koud waart, of heet. Zo dan omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen', (Openbaring 3:15, 16). Hier staat koude voor geen naastenliefde, en hitte voor veel naastenliefde. Bij Jesaja: 'Alzo heeft Jehovah gezegd: Ik zal rusten en toeschouwen in Mijn plaats, als een klare hitte boven het licht, als een wolk des dauws in de hitte van de oogst', (Jesaja 18:4). Hier is sprake van de te planten nieuwe Kerk; hitte boven het licht en hitte van de oogst, voor liefde en naastenliefde. Bij dezelfde: 'Jehovah heeft in Zion een vuur, en in Jeruzalem een oven', (Jesaja 31:9); vuur staat hier voor liefde. Aangaande de Cherubim die door Ezechiël werden gezien: 'De gelijkenis van de dieren, hun gedaante was als brandende kolen van het vuur, als de gedaante van de fakkels; datzelve vuur ging steeds tussen de dieren, en een glans van vuur, en uit het vuur kwam een bliksem voort', (Ezechiël 1:13). Bij dezelfde over de Heer: 'Boven het uitspansel, wat boven het hoofd van de Cherubim was, was als de gedaante van een saffiersteen, de gelijkenis van een troon; en op de gelijkenis van de troon was de gelijkenis als de gedaante van een mens, daarboven op zijnde; en ik zag als de schijn van een vurige kool, als de schijn van vuur rondom daarbinnen, van de gedaante van zijn lenden en opwaarts, en van de gedaante van zijn lenden en neerwaarts, zag ik als de gedaante van vuur, welks glans aan hem rondom', (Ezechiël 1:26, 27; 8:2); hier staat vuur voor liefde. Bij Daniël: ' De Oude van dagen zette zich, Zijn troon was vuurvlammen, deszelfs raderen brandend vuur, een rivier van vuur vloeide en ging van voor Hem uit; duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem', (Daniël 7:9, 10); vuur voor de liefde van de Heer. Bij Zacharia: 'Ik zal haar wezen, zegt Jehovah, een muur van vuur rondom', (Zacharia 2:5), alwaar sprake is van het Nieuwe Jeruzalem. Bij David: 'Jehovah maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur', (Psalm 194:4); vlammend vuur voor het hemels-geestelijke. Daar het vuur de liefde betekende, werd het vuur ook een uitbeelding van de Heer, wat blijkt uit het vuur op het altaar van het brandoffer, dat nooit uitgeblust mocht worden, (Leviticus 6:8, 12, 13), het beeldde de barmhartigheid van de Heer uit. Daarom moest Aharon, eer hij tot het verzoendeksel inging, vuur van het altaar van het brandoffer tot het wierookvat nemen, (Leviticus 16: 12, 13, 14). Daarom ook kwam, als teken dat de verering door de Heer was aangenomen, het vuur van de hemel neer, en verteerde de brandoffers, (Leviticus 9:24), en elders. Door het vuur wordt in het Woord ook de eigenliefde en de begeerte ervan aangeduid, waarmee de hemelse liefde niet kan samenstemmen, vandaar ook dat de twee zonen van Aharon door vuur verteerd werden, omdat zij een vreemd vuur ontstoken hadden, (Leviticus 10:1, 2); vreemd vuur is alle eigenliefde en liefde tot de wereld, en alle begeerte van deze liefde. Bovendien verschijnt ook de hemelse liefde aan de goddelozen niet anders dan als een brandend en verterend vuur, en daarom wordt de Heer in het Woord een verterend vuur toegeschreven, zoals het vuur op de berg Sinaï, dat de Liefde of de Barmhartigheid van de Heer uitbeeldde en dat door het volk werd waargenomen als een verterend vuur. Daarom zeiden ze tot Mozes, 'hun niet de stem van Jehovah te laten horen noch het grote vuur te laten zien, opdat zij niet sterven zouden', (Deuteronomium 18:16). De Liefde of de Barmhartigheid van de Heer verschijnt zo voor hen, die in het vuur van de eigenliefde en van de liefde tot de wereld zijn.

Hemelse Verborgenheden 942.

Niet ver van het vuile Jeruzalem is ook nog een andere stad, die 'het Oordeel van de Gehenna'wordt genoemd. Daar zijn zij die uit eigen gerechtigheid de hemel voor zich opeisen en die allen verdoemen die niet naar hun fantasieën leven. Tussen deze stad en de gehenna verschijnt zoiets als een brug, niet onaardig, maar met een bleke of grijze kleur, waarop zich een zwarte geest bevindt, die zij duchten en die hen belet er over heen te gaan, want aan de andere zijde van de brug verschijnt de gehenna. Hemelse Verborgenheden 965. De helse martelingen is niet, zoals sommigen geloven, het knagen van het geweten, want zij die in de hel zijn, hadden geen geweten, waarom ze dan ook niet naar het geweten gefolterd kunnen worden. Zij, die een geweten hadden, bevinden zich onder de gelukzaligen.

Hemelse Verborgenheden 987.

Dat 'over alle beest der aarde', (Genesis 9:2) betekent, over de begeerten die tot het gemoed behoren, blijkt uit de betekenis van het beest in het Woord, waarin door beesten neigingen of begeerten worden aangeduid; neigingen tot het goede door zachtaardige, nuttige, reine beesten; neigingen tot het boze of begeerten door wreedaardige, onnuttige, onreine beesten, (45,46,142,143,246,776). Daar zij hier begeerten betekenen, worden ze beesten der aarde genoemd, niet beesten des velds. Wat de heerschappij van de wedergeboren mens over de begeerten betreft, moet men weten, dat zij die geloven uit zichzelf te kunnen heersen over de boosheden, in de grootste dwaling verkeren en geenszins wedergeboren zijn. De mens is immers niets dan het boze, een samenraapsel van boosheden; heel zijn wil is louter boosheid, dit is het, wat gezegd is in het 8ste hoofdstuk, vers 21 : ' Het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan'. Het werd mij op aanschouwelijke wijze aangetoond, dat de mens en de geest, ja zelfs de engel, op zichzelf beschouwd, dat wil zeggen, in al het eigene van hem, de verachtelijkste drek is en dat hij aan zichzelf overgelaten, op niets anders dan haat, wraak, wreedheden en de schandelijkste echtbreuk zint. Dit is zijn eigen ik en dit is zijn wil, wat ook eenieder die nadenkt, hieruit alleen al kan opmaken, dat de mens, wanneer hij geboren wordt het minste wezen is onder alle wilde dieren en beesten, en wanneer hij opgroeit en mondig wordt, hij zich, indien niet de uiterlijke banden, namelijk die van de wet en de banden die hij zichzelf aanlegt om de machtigste en de rijkste te worden, het verhinderen, in alle misdaden zou storten, en niet eeder rusten voordat hij allen in het heeal had onderdrukt en de rijkdommen van allen in het heelal had bijengeschraapt, en dat hij niemand sparen zou dan die zich als lage slaven aan hem onderwierpen. Van dien aard is ieder mens, hoewel zij, die zich in de onmogelijkheid en de onmacht, en in eerder genoemde banden bevinden, dit niet gewaar worden. Werd echter de mogelijkheid gegeven en de macht gegeven en werden de banden losgemaakt, dan zouden ze zover voortrennen als ze maar konden. Zo gedragen zich de wilde dieren nooit, deze worden in een bepaalde orde van de natuur geboren. Die wreedaardig en roofzuchtig zijn, doen andere dieren kwaad, maar alleen uit zelfbehoud, en wanneer zij andere dieren verslinden, is het om hun honger te stillen; is deze eenmaal gestild doen zij geen schepsel kwaad. Geheel anders is het echter met de mens. Hieruit blijkt wel, wat het eigene van de mens is en wat zijn wil. Daar de mens boosheid en drek is van zulk een aard en in die grote mate, volgt vanzelf, dat hij nooit uit zichzelf over het boze kan heersen. Het is met zichzelf geheel en al in tegenspraak dat het boze over het boze zou kunnen heersen, en niet alleen over het boze, maar ook over de hel, want ieder mens staat door boze geesten in gemeenschap met de hel en van de hel uit wordt het boze dat bij hem is, opgewekt. Hieruit kan eenieder weten, en wie een gezond oordeel heeft, opmaken, dat het de Heer alleen is, die heerst over het boze bij de mens. Om het boze bij de mens te kunnen onderdrukken, dat wil zeggen, de hel, die er elk ogenblik naar streeft op de mens los te stormen en hem voor eeuwig te verderven, wordt de mens door de Heer wedergeboren en met een nieuwe wil begiftigd. Dit is het geweten, door middel waarvan de Heer alleen al het goede werkt. Dit is een zaak van het geloof, namelijk dat de mens niets dan boosheid is en dat al het goede van de Heer komt. Daarom moet de mens deze dingen niet alleen weten, maar ook erkennen en geloven. Zo hij dit in het leven van het lichaam niet erkent en gelooft, wordt het hem in het andere leven aan de lijve aangetoond.

Hemelse Verborgenheden 988.

Dat 'over alle vogel des hemels' betekent: valsheden, die uit de redenering voortkomen, blijkt uit de betekenis van de vogel. In het Woord betekenen vogels de dingen van het verstand. De zachtaardige, nuttige en schone betekenen de ware dingen van het verstand; daarentegen de wrede, onnuttige en lelijke, de valse dingen van het verstand, of de valsheden die uit de redenering voortkomen. Dat die de dingen van het verstand aanduiden, zie: (40, 776, 870); hieruit blijkt ook dat de vogels de redeneringen en haar valsheden betekenen. Opdat niemand hierover in twijfel is, mogen behalve hetgeen eerder, [866] over de raaf gezegd is, nog de volgende plaatsen ter bevestiging dienen; bij Jeremia: 'Ik zal bezoeking over hen doen op vierderlei wijze; met het zwaard om te doden, en met de honden om weg te sleuren, en met de vogel des hemels, en met het beest van de aarde, om te verslinden en te verderven', (Jeremia 15:3). Bij Ezechiël: 'Alle vogels des hemels zal wonen op zijn omgevallen stam, en alle wilde dieren van het veld zullen onder zijn twijgen zijn', (Ezechiël 31:13). 'Eindelijk over de vogel der gruwelen, de verwoesting', (Daniël 9:27); bij Johannes: 'Babylon, een bewaarplaats van alle onreine en hatelijke vogel', (Openbaring 18:2). Herhaaldelijk staat het bij de profeten, dat het dode lichaam tot spijs gegeven zou worden aan de vogel des hemels en aan het beest van de aarde', (Jeremia 7:33, 19:7, 34:20; Ezechiël 29:5, 39:4; Psalm 79:2; Jesaja 18:6); waarmee wordt aangeduid, dat zij te gronde gericht zullen worden door valsheden, die de vogels des hemels zijn, en door boosheden of begeerten, die de beesten van de aarde zijn.

Hemelse Verborgenheden 993.

'Al het kruipend gedierte, dat levend is, zij u tot spijze, gelijk het graskruid, Ik heb het u al gegeven'. Al het kruipende gedierte, dat levend is, betekent alle verlustigingen waarin het goede is, dat levend is. Zij u tot spijze, betekent het aangename daarvan, dat zij genieten zouden; het graskruid betekent de grovere genietingen; het zij u al gegeven, betekent het genoegen ter wille van het nut. Hemelse Verborgenheden 1047. Dat de woorden 'en het zal geschieden, als Ik Mij met een wolk omwolk over de aarde', (Genesis 9:14); betekenen, wanneer vanwege het eigene van de wil van de mens het geloof van de naastenliefde niet verschijnt, blijkt uit hetgeen even tevoren is gezegd over de aarde of het eigene van de wil van de mens; namelijk dat dit eigene van dien aard is, dat het voortdurend in het verstandsdeel van de mens het duistere of het valse giet, wat een omwolking is; alle valsheid komt hieruit voort. Dit kan duidelijk genoeg hieruit blijken, dat de eigenliefde en de liefde tot de wereld, die tot de wil van de mens behoren, niets dan haat zijn, want voor zoveel iemand zichzelf liefheeft, haat hij de naaste. Daar deze liefden zo geheel tegen de hemelse liefde indruisen, kan het niet anders of daaruit vloeien voortdurend dingen in, die met de wederkerige liefde in strijd zijn. Dit alles wordt in het verstandsdeel tot valsheden, vandaar al het donkere en duistere van dit deel. Het valse omwolkt het ware, geheel zoals een donkere wolk het licht van de zon, en daar het valse en het ware niet samen kunnen zijn, evenmin als de duisternis en het licht, volgt hier duidelijk uit, dat het ene heengaat wanneer het andere komt. Daar dit beurtelings plaatsvindt, wordt hier gezegd: 'wanneer de aarde met een wolk omwolkt wordt', dat wil zeggen, wanneer vanwege het eigene van de wil het geloof van de naastenliefde niet verschijnt, of het ware en het goede daaruit, nog minder het goede en het ware daaruit.

Hemelse Verborgenheden 1053.

Dat de woorden 'en de boog zal in de wolk zijn', de staat van die persoon betekent, blijkt uit wat eerder over de boog in de wolk is gezegd en aangetoond, namelijk dat de mens of de ziel in het andere leven aan zijn sfeer bij de engelen wordt gekend, en dat die sfeer, zo vaak als het de Heer behaagt, wordt uitgebeeld door kleuren, gelijk aan die van de regenboog, verschillend al naar de staat van eenieder met betrekking tot het geloof in de Heer, dus met betrekking tot de goedheden en waarheden van het geloof. In het andere leven doen zich aan het oog kleuren voor die aan gloed en glans de kleurenschoonheid die zich op aarde aan de blik vertoond, onmetelijk overtreffen. Elke kleur beeldt iets hemels en iets geestelijks uit; deze kleuren komen voort uit het licht dat in de hemel is en uit de schakering van het geestelijk licht, zoals eerder is gezegd. De engelen leven in zo'n groot licht dat het licht van de wereld daarbij vergeleken niets is. Het licht van de hemel waarin de engelen leven, verhoudt zich tot het licht van de wereld, als het licht van de middagzon tot het schijnsel van een kaars, dat verdwijnt en in het niet zinkt, wanneer de zon opkomt. Er is in de hemel een hemels licht en een geestelijk licht; het hemelse licht is, om een vergelijking te maken, als het licht van de zon, en het geestelijk licht als het licht van de maan, maar met alle onderscheid al naar de staat van de engel die het licht ontvangt. Zo is het ook met de kleuren gesteld, omdat die uit het licht voortkomen. De Heer Zelf is voor de hemel van de hemelse engelen de Zon, en voor de hemel van de geestelijke engelen de Maan. Dit alles klinkt ongelooflijk voor hen die geen begrip hebben van het leven, dat de zielen na de dood leven, maar het is toch de volste waarheid.

Hemelse Verborgenheden 1053.

'En de boog zal in de wolk zijn, en Ik zie hem, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel in alle vlees, dat op de aarde is', (Exodus 14,15). De boog zal in de wolk zijn, betekent dat de mens of de ziel in het andere leven aan zijn sfeer bij de engelen gekend wordt. Die sfeer, wordt, zo vaak als het de Heer behaagt, uitgebeeld door kleuren, zoals die van de regenboog, verschillend al naar de staat van eenieder, met betrekking tot het geloof in de Heer, dus met betrekking tot de goedheden en waarheden van het geloof. In het andere leven verschijnen kleuren aan het oog, die aan gloed en glans de kleurenschoonheid die zich op aarde vertoont, onmetelijk overtreffen. Elke kleur beeldt iets hemels en iets geestelijks uit; deze kleuren komen voort uit het licht dat in de hemel is en uit de schakering van het geestelijk licht. De engelen wonen immers in zo'n groot licht, dat het licht van de wereld daarbij vergeleken niets is. Het licht van de hemel waarin de engelen leven, verhoudt zich tot het licht van de wereld, als het licht van de middagzon tot het schijnsel van een kaars. Dit schijnsel verdwijnt en zinkt in het niet, wanneer de zon opkomt. Er is in de hemel een hemels licht en een geestelijk licht; het hemelse licht is, om een vergelijking te maken, zoals het licht van de zon en het geestelijke licht zoals het licht van de maan, maar met alle onderscheid al naar de staat van de engel die het licht ontvangt. Zo is het ook met de kleuren gesteld, daar zij uit het licht voortkomen. De Heer Zelf is voor de hemel van de hemelse engelen de Zon, en voor de hemel van de geestelijke engelen de Maan. Dit alles klinkt ongelooflijk voor hen die geen begrip hebben van het leven dat de zielen na de dood leven; toch is het de volste waarheid.

Hemelse Verborgenheden 1110.

Zij die in goede werken gerechtigheid en verdienste hebben gesteld en zo de werkende kracht van de zaligmaking aan zichzelf hebben toegeschreven, en niet aan de Heer en aan Zijn gerechtigheid en verdienste, en zich hierin met denken en leven hebben bevestigd, van hen worden hun valse beginselen in het andere leven in fantasieën veranderd. Het schijnt hun toe alsof zij hout hakken en het komt hun ook geheel zo voor. Ik heb met hen gesproken; wanneer zij aan hun arbeid zijn en als men aan hen vraagt of ze daar niet moe van worden, dan antwoorden zij, dat ze nog niet genoeg arbeid hebben verricht om de hemel te kunnen verdienen. Er verschijnt wanneer zij houthakken, als het ware iets van de Heer onder het hout, alsof het hout de verdienste was. Hoe meer er van de Heer in het hout verschijnt, des te langer blijven zij van dien aard, maar als het begint te verdwijnen, dan begint het einde van de verwoesting te naderen. Tenslotte worden ze van zo'n aard, dat zij ook in de goede gezelschappen kunnen worden toegelaten. Niettemin wankelen zij lange tijd tussen het ware en het valse, daar zij een vroom leven hebben geleid, heeft de Heer veel zorg voor hen en zendt van tijd tot tijd engelen tot hen. Dezen zijn het die in de Joodse Kerk werden uitgebeeld door houthakkers, (Jozua 9:23,27).

Hemelse Verborgenheden 1116.

Er werden mij woningen getoond van hen die tot het tweede en derde nageslacht van de Oudste Kerk behoorden. Deze woningen zijn prachtig, over een grote lengte uitgestrekt en met mooie purperrode en blauwe kleurschakeringen; want de engelen hebben de meest prachtige woningen, zodat die nooit beschreven kunnen worden. Ik heb die vaak gezien; ze verschijnen zo tastbaar voor hun ogen, dat er niets is dat tastbaarder verschijnen kan. Maar waar zulke tastbare verschijningen vandaan komen, daarover zal, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in hetgeen volgt gesproken worden. Zij leven in een lichtsfeer, die om zo te zeggen, de glans van parels heeft en soms de schittering van diamanten. Want er zijn in het andere leven wonderlijke sferen in een ontelbare verscheidenheid. Zij die menen dat dergelijke dingen daar niet kunnen bestaan, en nog onbegrensd veel dingen meer, meer dan ooit in iemands voorstelling zou kunnen opkomen, dwalen zeer. Weliswaar zijn het uitbeeldingen, zoals de profeten soms zagen, niettemin zijn ze zo werkelijk, dat zij die in het andere leven zijn, deze dingen voor werkelijk houden, en dat, wat in de wereld is, in vergelijking voor niet-werkelijk houden.

Hemelse Verborgenheden 1117.

Zij, die tot het tweede en derde nageslacht van de Oudste Kerk behoorden, leven in het hoogste licht. Het licht van de wereld kan met het licht waarin zij leven, nauwelijks worden vergeleken. Dit licht werd mij getoond door middel van een vlammend licht, dat als het ware voor mijn ogen neerstroomde, en zij die van de Oudste Kerk waren, zeiden dat hun licht van dien aard was en nog sterker.

Hemelse Verborgenheden 1118.

Er werd mij door een bepaalde invloed die ik niet beschrijven kan, te verstaan gegeven, van welke aard hun - mensen van de Oudste Kerk die mens of Adam genoemd werd - spreken was tijdens hun leven in de wereld. Hun spraak was niet gearticuleerd zoals de spraak van de woorden van onze tijd, maar stil. Deze vond niet plaats door de uiterlijke ademhaling, maar door een innerlijke. Het werd mij ook gegeven waar te nemen, van welke aard hun innerlijke ademhaling was, namelijk dat deze van de navel naar het hart ging en zo door de lippen, geluidloos, en dat ze niet langs de uiterlijke weg in het oor van de ander drong en tegen iets aansloeg dat het trommelvlies wordt genoemd, maar langs een bepaalde weg binnenin de mond en wel daar door de buis van Eustachius heen. Het werd mij aangetoond dat zij door deze wijze van spreken de gevoelens van hun gemoed en de voorstellingen van hun denken veel vollediger konden uitdrukken dan ooit kan geschieden door gearticuleerde klanken of luide woorden, die eveneens door de ademhaling, maar dan door een uiterlijke, worden geregeld. Want er is niets in enig woord, dat niet geregeld wordt door de toepassingen van de ademhaling. Maar bij de Oudsten vond dit veel volmaakter plaats, want door innerlijke ademhaling, die, daar die innerlijk is, ook veel volmaakter is, en zich meer aan de denkvoorstellingen zelf aanpast en er meer mee overeenkomt. Bovendien drukten zij zich uit door uiterst lichte bewegingen van de lippen en overeenstemmende veranderingen in het gelaat en uit hun ogen, die op overeenkomstige wijze veranderden. Nooit konden zij een andere gelaatsuitdrukking tonen dan die, welke met hun gedachte overeenkwam; veinzen en arglist nog meer, gold bij hen voor een ontzaglijke misdaad.

Hemelse Verborgenheden 1121.

Ik ben door de zonen van de Oudste Kerk onderwezen over de staat van hun innerlijke gewaarwording, namelijk dat ze een innerlijke gewaarwording hadden van alle dingen die van het geloof zijn, bijna zoals de engelen, met wie ze in verbinding stonden, omdat hun innerlijke mens, of geest, ook door middel van de innerlijke ademhaling met de hemel verbonden was, en omdat de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste dit met zich meebrengt, want zo wordt de mens met de engelen door het eigenlijke wezen van hun leven verbonden, dat in zulk een liefde bestaat. Ze zeiden, dat de wet in hen gegrift was, omdat ze in de liefde tot de Heer en in de liefde tot de naaste waren, want dan ging alles, wat de wetten gebieden, met hun gewaarwording samen, en alles, wat de wetten verbieden, tegen hun gewaarwording in. Zij twijfelden niet dat alle menselijke wetten, zoals de goddelijke wetten, berusten op de liefde tot de Heer en op de liefde jegens de naaste, en zich daarnaar richten als naar hun fundament. Omdat zij daarom van de Heer deze fundamentele liefden hadden, kon het wel niet anders dan dat zij al hetgeen daaruit voortvloeit wisten. Zij geloven ook dat allen die heden ten dage in de wereld leven, en de Heer en de naaste liefhebben, eveneens een in hen gegrifte wet hebben, en overal op aarde welkome burgers zijn, zoals ze het ook in het andere leven zijn.

Hemelse Verborgenheden 1122.

Verder werd ik onderwezen dat de mensen van de Oudste Kerk de verrukkelijkste dromen hadden en bovendien gezichten en dat hun dan tevens werd ingegeven, wat die betekenden; vandaar hun paradijselijke uitbeeldingen en vele andere dingen. Daarom waren voor hen de voorwerpen van de uiterlijke zinnen, die aards en werelds zijn, niets. Zij voelden daarin niet enige bekoring, maar alleen in die dingen die deze voorwerpen betekenden en uitbeeldden. Wanneer zij dan ook aardse voorwerpen zagen, dachten ze dáár niet aan, maar aan de dingen die deze betekenden en uitbeeldden, en deze dingen verschaften hun de grootste verrukking, want het waren zulke dingen die in de hemel zijn en waardoor zij de Heer Zelf zien.

Hemelse Verborgenheden 1123.

Ik spraken met hen die tot het derde geslacht van de Oudste Kerk behoorden en zij zeiden mij, dat zij in de tijd dat zij in de wereld leefden, de Heer verwacht hadden, die het gehele menselijke geslacht zou redden en dat het toen bij hen een gewone manier van spreken was dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zou vetreden. Ze zeiden dat van die tijd af de grootste heerlijkheid van hun leven daarin bestond, kinderen te verwekken, zodat het hun hoogste verrukking uitmaakte, hun vrouw ter wille van het nageslacht lief te hebben. Ze noemden dit de heerlijkste verrukkingen en de verrukkelijkste heerlijkheden. Ze voegden er aan toe dat het gevoel van deze heerlijkheden en verrukkingen van de invloed van de hemel uitging, omdat de Heer geboren zou worden.

Hemelse Verborgenheden 1124.

Er waren enigen van het nageslacht, dat voor de vloed leefde, bij mij - het waren niet degenen die waren omgekomen, maar diegenen die iets beter dan zij waren geweest; eerst was hun invloed tamelijk zacht en vrijwel onmerkbaar, maar mij werd de waarneming gegeven, dat zij innerlijk boos waren en dat ze innerlijk tegen de liefde handelden. Een sfeer van lijkenlucht wasemde van hen uit, zodat de geesten die mij omringden daarvoor wegvluchtten. Ze hielden zichzelf voor zo fijnzinnig, dat niemand kon waarnemen wat ze dachten. Toen ik met hen over de Heer sprak en vroeg, of ze Hem niet hadden verwacht, zoals hun vaderen deden, zeiden ze, dat zij zich de Heer hadden voorgesteld als een oude, heilige man met witte baard en dat zij door Hem heilig werden en eveneens een baard hadden. Hieruit ontstond bij de nakomelingen een dergelijke eerbied voor baarden. Ze voegden er aan toe, dat zij Hem nu ook aanbidden konden, maar uit zichzelf; toen kwam echter een engel van wie ze de nadering niet konden uithouden.

Hemelse Verborgenheden 1128.

Er verscheen mij een geest die als met een wolk omhuld was. In zijn gelaat waren vele dwaalsterren, die valsheden betekenden. Er werd gezegd dat het nageslacht van de Oude Kerk van dien aard was, toen deze ten onder begon te gaan, vooral bij hen, die de eredienst met offers en beelden instelden.

Hemelse Verborgenheden 1273.

Wanneer de pas uit de wereld aangekomen zielen uit het gezelschap van de geestelijke engelen moeten worden afgescheiden om onder de geesten te komen en tenslotte in het gezelschap te belanden, waarin zij verkeerden toen zij in het lichaam leefden, worden zij door de engelen rondgeleid naar verschillende verblijven, welke afzonderlijke gezelschappen zijn en toch met andere verbonden zijn. Deze zielen worden er soms ontvangen en van daaruit soms naar andere gezelschappen geleid, en dit een tijd lang, totdat zij in het gezelschap belanden, waarin zij verkeerden toen zij nog in het lichaam leefden, en daar blijven ze dan. Vanaf dit moment begint hun nieuwe leven. Een veinzer, een huichelaar of een bedrieger, die een bedriegelijke gestalte of het wezen als van een engel weet aan te nemen, wordt soms door goede geesten aangenomen, maar na korte tijd afgescheiden, en dan dwaalt hij zonder engelen rond en vraagt om opname, maar wordt afgewezen en wordt soms gestraft. Tenslotte wordt hij onder de helse geesten gebracht. Zij, die uit de verwoesting ontslagen, onder de engelen worden verheven, veranderen ook van gezelschappen en wanneer zij van het ene naar het andere overgaan, worden zij met welwillendheid en naastenliefde uitgeleid, en dit totdat zij in het engelengezelschap komen dat samenstemt met de aard van hun naastenliefde, vroomheid, rechtschapenheid of oprechte welwillendheid. Zo werd ik ook door verblijfplaatsen geleid en men sprak met mij, opdat ik zou weten, hoe het hiermee gesteld is. Toen werd het mij gegeven over de veranderingen van plaats na te denken, namelijk dat die alleen maar schijnbaar zijn en niets anders dan veranderingen van staat, terwijl het lichaam op dezelfde plaats blijft.

Hemelse Verborgenheden 1274.

Tot de wonderlijke dingen in het andere leven behoort het volgende: Ten eerste, dat de gezelschappen van de geesten en engelen onderling onderscheiden verschijnen wat de ligging betreft, ofschoon plaatsen en afstanden in het andere leven niets anders zijn dan veranderingen van staat. Ten tweede, dat de liggingen en afstanden in verhouding staan tot het menselijk lichaam, zodat zij, die aan de rechterzijde zijn, aan de rechterzijde verschijnen, hoe het lichaam zich ook keren of wenden mag. Dit is eveneens het geval met hen die aan de linkerzijde zijn en verder ook met hen die zich in andere streken bevinden. Ten derde, dat geen enkele geest en geen enkele engel zich op een zo verre afstand bevinden, dat men ze niet gewaar kan worden, maar toch doen er zich slechts zovelen aan de blik voor, als de Heer toestaat. Ten vierde, dat de geesten, waaraan andere geesten denken, diegenen bijvoorbeeld, die aan hen in het leven van het lichaam op de een of andere manier bekend waren, op hetzelfde ogenblik aanwezig zijn, wanneer de Heer dat toestaat, en wel zo dichtbij dat zij aan het oor zijn, in het bereik van de aanraking of op enige afstand, ook al waren ze enige duizenden mijlen verwijderd, zelfs al waren ze in de omstreek van de sterren. Dit komt omdat de afstand tussen plaatsen in het andere leven niets uitmaakt. Ten vijfde, dat er bij de engelen geen voorstelling van tijd is. Deze wonderlijke dingen zijn in de wereld van de geesten, maar op nog volmaakter wijze in de hemel, hoeveel te meer voor de Heer, voor Wie noodzakelijkerwijs alles en elke bijzonderheid volkomen tegenwoordig, en onder Zijn ogen en onder Zijn voorzienigheid moet zijn. Deze dingen schijnen ongelooflijk, niettemin zijn zij waar.

Hemelse Verborgenheden 1275.

Ik was in een gezelschap waar kalmte heerste, of waarvan de kalme staat enigszins de staat van vrede nabij kwam, zonder evenwel een staat van vrede te zijn. Ik sprak over de staat van de kinderen en ook over de plaats, dat de verandering van plaats en afstand alleen maar schijn is, overeenkomstig de staat van eenieder en de verandering daarvan. Toen ik naar dit gezelschap verplaatst werd, schenen de mij omringende geesten verwijderd te worden en zich onder mij te bevinden; toch mocht ik hen horen spreken.

Hemelse Verborgenheden 1276.

Wat de ligging betreft waarin de geesten in de geestenwereld en de engelen in de hemel zich bevinden, hiermee is het als volgt gesteld: aan de rechterzijde van de Heer zijn de engelen, aan de linkerzijde de boze geesten; vooraan diegenen die het midden houden, achteraan de boosaardigen. Boven het hoofd zijn de hoogmoedigen en zij die naar hoge dingen streven; onder de voeten de hellen, die overeenstemmen met hen die in de hoogte zijn. Zo bevinden allen zich dus in hun ligging overeenkomstig hun verhouding tot de Heer, in alle streken en op alle hoogten, horizontaal en vertikaal en in alle schuine richtingen; hun ligging is bestendig en verandert in eeuwigheid niet. De hemelen vormen daar als het ware één mens, die daarom ook de Grootste Mens wordt genoemd en waarmee ook alle dingen die bij de mens zijn, overeenstemmen. Over deze overeenstemming zal, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in wat volgt gehandeld worden. Hierdoor komt het, dat rondom elke engel alles een gelijke ligging heeft, evenals bij elk mens aan wie de Heer de hemel geopend heeft. De tegenwoordigheid van de Heer brengt dit met zich mee en dit zou zo niet het geval zijn, wanneer de Heer niet alomtegenwoordig was.

Hemelse Verborgenheden 1277. zie ook 2379

Zo is het ook gesteld met de mensen, die wat hun zielen betreft, voortdurend verbonden zijn aan het een of andere gezelschap van geesten en engelen. Ook zij hebben in het Rijk van de Heer een ligging overeenkomstig de aard van hun leven en van hun staat van leven. Het doet niets ter zake of ze op aarde ver van elkaar verwijderd zijn, ook al waren het vele duizenden mijlen, toch kunnen ze samen in een gezelschap zijn. Zij die in naastenliefde leven, in een gezelschap van engelen, en zij die in haat en dergelijke leven, in een hels gezelschap. Evenzo doet het er niets toe dat op één plaats op aarde vele mensen tezamen zijn, dezen zijn niettemin allen gescheiden naar de aard van hun leven en naar hun staten en eenieder kan in een ander gezelschap zijn. Mensen die enige honderden of duizenden mijlen van elkaar verwijderd zijn, bevinden zich, wanneer ze voor de innerlijke zintuigen verschijnen, zo nabij, dat ze elkaar kunnen aanraken. Als er dus op aarde meer mensen waren van wie het innerlijk gezicht geopend was, dan zouden ze tezamen kunnen zijn en met elkaar spreken, ook al was de een in Indië en de ander in Europa; hetgeen ook werd aangetoond. Zo zijn dus alle mensen, en elk afzonderlijk, op aarde voor de Heer volkomen tegenwoordig, en onder Zijn blik en voorzienigheid.

Hemelse Verborgenheden 1307.

Dat de woorden 'en zijn hoofd zij in de hemel', (Genesis 11:4) betekenen, dat zij zouden willen heersen over hetgeen in de hemel is. Dit volgt hieruit; het hoofd in de hemel hebben, wil zeggen, zijn verheffing tot daarheen uitstrekken, zoals ook herhaaldelijk uit de beschrijving van Babel in het Woord blijkt en uit wat eerder is gezegd over het verheffen van het hoofd, (257). De eigenliefde is het die van alle liefden het minst met het hemelse leven overeenstemt, want uit haar komen alle boosheden, niet alleen de haatgevoelens, maar ook de wraaknemingen, de wreedheden en de echtbreuken voort. Nog minder stemt zij daarmee samen, wanneer zij in de godsdienst binnendringt en die ontheiligt. Vandaar bestaan de hellen uit zulke geesten, die zich hoe meer zij daaruit hun hoofd in de hemel willen verheffen, des te dieper naar omlaag werken en zich in des te verschrikkelijker straffen storten.

Hemelse Verborgenheden 1308.

Dat de woorden 'en laat ons een naam voor ons maken', (Genesis 11:4) betekenen, om daardoor een reputatie van macht te krijgen, kan blijken uit de betekenis van zich een naam maken. Want zulke mensen weten dat eenieder in de een of andere godsdienst wil zijn, daar dit een algemene neiging is, ook bij de heidenen. Want eenieder erkent, wanneer hij het heeal beschouwt en nog meer hij die de orde van het heeal beschouwt, een opperwezen, en daar hij zijn eigen voorspoed begeert, aanbidt hij het. Bovendien is er iets binnenin hem dat daarvoor spreekt, want iets dergelijks vloeit van de Heer in door de engelen die bij ieder mens zijn. Een mens die niet van zo'n aard is, staat onder de heerschappij van de helse geesten en erkent God niet. Daar nu zij, die de babylonische torens opbouwen, dit weten, maken zij zich door leerstellingen en heilige dingen een naam, anders zouden zij niet vereerd kunnen worden, wat in de direct daarop volgende woorden wordt aangeduid. Dat zij anders verstrooid zouden worden over de aangezichten van de gehele aarde, wil zeggen, dat ze niet erkend zouden worden. Hieruit volgt tevens, dat hoe hoger zulke figuren hun hoofd in de hemel kunnen verheffen, hoe meer naam zij zichzelf maken. Hun heerschappij is het grootst over hen die enig geweten hebben, want ze leiden hen waarheen zij willen, daarentegen regeren zij hen die geen geweten hebben, door verschillende uiterlijke banden.

Hemelse Verborgenheden 1317.

… De reden waarom in de innerlijke zin het einddoel wordt aangeduid, komt omdat de Heer bij de mens niets anders dan het einddoel in aanmerking neemt, hoe ook zijn gedachten en daden, die op ontelbare wijze verschillen, mogen zijn. Wanneer het einddoel slechts goed is, zijn ze alle goed; is echter het einddoel boos, dan zijn ze alle boos. Het is het einddoel dat regeert in elk van de dingen die de mens denkt en doet. Daar de engelen bij de mens van de Heer zijn, regeren ze bij de mens ook niets anders dan zijn einddoelen. Wanneer zij deze controleren, regeren ze ook zijn gedachten en daden, want deze behoren alle tot het einddoel. Het einddoel bij de mens is zijn eigenlijke leven; alles wat hij denkt en doet, leeft door het einddoel, daar het, zoals gezegd, tot het einddoel behoort, daarom: zoals het einddoel is, is het leven van de mens. Het einddoel is niets anders dan de liefde, want de mens kan niets anders ten doel hebben dan wat hij liefheeft. Zelfs wie anders denkt dan hij doet, heeft niettemin datgene als doel wat hij liefheeft. In de geveinsdheid zelf of in het bedrieglijk voorwenden, is een einddoel, dat de eigenliefde is of de liefde tot de wereld en vandaar de vreugde van zijn leven. Hieruit kan eenieder opmaken, dat het leven van de mens zo is, als zijn liefde is. …

Hemelse Verborgenheden 1321.

Dat de woorden 'laat Ons hun lip verwarren', (Genesis 11:7) betekenen, dat niemand het ware van het geloof heeft, kan uit de betekenis van de lip blijken, namelijk dat die de leer is, (Genesis 11:1) hieruit volgt, dat de lippen verwarren betekent, die dingen verwarren, die tot de leer behoren, dus de waarheden van de leer. Verwarren betekent in de innerlijke zin niet alleen verduisteren, maar ook uitwissen en verstrooien, zodat niets waars meer over is. Als de zelfverheerlijking in de plaats van de eredienst van de Heer komt, dan wordt niet alleen al het ware verdraaid, maar ook afgeschaft, en tenslotte wordt het valse als het ware erkend en het boze als het goede. Want alle licht van de waarheid is van de Heer en alle duisternis is van de mens. Wanneer nu de mens in de godsdienst de plaats van de Heer gaat innemen, wordt het licht van het ware tot duisternis en dan wordt door hen het licht als duisternis beschouwd en de duisternis als licht. Van dien aard is ook hun leven na de dood; het leven van het valse is voor hen als het ware het licht, maar het leven van het ware is voor hen als het ware duisternis. Maar het licht van een dergelijk leven verandert in algehele duisternis, wanneer zij de hemel naderen. Zolang zij in de wereld zijn kunnen zij weliswaar het ware spreken, ja zelfs met welsprekendheid en met een schijnbare ijver, en daar zij in voortdurende zelfbespiegeling verzonken zijn, schijnt het hun toe, alsof zij ook hetzelfde denken. Echter, het eigenlijke oogmerk is de zelfverheeerlijking, daarom nemen de gedachten dit van het einddoel over, dat zij het ware alleen erkennen voor zoveel iets van henzelf in het ware is. Wanneer de mens, die het ware op de lippen draagt, van dien aard is, dan is het duidelijk, dat hij het ware niet heeft. Dit komt helder uit in het andere leven, waar dezen niet alleen het ware niet erkennen dat zij in het leven van het lichaam beleden hebben, maar het ook haten en vervolgen, en wel voor zoveel als hun de hoogmoed of de zelfverheerlijking niet ontnomen wordt.

Hemelse Verborgenheden 1377.

Dat plaats, verandering van plaats en afstand in de geestelijke wereld schijn is, kan hieruit blijken, dat alle zielen en alle geesten, zovelen als er van de eerste schepping af zijn geweest, onveranderlijk op hun plaatsen verschijnen en dat ze ook nooit van plaats veranderen dan alleen wanneer hun staat verandert, en zoals hun staat verandert, veranderen voor hen ook de plaatsen en de afstanden. Maar aangezien eenieder een algemene staat heeft, die heerst, en de bijzondere en afzonderlijke staten steeds op het algemene betrekking hebben, keren zij na deze veranderingen weer tot hun ligging terug.

Hemelse Verborgenheden 1387.

Ik sprak soms over innerlijke gewaarwording met diegenen in het andere leven, die, toen zij in de wereld leefden, meenden dat ze alles konden doorzien en begrijpen. Ik zei hun dat de engelen gewaarworden, dat zij denken en spreken, willen en handelen uit de Heer, maar dat ze toch niet konden begrijpen wat innerlijke gewaarwording is. Zij meenden dat als alles op deze wijze zou invloeien, zij zo van alle leven beroofd zouden worden, daar ze zo niets uit zichzelf of uit het eigen ik zouden denken. Hierin stelden zij juist het leven, maar op deze manier zou het een ander zijn die dacht, en niet zij, zodat ze dus organen zonder leven zouden zijn. Maar er werd hun gezegd dat er zo'n verschil van leven is tussen innerlijke gewaarwording hebben en niet hebben, als tussen duisternis en licht, en dat zij eerst dan pas in zichzelf leven, wanneer ze een dergelijke innerlijke gewaarwording ontvangen, want dan leven zij uit de Heer, en hebben ook een eigen ik, dat hun gegeven wordt met alle gelukzaligheid en vreugde. Eveneens werd hun door vele ervaringen aangetoond, hoe het met de innerlijke gewaarwording is gesteld, en toen erkenden zij dat deze bestaat, maar na enige tijd vergaten, betwijfelden en loochenden ze het weer. Hieruit kan blijken hoe bezwaarlijk de mens het vatten kan wat de innerlijke gewaarwording is.

Hemelse Verborgenheden 1390.

Er bestaat niet alleen een mededeling van neigingen en gedachten van de ander, maar ook een mededeling van zijn kennis, in die mate, dat de ene geest meent geweten te hebben, wat de ander weet, hoewel hij daar nooit iets van geweten heeft. Zo deelt zich alle wetenschap van de ander mee; sommige geesten onthouden deze dingen, andere niet.

Hemelse Verborgenheden 1391.

De mededelingen vinden plaats zowel door hun spreken onderling als door voorstellingen en tegelijkertijd door uitbeeldingen, want de voorstellingen van hun gedachten zijn tegelijkertijd uitbeeldend; vandaar vertonen zich alle dingen in hun volheid. Door één enkele voorstelling kunnen zij meer uitbeelden dan door duizend gesproken woorden. Maar de engelen worden de inhoud van een voorstelling gewaar, de aard van de neiging en de oorsprong ervan, het einddoel en tal van andere dingen meer, die meer inwendig zijn.

Hemelse Verborgenheden 1398.

Er omringden mij vele geesten die niet goed waren. Toen naderde een engel en ik zag dat de geesten zijn tegenwoordigheid niet konden verdragen. Ze verwijderden zich meer en meer, naarmate hij naderde. Ik verwonderde mij hierover, maar mij werd te weten gegeven dat de geesten niet konden blijven in de sfeer die de engel bij zich had. Hieruit, en ook uit een andere ervaring, bleek, dat één enkele engel myriaden van boze geesten kan verdrijven, want die houden de sfeer van de wederkerige liefde niet uit. Toch werd ik gewaar dat zijn sfeer getemperd werd door de verbindingen met anderen. Wanneer deze sfeer niet getemperd was, zouden allen uiteengeworpen zijn. Hieruit blijkt eveneens welk een innerlijke gewaarwording in het andere leven bestaat, en hoe allen samengebracht en gescheiden worden overeenkomstig de innerlijke gewaarwordingen.

Hemelse Verborgenheden 1399.

Iedere geest staat in verbinding met de innerlijke en met de binnenste hemel, wat hij in het geheel niet weet. Zonder deze gemeenschap zou hij geenszins kunnen leven. Van welke aard hij innerlijk is, weten de engelen die in de innerlijke dingen zijn en hij wordt ook door middel van deze engelen door de Heer geregeerd. Zo bestaan er mededelingen van zijn innerlijke dingen in de hemel, evenals mededelingen van zijn uiterlijke dingen in de wereld der geesten. Door de innerlijke mededelingen wordt hij geschikt gemaakt voor een nutsbetrachting, waarheen hij geleid wordt zonder dat hij het weet. Zo is het ook met de mens gesteld; ook hij heeft door engelen gemeenschap met de hemel, wat hij in het geheel niet weet, want zonder die verbinding zou hij niet kunnen leven. De dingen die daar vandaan in zijn gedachten vloeien, zijn alleen maar de laatste uitwerkingen. Daaruit komt geheel zijn leven voort en daaruit wordt geheel het streven van zijn leven geregeerd.

Hemelse Verborgenheden 1404.

… Hier beginnen de ware historische gedeelten die alle van uitbeeldende aard zijn: van het 1ste hoofdstuk van Genesis tot het 12de hoofdstuk , of liever tot Eber, werden geen ware maar verdichte geschiedenissen vermeld, die in de innerlijke zin hemelse en geestelijke dingen betekenden…

… Hier, waar het ware geschiedenissen zijn, betekent in het algemeen en in het bijzonder alles wat gezegd wordt en elk woord in de innerlijke zin iets geheel anders dan in de letterlijke zin, maar de geschiedeneissen zelf zijn van uitbeeldende aard. Abram, over wie eerst wordt gehandeld, beeldt in het algemeen de Heer uit, en in het bijzonder de hemelse mens; Izaäk, over wie later gehandeld zal worden, beeldt eveneens in het algemeen de Heer uit en in het bijzonder de geestelijke mens; Jakob eveneens in het algemeen de Heer en in het bijzonder de natuurlijke mens; en zo dus de dingen die tot de Heer, die tot Zijn Rijk en die tot de Kerk behoren.

Hemelse Verborgenheden 1408.

Deze dingen en de volgende die zich historisch zo hebben toegedragen zoals ze beschreven zijn, zijn geschiedenissen van uitbeeldende aard en alle woorden aanduidingen. Dit is evenzeer het geval met alle historische gedeelten van het Woord, niet alleen met de boeken van Mozes, maar ook met Jozua, Richteren, Samuël en Koningen. In al deze boeken verschijnt niets anders dan geschiedenis; maar hoewel in de letterlijke zin geschiedenis, bevat de innerlijke zin niettemin verborgenheden van de hemel, die daarin verscholen liggen. Deze verborgenheden kunnen nooit worden gezien wanneer het gemoed met het oog aan de historische dingen vasthoudt. Deze worden ook niet geopenbaard vooraleer het gemoed zich van de letterlijke zin verwijdert. Het is met het Woord van de Heer gesteld als met het lichaam waarin een levende ziel is; de dingen die tot de ziel behoren, verschijnen niet zolang het gemoed dermate aan lichamelijke dingen kleeft, dat het nauwelijks gelooft een ziel te hebben, nog minder te zullen leven na de dood. Zodra echter het gemoed zich uit de lichamelijke dingen terugtrekt, verschijnen de dingen die tot de ziel en tot het leven behoren. Dit is ook de reden dat niet alleen de lichamelijke dingen moeten sterven vooraleer de mens opnieuw geboren of wederverwekt kan worden, maar dat ook het lichaam sterven moet, opdat de mens in de hemel kan komen en de hemelse dingen zien. Evenzo is het gesteld met het Woord van de Heer: de lichamelijke dingen zijn de dingen die tot de letterlijke zin behoren; wanneer het gemoed daarin gehouden wordt, worden de innerlijke dingen nooit gezien, maar eesrt wanneer deze lichamelijke dingen als het ware dood zijn, vertonen de innerlijke dingen zich aan het oog. Niettemin vertonen de dingen die tot de letterlijke zin behoren, overeenkomst met de dingen die bij de mens in het lichaam zijn, namelijk met de feiten en kennis van het geheugen die uit de zinnelijke dingen voortkomen en uit algemene vaten bestaan, waarin de inwendige of de innerlijke dingen zijn. Hieruit kan men weten dat de vaten iets geheel anders zijn dan de wezenlijke dingen die in de vaten zijn. De vaten zijn de natuurlijke dingen; de wezenlijke dingen, die de vaten bevatten, zijn geestelijke en hemelse dingen. Evenzo zijn de geschiedenissen van het Woord, evenals elk woord in het Woord, algemene, natuurlijke, ja zelfs stoffelijke vaten, waarin geestelijke en hemelse dingen zijn. Deze dingen komen nooit tot aanschouwing dan alleen door de innerlijke zin. Eenieder kan dit alleen al hieruit opmaken, dat vele dingen in het Woord zijn gezegd naar schijnbaarheden, ja zelfs naar zinsbegoochelingen, zo bijvoorbeeld dat de Heer toornt, straft, vervloekt, doodt en dergelijke dingen meer, terwijl toch in de innerlijke zin het tegendeel gelegen is, namelijk dat de Heer nooit toornt en straft, nog minder vervloekt en doodt. Intussen schaadt het hen die uit de eenvoud van hun harten het Woord geloven, zoals zij het in de letter opnemen, geenszins, wanneer zij in de naastenliefde leven. Dit komt omdat het Woord niets anders leert, dan dat eenieder met de naaste in naastenliefde zal leven en dat men de Heer boven alles lief zal hebben. Zij die dat doen hebben innerlijke dingen bij zich en zo worden bij hen de uit de letterlijke zin opgenomen drogbeelden gemakkelijk verstrooid.

Hemelse Verborgenheden 1409.

Dat de historische vermeldingen van uitbeeldende aard zijn, maar alle woorden aanduidingen, kan blijken uit wat eerder over uitbeeldingen en aanduidingen is gezegd en aangetoond, (665, 920, 1361). Daar hier - het 12de hoofdstuk van Genesis - de uitbeeldingen beginnen, mag deze zaak nog eens in het kort worden toegelicht. De mensen van de Oudste Kerk, die de hemelse was, beschouwden alle aardse, wereldse en verder alle lichamelijke dingen, die niettemin de voorwerpen van hun zintuigen waren, niet anders dan als dode dingen. Maar daar in het algemeen en in het bijzonder alle dingen die in de wereld zijn, een voorstelling van het Rijk van de Heer en dus van hemelse en geestelijke dingen geven, dachten zij, wanneer zij deze dingen zagen of met een van hun zintuigen opmerkten, niet daaraan, maar aan de hemelse en geestelijke dingen, en wel niet vanuit deze dingen, maar door middel ervan. Op deze wijze leefden bij hen de dode dingen. Hun nakomelingen verzamelden uit hun mond al hetgeen deze dingen betekenden en maakten daarvan leerstellingen, die het Woord van de Oude Kerk na de vloed waren. Deze dingen waren bij de Oude Kerk aanduidingen, want hierdoor leerden zij de innerlijke dingen en hieruit dachten ze over de geestelijke en hemelse dingen. Toen echter deze erkentenis te gronde begon te gaan, zodat men niet wist dat dergelijke dingen daardoor werden aangeduid, en men deze aardse en wereldse dingen voor heilig begon te houden en te vereren, zonder te denken aan hun betekenis, toen werden deze zelfde dingen uitbeeldingen. Vandaar de uitbeeldende Kerk, die in Abram een aanvang neemt en later bij de nakomelingen van Jakob werd ingesteld. Hieruit kan men weten dat de oorsprong van de uitbeeldingen gelegen is in de aanduidingen van de Oude Kerk, en dat de aanduidingen van de Oude Kerk voortkwamen uit de hemelse voorstellingen van de Oudste Kerk. Hoe het met de uitbeeldingen gesteld is, kan blijken uit de historische vermeldingen van het Woord, alwaar alle handelingen van deze aartsvaders, namelijk van Abram, Izaäk en Jakob, en later van Mozes, van de Richteren, van de Koningen van Jehudah en van Israël, niets anders dan uitbeeldingen zijn. Abram beeldt, als gezegd, in het Woord de Heer uit en daar hij de Heer uitbeeldt, beeldt hij ook de hemelse mens uit. Izaäk beeldt eveneens de Heer uit en vandaar de geestelijke mens en Jakob beeldt eveneens de Heer uit en vandaar de natuurlijke mens, die met de geestelijke overeenstemt. Maar met de uitbeeldingen is het aldus gesteld, dat niets is gericht op de persoon, van welke aard hij is, maar alles op de zaak die hij uitbeeldt. Want alle koningen van Jehudah en Israël beeldden het Koningschap van de Heer uit, onverschillig van welke aard zij waren, en alle priesters het priesterschap van de Heer, onverschillig van welke aard zij waren. Zo konden zowel de bozen als de goeden de Heer en de hemelse en de geestelijke dingen van Zijn Rijk uitbeelden; want zoals eerder gezegd en aangetoond, de uitbeeldingen zijn geheel en al van de persoon gescheiden. Vandaar nu komt het dat alle historische vermeldingen van het Woord uitbeeldingen zijn, en daar deze uitbeeldingen zijn, volgt hieruit, dat alle woorden van het Woord aanduidingen zijn, dat wil zeggen, dat ze in de innerlijke zin iets anders betekenen dan in de letterlijke zin.

Hemelse Verborgenheden 1442.

… Eenieder ontvangt wanneer hij tot de hemelse dingen komt, innerlijke gewaarwording van de Heer. Zij die hemelse mensen werden, zoals die van de Oudste kerk, ontvingen allen innerlijke gewaarwording, zie: (125, 597, 607, 784, 895). Zij die geestelijke mensen worden, dat wil zeggen, die van de Heer naastenliefde ontvangen, hebben iets dat met innerlijke gewaarwording overeenkomt, of een inspraak van het geweten, wat meer of minder helder is, al naar zij meer of minder in de hemelse dingen van de naastenliefde zijn. De hemelse dingen van de naastenliefde brengen dit met zich mee, want in deze dingen alleen is de Heer tegenwoordig, en in deze verschijnt Hij aan de mens …

Hemelse Verborgenheden 1521.

Dat geesten en engelen, uitgezonderd de smaak, alle zintuigen hebben, en wel veel scherper en volmaakter dan enig mens, is mij op vele wijzen geopenbaard. Niet alleen dat zij elkaar zien en met elkaar omgaan, de engelen zijn in de opperste gelukzaligheid vanwege de wederzijdse liefde, maar de dingen die ze daar zien, zijn ook veel talrijker dan ooit een mens kan geloven. De wereld der geesten, en hemelen, zijn vol van uitbeeldingen, zoals de profeten die gezien hebben, en er zijn er zo ontzaglijk veel, dat wanneer iemand slechts het innerlijk gezicht geopend werd en hij er urenlang in rondzag, hij wel ten zeerste versteld moest staan. Er is in de hemel een zodanig licht dat het zelfs het middaglicht van de wereld op ongelooflijke wijze overtreft. Zij ontvangen echter geen licht uit deze wereld, daar zij boven of binnen de sfeer van dit licht zijn, maar het is het licht van de Heer, die voor hen de Zon is. Het licht van de wereld, ook dat van de middag, is voor de engelen als dichte duisternis. Wanneer het hun gegeven wordt in dit licht te zien, komt het hun voor, alsof ze in louter duisternis zagen, wat mij door ondervinding te weten is gegeven. Hieruit kan blijken, welk een onderscheid bestaat tussen het licht van de hemel en het licht van de wereld.

Hemelse Verborgenheden 1522.

Het licht waarin de geesten en engelen leven, heb ik zo vaak gezien, dat ik er mij tenslotte niet meer over verwonderde, omdat ik er vertrouwd mee was geworden. Maar het zou te ver voeren om alle ervaringen mee te delen, waarom ik met dit weinige mag volstaan.

Hemelse Verborgenheden 1524.

Onverwachts schoot aan mijn oog een fel, vlammend licht voorbij, waardoor niet alleen het gezicht van mijn ogen maar ook het innerlijk gezicht sterk verblind werd. Kort daarop verscheen iets duisters als een dikke wolk, waarin als het ware iets aarde-achtigs was. Toen ik mij hierover verwonderde werd mij te weten gegeven, dat het licht bij de engelen in de hemel zo groot is in verhouding tot het licht in de wereld van de geesten, hoewel de geesten in het licht leven, maar dat er niettemin zo'n onderscheid bestaat, en dat het evenals met het licht ook zo gesteld is met het inzicht en de wijsheid van de engelen, ten aanzien van het inzicht en de wijsheid van de geesten; en niet alleen met het inzicht en de wijsheid, maar ook met alles wat tot het inzicht en de wijsheid behoort zoals: met de taal, de gedachte, de vreugden, de gelukzaligheden, want dat alles stemt met het licht overeen. Hieruit kon ik ook opmaken, hoe groot en hoedanig de volmaaktheden van de engelen zijn in vergelijking met de mensen, die, in vergelijking met de geesten, in duisternis zijn.

Hemelse Verborgenheden 1529.

Het is in de hemel ten volle bekend, maar niet zozeer in de wereld der geesten, vanwaar zulk een groot licht komt, namelijk van de Heer. Wat wonderbaarlijk is, de Heer verschijnt aan de hemelse engelen in de derde hemel als Zon en aan de geestelijke engelen als Maan. De eigenlijke oorsprong van het licht komt nergens anders vandaan. Maar voor zoveel het hemelse en het geestelijke bij de engelen is, zoveel licht hebben zij, en van welke aard het hemelse en het geestelijke is, van dien aard is hun licht. Dus openbaart zich het eigenlijke hemelse en geestelijke van de Heer zich voor hun uiterlijk gezicht door middel van dit licht.

Hemelse Verborgenheden 1530.

Dat dit zo is, kon eenieder ook uit het Woord duidelijk zijn, bijvoorbeeld toen de Heer aan Petrus, Jakobus en Johannes geopenbaard werd, want 'toen blonk Zijn gelaat als de zon, en Zijn klederen werden als het licht', (Matthéüs) 17:2). Dat Hij zo aan hen verscheen, was alleen, omdat hun innerlijk gezicht geopend werd. Bij de profeten wordt hetzelfde ook bevestigd, zoals bij Jesaja, waar over het Rijk van de Heer in de hemelen gehandeld wordt: 'Het licht van de maan zal zijn als het licht van de zon, en het licht van de zon zal zevenvoudig zijn, als het licht van zeven dagen', (Jesaja 30:26); en bij Johannes, waar ook over het Rijk van de Heer wordt gehandeld, dat het Nieuwe Jeruzalem genoemd wordt: 'De stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods verlicht haar, en het Lam is haar luchter', (Openbaring 22:5); en elders: 'Aldaar zal geen nacht zijn en zij zullen geen luchter noch licht nodig hebben, want de Heer God verlicht hen', (Openbaring 22:5); en verder, toen de Heer aan Mozes, Aharon, Nadab, Abihu en de zeventig oudsten verscheen: 'zagen zij de God van Israël, onder Wiens voeten als het ware een werk van saffiersteen en als het ware het wezen des hemels in zijn klaarheid', (Exodus 24:10). Daar het hemelse en het geestelijke van de Heer voor het uiterlijke gezicht van de engelen als Zon en Maan verschijnt, betekent de zon in het Woord het hemelse en de maan het geestelijke.

Hemelse Verborgenheden 1531.

Opdat ik hierin bevestigd zou worden, dat de Heer aan de hemelse engelen als Zon, en de geestelijke engelen als Maan verschijnt, werd mij, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, het innerlijk gezicht tot daartoe geopend. Ik zag duidelijk de glanzende Maan, die door vele kleine manen was omringd, waarvan het licht bijna zonnig was, naar de woorden van Jesaja: 'Het licht der maan zal zijn als het licht der zon', (Jesaja 30:26). Het was mij echter niet gegeven de Zon te zien; de Maan verscheen vooraan aan de rechterzijde.

Hemelse Verborgenheden 1533.

Van de ontelbare dingen die in het andere leven verschijnen, kon ik mij, voordat mijn gezicht geopend was, nauwelijks een andere voorstelling vormen dan de andere mensen doen, namelijk dat het licht en de dingen die uit het licht voortkomen, en ook zintuiglijk waarneembare dingen, geenszins in het andere leven konden bestaan. Dit ten gevolge van de fantasieën die de geleerden zich hebben gevormd omtrent het onstoffelijke, dat zij met zoveel klem aan de geesten en aan alles wat tot hun leven behoort, toeschrijven. Als gevolg daarvan kon men hiervan nooit een andere opvatting hebben, dan dat het, omdat het iets onstoffelijks was, òf iets zo duisters was, zodat men er nooit enig begrip van kon vormen, òf dat het niets was, want het onstoffelijke sluit iets dergelijks in, terwijl toch geheel het tegendeel het geval is. Want wanneer geesten niet organisch waren, en wanneer de engelen geen organische zelfstandigheden waren, zouden ze noch kunnen spreken, noch zien en noch denken.

Hemelse Verborgenheden 1540.

De ware historische verhalen van het Woord zijn, zoals gezegd, met het 12de hoofdstuk van Genesis begonnen; tot daar, of liever tot Eber, waren het verdichte verhalen. De historische verhalen, die nu met betrekking tot Abram worden voortgezet, betekenen in de innerlijke zin de Heer, en wel Zijn eerste leven, zoals het was, voordat Zijn uiterlijke mens met de innerlijke verbonden werd, in die mate, dat zij één uitmaakten, dat wil zeggen, voordat Zijn uiterlijke mens zoals hemels en Goddelijk was geworden. Het zijn de geschiedenissen die de Heer uitbeelden, de woorden zelf zijn de aanduidingen van datgene wat uitgebeeld wordt. Daar het echter geschiedenissen zijn kan het niet anders of het gemoed van de lezer wordt daarin vastgehouden, vooral heden ten dage, nu de meesten en bijna allen niet geloven dat er een innerlijke zin bestaat, nog minder dat er in elk woord een innerlijke zin is, en wellicht zullen zij het ook nu nog niet erkennen, hoewel het tot hiertoe zo duidelijk is aangetoond; ook daarom niet, omdat de innerlijke zin zozeer schijnt af te wijken van de letterlijke zin, dat men hem nauwelijks herkent. Maar men kan alleen hieruit al weten dat deze geschiedenissen nooit het Woord kunnen zijn, dat daarin, wanneer zij van de innerlijke zin gescheiden zijn, niet meer Goddelijks is dan in elke andere geschiedenis. Daarentegen maakt de innerlijke zin, dat het Goddelijk is. Dat de innerlijke zin het Woord zelf is, blijkt uit vele plaatsen die onthuld zijn, zoals: 'Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen', (Matthéüs 2:15), behalve nog tal van andere plaatsen. Ook de Heer Zelf heeft na de opstanding de discipelen geleerd wat bij Mozes en de profeten van Hem geschreven was, (Lukas 24:27), dat zo dus niets in het Woord geschreven staat, wat niet op Hem, op Zijn Rijk en op de Kerk betrekking heeft; dit zijn de geestelijke en de hemelse dingen van het Woord. Daarentegen zijn de dingen, welke de zin van de letter bevat, voor het merendeel wereldse, lichamelijke en aardse dingen, die nooit het Woord van de Heer kunnen uitmaken. Heden ten dage zijn de mensen van dien aard, dat ze niets anders dan dergelijke dingen gewaarworden; wat geestelijke en hemelse dingen zijn, weten ze nauwelijks. Anders was het gesteld met de mens van de Oudste en van de Oude Kerk; wanneer deze heden ten dage leefde en het Woord las, zou hij in het geheel geen aandacht schenken aan de zin van de letter, wat hij als niets zou beschouwen, maar op de innerlijke zin acht geven. Zij verwonderen zich zeer dat iemand het Woord anders in zich opneemt; daarom zijn ook alle boeken van de Ouden zodanig geschreven, dat zij in de innerlijke zin iets anders bevatten dan in de letter.

Hemelse Verborgenheden 1594.

… Wat de uiterlijke mens met de innerlijke in verdeeldheid brengt, weet de mens niet, en dit om vele redenen; zowel omdat hij het niet weet, of, als hij het gehoord had, niet gelooft dat er een innerlijke mens bestaat, als omdat hij niet weet, of, als hij het gehoord had, niet gelooft dat het de eigenliefde en de daarbij behorende begeerten zijn, die verdeeldheid brengen, en verder ook de liefde tot de wereld met de daarbij behorende begeerten, deze brengen echter niet zozeer verdeeldheid als de eigenliefde. Dat hij niet weet en niet gelooft dat er een innerlijke mens bestaat, komt omdat hij in lichamelijke en zinnelijke dingen leeft, die nooit kunnen zien wat innerlijk is. De innerlijke dingen kunnen zien wat uiterlijk is, maar de uiterlijke dingen kunnen nooit zien wat innerlijk is; als voorbeeld het gezicht: het innerlijke gezicht kan zien, wat het uiterlijke gezicht is, maar het uiterlijke gezicht kan nooit zien wat het innerlijke gezicht is; of het verstandelijke en het redelijke kunnen waarnemen wat het wetenschappelijke is en van welke aard, maar niet omgekeerd. Verder komt het ook hierdoor, omdat hij niet gelooft dat er een geest bestaat die van het lichaam gescheiden wordt wanneer hij sterft, en nauwelijks dat er een innerlijk leven bestaat dat men de ziel noemt. Wanneer de zinnelijke en lichamelijke mens over de geest denkt, die van het lichaam moet scheiden, komt hem dit als iets onmogelijks voor, daar hij het leven in het lichaam stelt en zich hierin bevestigt door het feit dat ook de redeloze dieren leven en toch na de dood niet leven, en nog tal van andere dingen meer…

… Daarom stellen ook velen de eeuwige gelukzaligheid hierin, dat zij na het leven van het lichaam groot worden, en door anderen, zelfs door de engelen gediend worden, terwijl zij zelf niemand willen dienen, dan alleen om een verborgen reden ten eigen bate, namelijk om gediend te worden. Wanneer zij zeggen dat ze dan alleen de Heer willen dienen, is dat vals, want zij die in de eigenliefde zijn, willen, dat ook de Heer hen dient, en voor zover dit niet gebeurt, treden zij terug. Zo lopen zij er dus in hun hart mee rond dat zij zelf Heren willen worden en over het heelal regeren …

… Hieruit kan blijken van welke aard de eigenliefde is, ook hieruit dat die haat in zich verbergt jegens allen, die zich niet aan haar onderwerpen als knechten, en vanwege de haat ook wraakzucht, wreedheden, bedrog, en talrijke snoodheden meer…

… Voor zoveel als dus de mens erkent en gelooft zo te zijn als hij in werkelijkheid is, treedt hij terug van de eigenliefde en de begeerten ervan en gruwt hij van zichzelf. Voor zoveel als dit geschiedt, ontvangt hij van de Heer hemelse liefde, dat wil zeggen, wederkerige liefde, die daarin bestaat dat hij allen dienen wil.

Hemelse Verborgenheden 1619.

Wanneer het innerlijk gezicht van de mens, dat het gezicht van zijn geest is, geopend wordt, verschijnen de dingen die in het andere leven zijn en die zich nooit zichtbaar aan het gezicht van het lichaam kunnen voordoen. De gezichten van de profeten waren niets anders. Er zijn in de hemel, zoals gezegd, voortdurend uitbeeldingen van de Heer en van Zijn Rijk, en er zijn aanduidingen, ja zelfs in die mate, dat er hoegenaamd niets voor het gezicht van de engelen bestaat, dat niet uitbeeldend en aanduidend is; vandaar de uitbeeldingen en aanduidingen in het Woord, want het Woord komt door de hemel van de Heer. Hemelse Verborgenheden 1620. De dingen die zich in de geestenwereld en in de hemel zichtbaar vertonen, zijn groter in getal dan dat deze opgesomd kunnen worden. Daar hier over het licht gehandeld wordt, mag ik die dingen vermelden, die rechtstreeks uit het licht voortkomen, zoals de atmosferen, de paradijzen, de regenbogen, de paleizen en de woningen, die daar voor het uiterlijk gezicht van de geesten en de engelen zo lichtend en levend zijn, en tevens dermate voor alle zintuigen waarneembaar, dat zij zeggen dat deze dingen werkelijk zijn, maar dat daarentegen de dingen die in de wereld zijn, in vergelijking daarmee, niet werkelijk zijn.

Hemelse Verborgenheden 1621.

Wat de atmosferen betreft, dit zijn lichtatmosferen, omdat die uit dat licht voortkomen. Deze zijn ontelbaar en van zo'n schoonheid en bekoring dat het niet kan worden beschreven; hierin leven de gelukzaligen. Er zijn diamanten atmosferen, die tot in de kleinste deeltjes schitteren, alsof ze zijn samengesteld uit kleine diamanten bolletjes. Er zijn atmosferen die flonkeren zoals allerlei soorten edelgesteente. Er zijn atmosferen als van parels, waarvan de middelpunten doorschijnend zijn en in de zuiverste kleuren stralen. Er zijn atmosferen die vlammen als van goud, andere als van zilver. Er zijn er ook als van diamantachtig goud en zilver. Er zijn atmosferen van veelkleurige bloemen, deze hebben de kleinste en bijna onmerkbare vormen; deze vullen de hemel van de kinderen met ontelbare verscheidenheid; ja zelfs, doen zich atmosferen voor als van spelende kinderen, waarvan de uiterst kleine vormen onmerkbaar zijn, maar alleen waarneembaar voor de binnenste voorstelling. Door deze vormen ontvangen de kinderen de voorstelling dat alles om hen heen leeft en dat zij in het leven van de Heer zijn, dit leven vult hun innerlijk met gelukzaligheid. Er zijn nog tal van andere dingen meer, want de verscheidenheden zijn ontelbaar en ook onuitsprekelijk.

Hemelse Verborgenheden 1622.

Wat de paradijzen betreft, deze zijn verbazingwekkend. Aan het oog trekken paradijselijke tuinen voorbij van onmetelijke uitgestrektheid, met bomen van allerlei soort, van zo'n schoonheid en bekoring dat ze ieder denkbeeld te boven gaan. Deze tuinen hebben zo veel leven in zich dat zij, die daar zijn voor het uiterlijk gezicht, de bijzonderheden niet alleen levendig zien, maar ook gewaarworden. Levendiger dan het gezicht van het aardse oog dergelijke dingen waarneemt. Opdat ik daarover geen twijfel zou koesteren, werd ik ook daarheen geleid. Het is vooraan, een weinig naar boven tegen de hoek van het rechteroog waar diegenen zijn die een paradijselijk leven leiden, en ik zag het. Alles verschijnt daar tot in bijzonderheden als in zijn allerschoonste lente en in zijn allerschoonste bloei, met verbazingwekkende pracht en verscheidenheid. Alles leeft tot in bijzonderheden door uitbeeldingen, want er is niets, dat niet iets hemels en geestelijks uitbeeldt en betekent. Zo bekoort het niet alleen het gezicht, maar ook het gemoed met gelukzaligheid. Enige zielen die pas uit de wereld waren aangekomen, en die tengevolge van de aangenomen beginselen toen ze in de wereld leefden, twijfelden, of er wel zoiets kon bestaan in het andere leven, waar geen hout en geen steen is, werden daarheen opgeheven, en spraken van daaruit met mij. Door verbazing overweldigd zeiden ze dat het onuitsprekelijk was, en dat ze het onuitsprekelijke door geen enkele voorstelling zouden kunnen uitbeelden, en dat van elke bijzonderheid bekoring en gelukzaligheid uitstraalde en wel met afwisseling en verscheidenheid. De zielen die de hemel worden binnengeleid worden doorgaans allereerst naar deze paradijzen gevoerd. De engelen echter zien dit met andere ogen; het zijn niet de paradijzen die hen verrukken, maar de uitbeeldingen, dus de hemelse en geestelijke dingen waaruit die voortkomen. Aan deze hemelse en geestelijke dingen ontleende de Oudste Kerk haar paradijzen.

Hemelse Verborgenheden 1623.

Ten aanzien van de regenbogen, er bestaat als het ware een regenboogachtige hemel, waar de gehele atmosfeer als een ononderbroken aaneenschakeling van allerkleinste regenbogen verschijnt. Daar bevinden zich degenen die tot de streek van het innerlijk oog behoren, aan de rechterzijde, vooraan, een weinig naar boven. De gehele atmosfeer of aura bestaat daar uit zulke flonkeringen die zo stralen, als het ware, elk uit de eigen oorsprong. Rond daaromheen verschijnt de vorm van een allergrootste regenboog van overweldigende schoonheid die de kleine regenbogen omsluit. Deze grootste regenboog is samengesteld uit dergelijke kleine regenbogen die de allerschoonste evenbeelden zijn van deze grootste boog. Elke kleur bestaat zo uit ontelbare stralen, zodat tienduizenden één enkele waarneembare eenheid uitmaken, die als het ware een schakering van de oorsprongen van het licht uit de hemelse en geestelijke dingen is, die een uitbeeldende voorstelling voortbrengen en tevens zichtbaar vertonen. De verscheidenheid en de spelingen van de regenbogen zijn onbegrensd; het werd mij gegeven er enige te zien, en opdat men er zich enigszins een voorstelling van kan maken van de ontelbaarheid en opdat men zal zien, uit hoeveel ontelbare stralen één enkele straal is samengesteld, mag ik een enkele ervan beschrijven.

Hemelse Verborgenheden 1624.

Er werd mij een vorm van een grote regenboog getoond opdat ik daaruit zou kunnen opmaken, van welke aard deze zijn in hun allerkleinste vorm. Het was een buitengewoon wit licht dat omgeven was door een bepaalde omtrek of rand, en in het middelpunt ervan was iets donkers, zoiets als van aarde. Dit alles was omgeven door de grootste lichtglans, deze lichtglans werd afgewisseld en onderbroken door een andere lichtglans met goudgele puntjes als kleine sterretjes. Daarbij verschenen kleurspelingen die te voorschijn werden gebracht door veelkleurige bloemen die in de felle lichtglans kwamen en waarvan de kleuren niet voortvloeiden uit de witte lichtglans, maar uit een vlammend licht. Al deze dingen waren uitbeeldingen van hemelse en geestelijke dingen. In het andere leven beelden alle zichtbare kleuren het hemelse en het geestelijke uit; de kleuren uit een vlammend licht beelden de dingen uit die tot de liefde en tot de neiging tot het goede behoren; de kleuren uit een witte lichtglans de dingen die tot het geloof en tot de neiging tot het ware behoren. Uit deze oorsprongen komen alle kleuren in het andere leven voort. Daarom fonkelen ze zo sterk, dat de kleuren van de wereld daarmee niet vergeleken kunnen worden. Er bestaan ook kleuren die in de wereld nooit zijn gezien.

Hemelse Verborgenheden 1625.

Er verscheen mij ook de vorm van een regenboog, waar in het midden ervan iets was zoals grasachtig groen, en men kon het schijnsel opmerken zoals van een zon die onzichtbaar van de zijkant scheen en zo'n schitterwit licht uitgoot dat het niet beschreven kan worden. Aan de omtrek vertoonden zich de allerschoonste kleurspelingen tegen een achtergrond van parelachtig licht. Hieruit en uit nog andere dingen kon blijken van welke aard de vormen van de regenbogen in hun allerkleinste delen zijn, en dat er ontelbaar vele verscheidenheden bestaan, en wel overeenkomstig de naastenliefde en het daaruit voortkomende geloof van hem, aan wie ze worden uitgebeeld, en die als een regenboog is voor hen aan wie het zich in schoonheid en heerlijkheid vertoont.

Hemelse Verborgenheden 1626.

Behalve deze paradijselijke tuinen, zag men ook steden met prachtige paleizen die aan elkaar gebouwd zijn, stralend in kleurenpracht en boven alle bouwkunst verheven Het is dan ook niet te verwonderen dat dergelijke beelden ook verschenen aan de profeten, wanneer hun innerlijk gezicht geopend werd, en wel zo duidelijk, dat niets in de wereld duidelijker kan zijn, zoals ook aan Johannes het Nieuwe Jeruzalem verscheen. Dit is door hem met de volgende woorden beschreven: 'Hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem. Zij had een grote en hoge muur; ze had twaalf poorten; het gebouw van de muur was van jaspis, en de stad was zuiver goud zoals zuiver glas; de fundamenten van de muur van de stad waren met allerlei kostbaar gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcédon, het vierde smaragd, het vijfde sardónix, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beryl, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacinth, het twaalfde amethyst', (Apocalyps 21:10,12,18,19,20), en nog vele andere door de profeten meegedeelde verschijningen. Ontelbare dingen van dien aard worden door de engelen en de engelgeesten in het volle licht gezien, en wat wonderlijk is, met alle zintuigen waargenomen. Dit kan nooit iemand geloven die de geestelijke voorstellingen door de termen en definities van de menselijke filosofie en door spitsvondige redeneringen heeft uitgedoofd, terwijl deze dingen toch de volste waarheid zijn. Dat ze waar zijn, had men hieruit kunnen opmaken dat ze zo vaak aan heiligen verschenen zijn.

Hemelse Verborgenheden 1627.

Het was mij gegeven, behalve steden en paleizen soms ook decoraties te zien, zoals aan bordessen en poorten. Deze versieringen zijn vol beweging alsof ze levend waren en veranderen met steeds nieuwe schoonheid en symmetrie. Mij werd meegedeeld dat deze vormveranderingen op deze wijze altijd maar door op elkaar zouden kunnen volgen, ook al zou het tot in eeuwigheid duren, met steeds nieuwe harmonie, terwijl de opeenvolging zelf ook een harmonie vormt. Er werd gezegd dat deze wonderen nog maar tot de allerkleinste behoren.

Hemelse Verborgenheden 1628.

Alle engelen hebben hun eigen verblijven waarin ze wonen; deze zijn prachtig. Ik ben daar geweest en heb ze herhaalde malen gezien en bewonderd en ik sprak daar met hen. Ze zijn zo duidelijk en zichtbaar dat er niets kan bestaan wat duidelijker en meer zichtbaar is. De woningen op aarde staan in geen verhouding daarmee. Ze noemen ook de dingen die op aarde zijn, dood en niet werkelijk, maar hun dingen noemen ze levend en waar, daar ze van de Heer zijn. De architectuur is van dien aard, dat de kunst zelf daaruit voortkomt, en wel met oneindige verscheidenheid. Ze zeiden dat al werden hun alle paleizen van de gehele wereld gegeven, zij deze niet voor die van hen zouden willen ruilen; wat van steen, leem en hout is, is voor hen dood. Wat echter van de Heer komt en van het leven en het licht zelf, is levend en des te meer omdat ze het met alle zintuigen genieten. De dingen die zich daar bevinden zijn immers geheel en al aan de zintuigen van de engelen en geesten aangepast. Want wat in het licht van de natuurlijke zon is, kunnen de geesten met hun blik in het geheel niet waarnemen, want wat van steen en hout is, is aangepast aan de zintuigen van de mensen in het lichaam. Geestelijke dingen stemmen overeen met het geestelijke en lichamelijke dingen met het lichamelijke.

Hemelse Verborgenheden 1629.

De woningen van de goede geesten en van de engelgeesten hebben doorgaans zuilengangen en soms lange boogvormige of dubbele voorhoven, waarin ze wandelen. De wanden ervan zijn met veel verscheidenheid gevormd en versierd met bloemen en met wonderbaarlijk gevlochten bloemenslingers en nog tal van andere ornamenten, die, zoals gezegd wisselen en elkaar opvolgen. Soms zien zij ze in een helder licht, dan weer in gedempter licht, steeds tot innerlijke verrukking. Hun woningen veranderen ook in nog fraaiere, al naar de geesten volmaakter worden. Wanneer zij veranderen, verschijnt aan de zijkant iets dat een venster voorstelt; dit wordt groter en van binnen donkerder, en er vertoont zich iets als een hemel met sterren, en iets als wolken, wat een teken is dat hun woningen worden veranderd in meer aangename woningen.

Hemelse Verborgenheden 1630.

Geesten zijn zeer verontwaardigd dat de mensen niet het minste begrip hebben van het leven van de geesten en de engelen en dat ze menen dat deze in een duistere staat verkeren, die niet anders dan een allertreurigste kan zijn, als het ware in een leeg en onbeduidend niets. Toch zijn zij in het hoogste licht en in het genot van alle plezierige dingen wat betreft hun zinnen en wel tot aan hun binnenste gewaarwording. Er waren ook bepaalde zielen die pas uit de wereld waren aangekomen en door de beginselen die ze daar hadden aangenomen van mening waren, dat dergelijke dingen in het andere leven niet bestonden. Daarom werden zij in de woningen van de engelen binnengeleid en spraken daar met hen en zagen deze dingen. Toen ze terugkeerden zeiden ze dat ze hadden waargenomen dat dingen inderdaad zo waren en dat deze dingen werkelijkheden waren en dat ze dit in het leven van het lichaam nooit geloofd hadden, noch hadden kunnen geloven. Ze zeiden verder dat deze dingen wel tot de wonderen moeten behoren die men niet gelooft omdat men ze niet begrijpt. Daar het echter een ervaring van de zinnen is, maar dan van de innerlijke, en hun dit gezegd wordt, moesten ze daaraan toch niet twijfelen, alleen omdat ze het niet begrijpen. Want als men niets geloofde dan alleen wat men begrijpt, dan zou men niets geloven van de dingen die tot de innerlijke natuur behoren, en nog minder van de dingen die tot het eeuwige leven behoren. Hier ligt de oorzaak van de waanzin van onze tijd.

Hemelse Verborgenheden 1631.

Diegenen die in het leven van het lichaam rijk waren en in prachtige paleizen woonden en daarbij in dergelijke dingen hun hemel stelden, en die zonder geweten en zonder naastenliefde anderen onder allerlei voorwendsels van hun goederen beroofden, worden wanneer ze in het andere leven komen, zoals eerder gezegd, eerst in geheel hun eigen leven gebracht, zoals ze dat in de wereld hadden, en het wordt hun dan ook soms toegestaan, ook in paleizen te wonen zoals ze in de wereld hadden. Want in het andere leven worden ze aanvankelijk als gasten en nieuw-aangekomenen ontvangen, en zolang ze naar hun innerlijke dingen en hun levensdoeleinden nog niet onthuld moeten worden, bewijzen de engelen, van de Heer uit, hun diensten en weldaden. Maar het toneel verandert; de paleizen verdwijnen allengs en worden huisjes, gaandeweg geringer tot er tenslotte niets meer is. Dan zwerven zij rond als degenen die om een aalmoes vragen en smeken om opgenomen te worden. Maar daar zij van dien aard zijn, worden ze uit de gezelschappen verstoten. Tenslotte worden ze als drek en wasemen een sfeer uit van stank van tanden.

Hemelse Verborgenheden 1632.

Ik sprak met engelen over de uitbeeldingen, namelijk dat er in het plantenrijk op aarde niets is, dat niet op de een of andere wijze het Rijk van de Heer uitbeeldt. Zij zeiden dat al het mooie en sierlijke wat in het plantenrijk is, zijn oorsprong ontleent, door de hemel aan de Heer, en dat wanneer de hemelse en de geestelijke dingen van de Heer in de natuur invloeien, zich dergelijke dingen in de werkelijkheid vertonen, en dat hieruit de ziel of het leven van de planten voortkomt. Vandaar zijn die dingen uitbeeldingen, en daar dit in de wereld onbekend is, werd het een hemelse verborgenheid genoemd.

Hemelse Verborgenheden 1634.

Over de spraak van geesten en engelen; het is uit het Woord van de Heer bekend dat in oude tijden velen met geesten en engelen hebben gesproken, en dat zij vele dingen die in het andere leven zijn, hebben gehoord en gezien. Later werd echter de hemel als het ware toegesloten, en wel zo volledig, dat men heden ten dage nauwelijks gelooft, dat er geesten en engelen zijn en nog minder dat iemand met hen spreken kan. Men houdt er de mening op na dat het onmogelijk is om met wezens te spreken die onzichtbaar zijn en die men in zijn hart loochent. Maar daar het mij door de goddelijke barmhartigheid van de Heer is vergund, nu reeds enige jaren achtereen bijna voortdurend gesprekken met hen te voeren, en met hen om te gaan als een van hen, mag ik thans meedelen, wat mij ten aanzien van hun spraak is te weten gegeven.

Hemelse Verborgenheden 1636.

Hoe moeilijk mensen tot het geloof kunnen worden gebracht dat er geesten en engelen bestaan en nog zoveel moeilijker, dat iemand met hen zou kunnen spreken, werd mij door het volgende voorbeeld duidelijk. Er waren enige geesten aanwezig die toen ze nog in het lichaam leefden, tot de meer ontwikkelden behoorden en mij destijds bekend waren - want ik sprak met bijna allen die ik in het leven van hun lichaam gekend had, met enigen verscheidene weken lang, met anderen een jaar lang, geheel en al alsof ze in het lichaam leefden. Ze werden op een keer in een soortgelijke staat van denken gebracht als ze gehad hadden toen ze nog in de wereld leefden, wat in het andere leven moeiteloos plaatsvindt. Toen werd hun de vraag ingegeven of ze geloven of een mens met geesten zou kunnen spreken. Ze zeiden toen in deze staat, dat het fantasie was om zoiets te geloven, en dit verzekerden ze met stelligheid. Hierdoor werd mij te weten gegeven, hoe moeilijk de mens tot het geloof gebracht kan worden, dat er op de een of andere wijze een spreken van de mens met geesten zou kunnen bestaan, omdat men namelijk niet gelooft dat er geesten bestaan, nog minder, dat men na de dood onder de geesten zal komen, waarover zich toen ook diezelfde geesten ten zeerste verwonderden. Toch behoorden zij tot de meer ontwikkelden, en hadden in het openbaar veel gesproken over het andere leven, over de hemel en over de engelen, zodat men had kunnen geloven dat dit voor hen een wetenschappelijk, geheel uitgemaakte zaak was, bovenal door het Woord, waarin van het spreken met geesten zo vaak sprake is.

Hemelse Verborgenheden 1645.

De spraak van de engelen is niet te beschrijven en ver boven de spraak van geesten, omdat deze gaat boven de spraak van de engelgeesten. Die spraak is voor de mens, zolang deze in het lichaam leeft, op geen enkele wijze begrijpelijk; ook de geesten in de geestenwereld kunnen zich hiervan geen voorstelling maken, want het gaat het bevattingsvermogen van hun gedachten te boven. Hun spraak is niet een spraak van dingen die uitgebeeld worden door bepaalde voorstellingen, zoals van geesten en engelgeesten, maar het is een spraak van einddoelen en van nuttige werkingen die daaruit voortkomen, die het beginsel en het wezenlijke van de dingen zijn. Daarin worden de gedachten van de engelen neergelegd en daarin wisselen die met onbegrensde verscheidenheid. In alles en in elke bijzonderheid van deze spraak is een innerlijke vreugde en gelukzaligheid uit het goede van de wederkerige liefde van de Heer en het schone en het verrukkelijke uit het ware van het geloof dat uit de liefde voortkomt. De einddoelen en de nuttige werkingen die daaruit voortkomen, zijn als het ware de tederste kelken en de liefelijkste dragers van ontelbaar vele verscheidenheden en dit door middel van niet te begrijpen hemelse en geestelijke vormen. Hierin worden zij door de Heer gehouden, want het Rijk van de Heer is alleen een rijk van einddoelen en nuttige werkingen. Daarom richten ook de engelen die bij de mens zijn de aandacht op niets anders dan op einddoelen en nuttige werkingen en halen zij uit de gedachte van de mens niets anders dan dat tevoorschijn; om het overige, dat denkbeeldig en stoffelijk is, bekommeren ze zich niet in het minst daar dit ver beneden hun sfeer is.

Hemelse Verborgenheden 1648.

Er bestaat een spraak van goede geesten en van engelgeesten, die een samenspraak van velen is, voornamelijk in kringen of koren, waarover door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in het volgende wordt gehandeld. Het spreken in koren, dat ik vaak heb gehoord, heeft een toonval als in ritmen. Zij denken geenszins aan de woorden of de voorstellingen; wat zij voelen vloeit als vanzelf erin uit, en er vloeien geen woorden of voorstellingen binnen, die de zin verveelvuldigen of naar een andere kant heen trekken, of waaraan iets kunstmatigs kleeft, of dat hun sierlijk voorkomt uit zichzelf of uit eigenliefde. Dit zou onmiddellijk een verwarring veroorzaken. Ze blijven aan geen enkel woord hangen en denken aan de zin ervan. De woorden zijn de vanzelfsprekende uitvloeisels van de zin zelf. Zij gaan in eenheden uit, meestal in enkelvoudige, en wanneer ze in samengestelde eenheden uitlopen, wentelen ze zich door een accent in wat volgt. Dit komt omdat zij in gezelschap denken en spreken en de vorm van hun spreken daarom de cadans heeft die overeenkomt met de samenhang en de eensgezindheid van het gezelschap. Van zo'n aard was oudtijds de vorm van de liederen en van zo'n aard is de vorm van de Psalmen van David.

Hemelse Verborgenheden 1649.

Wat wonderbaarlijk is; de spraak, die als het ware de ritmische of harmonische toonval van liederen heeft, is de natuurlijke spraak van de geesten. Op deze wijze spreken zij onder elkaar, hoewel zij dit niet weten. Terstond na de dood nemen de zielen deze gewoonte om zo te spreken zelf aan. Ik ben in een dergelijke spraak ingewijd en die is mij tenslotte vertrouwd geworden. De reden waarom zij van dien aard is, is hierin gelegen, dat zij in gezelschap spreken, de meeste tijd zonder het te weten. Dit is het duidelijke bewijs dat allen in gezelschappen zijn onderscheiden en dat zich vandaar alle dingen naar de vormen van de gezelschappen richten.

Hemelse Verborgenheden 1659. (Genesis 14de hoofdstuk);

De dingen die dit hoofdstuk bevat verschijnen alsof ze niet uitbeeldend waren, want er wordt alleen gehandeld over oorlogen tussen verschillende koningen en over de invrijheidstelling van Loth door Abram, en tenslotte over Malchizedech. Zo schijnt het dus alsof er van binnen geen enkele hemelse verborgenheid is, maar niettemin bevatten deze dingen, net als al het overige, in de innerlijke zin de allerdiepste verborgenheden, die ook in voortdurende samenhang uit het voorafgaande voortvloeien en zich in voortdurende samenhang aan het volgende vasthechten. In het voorafgaande werd over de Heer gehandeld en over Zijn onderricht, verder over Zijn uiterlijke mens, die door middel van de wetenschappen en erkentenissen verbonden moest worden met de Innerlijke Mens. Maar daar Zijn uiterlijke mens van dien aard was, dat Hij, zoals gezegd, door overerving van de moeder, dingen in zich had, die de verbinding in de weg stonden, en die noodzakelijk eerst door worstelingen en verzoekingen verdreven moesten worden, vooraleer Zijn Uiterlijke Mens met de Innerlijke kon worden verenigd, of Zijn Menselijk Wezen met het Goddelijke. Daarom wordt in dit hoofdstuk over die worstelingen gehandeld, die in de innerlijke zin worden uitgebeeld en aangeduid door oorlogen, waarvan hier sprake is. Binnen de Kerk is het bekend dat Malchizedech de Heer uitbeeldde en dat zo in de innerlijke zin over de Heer gehandeld wordt, wanneer van Malchizedech sprake is. Hieruit kan ook worden opgemaakt dat niet alleen dit, maar ook het overige uitbeeldend is, want er kan in het Woord ook niet het kleinste woordje geschreven zijn dat niet uit de hemel is neergezonden en waarin dus de engelen niet hemelse dingen zien. In de oudste tijden werden ook vele dingen door oorlogen uitgebeeld, die zij 'Oorlogen van Jehovah' noemden, en deze betekenden niets anders dan de worstelingen van de Kerk en van hen die tot de Kerk behoorden, dat wil zeggen, hun verzoekingen, die niets anders zijn dan worstelingen en oorlogen tegen de boosheden bij hen, en dus tegen de duivelse bende die boosheden opwekt en het er op toelegt, de Kerk en de mens van de Kerk te vernietigen. Dat onder de oorlogen in het Woord niets anders wordt verstaan kan hieruit duidelijk blijken, dat in het Woord enig en alleen over de Heer, en over Zijn Rijk en over de Kerk gehandeld kan worden, daar het Goddelijk en niet menselijk, dus hemels en niet werelds is. Daarom kan onder de oorlogen, die in de zin van de letter voorkomen, in de innerlijke zin niets anders worden verstaan …

Hemelse Verborgenheden 1691.

… Al het boze en valse ontstaat uit de eigenliefde en de liefde tot de wereld, er is geen andere oorsprong, want deze zijn tegenovergesteld aan de hemelse en de geestelijke liefde. En omdat zij tegenovergesteld zijn, zijn die het juist die voortdurend de hemelse en geestelijke dingen in het Rijk van God trachten te vernietigen. Uit eigenliefde en de liefde tot de wereld ontstaan alle soorten van haat, uit de haat alle wraaknemingen en wreedheden, en uit beide weer alle arglisten, kortom alle hellen …

… Bergen betekenen, zoals gewoonlijk, de hemelse liefde en de geestelijke liefde, (759, 796), in de tegenovergestelde zin echter wordt in het Woord door bergen de eigenliefde en de liefde tot de wereld aangeduid. Bij Jesaja: 'De ogen van de hoogmoed des mensen zullen vernederd worden, en de hoogmoed der mensen zal neergebogen worden; de dag van Jehovah Zebaoth over alle hoovaardige en hoge; over alle hoge bergen en over alle verhevene heuvelen en over alle hoge toren', (Jesaja 2:11,12,14,15). Hier staan de hoge bergen klaarblijkelijk voor de eigenliefde en de verheven heuvelen voor de liefde tot de wereld. Bij Mozes: 'Een vuur is aangestoken in Mijn toorn en zal branden tot in de onderste hel, en zal het land en zijn inkomst verteren en de gronden van de bergen in vlam zetten', (Deuteronomium 32:22), 'gronden van de bergen', voor de hellen worden zij genoemd omdat de eigenliefde en de liefde tot de wereld daar heersen en uit voortkomen …

… Wie in verzoekingen is, is in de hellen; het is de staat en geenszins de plaats, die maakt dat men in de hellen is. Daar bergen en torens de eigenliefde en de liefde tot de wereld betekenen, kan aan de hand daarvan blijken, wat wordt aangeduid met de woorden, dat de Heer door de duivel op een hoge berg werd geleid en op de tinne van de tempel, namelijk in alle uiterste worstelingen van de verzoekingen tegen de liefde van zichzelf en tot de wereld, dat wil zeggen, tegen de hellen …

Hemelse Verborgenheden 1709.

'En Abram hoorde dat zijn broeder gevangen was, en hij wapende zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, achttien en driehonderd, en jaagde na tot Dan', (Genesis 14:14). Dat achttien en driehonderd mannen de aard betekenen, namelijk dat zij de heilige dingen van de strijd zijn, ligt in het getal achttien opgesloten, verder ook in het getal driehonderd, want deze getallen zijn samengesteld uit drie en zes; drie betekent het heilige, zoals in: (720, 901) is aangetoond en zes de strijd, zoals in: (737, 900) is aangetoond. Dat Abram zo velen wapende, is historisch waar, maar toch was het een uitbeelding, zoals alle historische vermeldingen van het Woord in de vijf boeken van Mozes, in Jozua, in Richteren, in Samuël, in Koningen, in Daniël en in Jona, al waar de getallen net zo verborgenheden bevatten. Want er is niets in het Woord geschreven dat niet van dien aard was, anders was het het Woord niet en anders zou het nooit vermeld zijn, dat Abram achtien en driehonderd wapende en dat zij onderwezenen en ingeborenen van het huis waren, behalve nog meer dingen die in dit hoofdstuk worden gezegd.

Hemelse Verborgenheden 1729.

Dat de woorden 'de Allerhoogste God' de Innerlijke Mens betekenen, die Jehovah is, blijkt uit hetgeen hierboven herhaaldelijk over de Innerlijke Mens van de Heer is gezegd, namelijk dat Hij Jehovah Zelf is en dat dus de Heer een en dezelfde is met Jehovah, zoals Hijzelf leert bij Johannes: 'Ik ben de weg en de waarheid en het leven; Filippus zei: Toon ons de Vader; Jezeus zei: Ben Ik zo lange tijd met ulieden en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft die heeft de Vader gezien; hoe zegt ge dan: Toon ons de Vader. Gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? Gelooft Mij, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is', (Johannes 14:6,8,9,10,11). Het is het Menselijk Wezen van de Heer, dat Zoon des Mensen wordt genoemd, en dat na de worstelingen van de verzoekingen met het Goddelijk Wezen ook verenigd werd, zodat dit zelf ook Jehovah werd. Daarom kent men in de hemel geen andere Jehovah Vader dan de Heer, zie: (15). Bij de Heer is alles Jehovah, niet alleen Zijn Innerlijke en Zijn Inwendige Mens, maar ook Zijn Uiterlijke Mens en zelfs Zijn Lichaam, vandaar dat Hij Alleen het is, die ook met het lichaam in de hemel is opgestaan, zoals duidelijk genoeg bij de evangelisten blijkt, waar over Zijn opstanding gehandeld wordt en verder ook uit de woorden van de Heer Zelf: 'Waarom klimmen gedachten op in uw harten? Ziet Mijn handen en Mijn voeten, want Ik ben het Zelf; betast Mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en benen, gelijk gij ziet dat Ik heb; en als Hij dit zei, toonde Hij hun de handen en de voeten', (Lukas 24:38,39,40).

Hemelse Verborgenheden 1769.

Er kwam een zekere geest bij mij, niet lang na zijn verscheiden uit het lichaam, wat ik daaraan kon opmaken, dat hij nog niet wist in het andere leven te zijn en in de mening verkeerde dat hij in de wereld leefde. Ik werd gewaar dat hij zich aan de studie had gewijd en sprak daarover met hem. Maar toen werd hij plotseling in de hoogte geheven, waarover ik mij verwonderde en ik veronderstelde, dat hij tot diegenen behoorde, die naar hoge dingen streefden, want zulke geesten worden gewoonlijk in de hoogte geheven; of dat hij de hemel voor de allerhoogste hoogte had gehouden, dezen worden eveneens gewoonlijk in de hoogte geheven, opdat zij daaruit mogen weten dat de hemel niet in de hoogte, maar in het innerlijke is. Maar weldra bemerkte ik dat hij naar de engelgeesten werd geheven, die zich vooraan een weinig naar rechts op de eerste drempel van de hemel bevinden. Van daaruit sprak hij vervolgens met mij en zei dat hij verhevener dingen zag dan het menselijk gemoed ooit zou kunnen vatten. Toen dit plaatsvond, las ik het eerste hoofdstuk van Deuteronomium over het joodse volk, namelijk dat mannen waren uitgezonden om het land Kanaän om wat daarin was te verspieden. Toen ik dit las zei hij dat hij niets gewaar werd van wat in de zin van de letter is, maar dat hij de dingen ontwaarde, die in de geestelijke zin zijn, en dat het wonderen waren die hij niet beschrijven kon. Dit geschiedde op de eerste drempel van de hemel van de engelgeesten, hoe moet het dan wel zijn in die hemel zelf en hoe in de engelenhemel! Toen begonnen enige geesten die bij mij waren en die tevoren niet hadden geloofd dat het Woord van de Heer van dien aard is, berouw te voelen dat zij niet geloofd hadden. In deze staat zeiden ze, dat ze geloofden, omdat zij de geest hadden horen zeggen, dat hij had gehoord, gezien en waargenomen dat het zo is. Andere geesten echter volhardden nog in hun ongeloof en zeiden dat het niet zo was, maar dat het fantasieën waren. Daarom werden ook dezen plotseling opgeheven, en terwijl ze vandaar uit met mij spraken, bekenden ze dat het allerminst fantasieën waren, daar ze in werkelijkheid gewaar werden, dat het zo is, en wel met een scherper gevoel dan ooit aan enig zintuig in het leven van het lichaam gegeven zou kunnen worden. Spoedig daarop werden ook anderen in dezelfde hemel geheven, en onder hen bevond zich iemand die ik in het leven van het lichaam had gekend. Deze betuigde hetzelfde en zei onder meer dat hij van verbazing de heerlijkheid van het Woord in zijn innerlijke zin niet beschrijven kon. Toen zei hij, sprekend uit een zeker medelijden, dat het verwonderlijk is dat de mensen hoegenaamd niets van deze dingen weten; bovendien zei hij, dat hij van daaraf mijn gedachten en mijn neigingen tot in het diepste kon doorschouwen en daarin meer ontwaarde dan hij zou kunnen uitspreken; bijvoorbeeld de oorzaken, de invloeden, vanwaar die kwamen en door wie, de denkbeelden, hoe die met aardse dingen vermengd waren, en dat die geheel en al afgescheiden moesten worden, en andere dingen meer.

Hemelse Verborgenheden 1770.

Tweemaal zag ik daarna anderen in de tweede hemel geheven onder de engelgeesten, en zij spraken van daaruit met mij, toen ik het derde hoofdstuk van Deuteronomium van begin tot einde las. Zij zeiden dat zij alleen in de innerlijke zin van het Woord waren, en verzekerden dat er ook niet een haaltje was, waarin niet een geestelijke zin school die op de allerschoonste wijze met het overige samenhing. Verder zeiden ze dat de namen dingen betekenden; zo werden ook zij, omdat ze het tevoren niet hadden geloofd, overtuigd, dat alles tot in elke bijzonderheid in het Woord van de Heer is ingegeven. Zij wilden dit zelfs voor anderen met een eed bekrachtigen, maar dit werd niet toegestaan.

Hemelse Verborgenheden 1771.

Enige geesten waren ook in het ongeloof ten aanzien van het Woord van de Heer, namelijk dat het in zijn schoot of van binnen dergelijke dingen verbergt. Want geesten zijn in het andere leven in hetzelfde ongeloof dat zij tijdens het leven in het lichaam hadden. Dit wordt alleen verstrooid door middelen waarin door de Heer wordt voorzien en door levende ondervindingen. Toen ik dus enige psalmen van David las, werd hun inwendig gezicht of gemoed geopend - deze geesten werden niet onder de engelgeesten verheven - zij werden toen in deze psalmen de innerlijke dingen van het Woord gewaar, en hierdoor met verbazing geslagen, zeiden ze dat ze zoiets nooit geloofd hadden. Toen werd dit Woord door verscheidene andere geesten gehoord, maar ze namen het allen op verschillende wijze op. Bij sommigen vervulde het hun denkvoorstellingen met vele bekoringen en verrukkingen, en zo met een zeker leven, al naar het vermogen van eenieder, en tevens met een tot in hun binnenste doordringende werkzaamheid. Bij sommigen met een zo sterke werkzaamheid dat het hun toescheen, alsof ze naar de inwendige sferen van de hemel werden opgeheven, en steeds nader en nader tot de Heer, overeenkomstig de graden, waarin de waarheden en de aan de waarheden verbonden goedheden hen aandeden. Tevens werd het Woord toen tot enigen gebracht, die niets van het innerlijke van het Woord vatten, maar alleen van de uiterlijke of letterlijke zin; voor hen scheen de letter zonder enig leven. Hieruit bleek van welke aard het Woord is, wanneer de Heer het levend maakt, namelijk dat het het vermogen heeft, om tot de binnenste dingen door te dringen, en van welke aard het is, wanneer Hij het niet levend maakt, namelijk dat het dan alleen maar een letter is, die nauwelijks enig leven heeft.

Hemelse Verborgenheden 1772.

Door de goddelijke barmhartigheid van de Heer werd het mij ook toegestaan eveneens het Woord van de Heer in zijn schoonheid in de innerlijke zin te zien, en dit herhaaldelijk, niet zoals het is wanneer elk woord naar de innerlijke zin wordt uitgelegd, maar alles en elke bijzonderheid in één samenhang; hiervan kan gezegd worden, dat men van het aards paradijs uit het hemels paradijs ziet.

Hemelse Verborgenheden 1774.

Er zijn geesten die niets willen horen van de innerlijke dingen van het Woord, ja zelfs die, hoewel ze het kunnen begrijpen, dit toch niet willen. Het zijn voornamelijk diegenen die in hun werken verdienste hebben gelegd, en wel daarom, omdat zij het goede deden uit eigenliefde en liefde tot de wereld, of om zich waardigheid of rijkdom en daardoor eer te verschaffen, en dus niet ter wille van het Rijk van de Heer. Deze mensen willen in het andere leven vóór de anderen de hemel ingaan, maar zij blijven buiten de hemel, want ze willen niet vervuld worden met erkentenissen van het ware en zo door het goede worden aangedaan. Zij blijven doorgaan de zin van het Woord uit te leggen naar de letterlijke zin volgens hun fantasieën, en alles daaruit te halen wat hun begeerten begunstigt. Zulke geesten worden uitgebeeld door een lelijk oud wijf, maar toch met een sneeuwbleek gezicht met onregelmatige trekken, waardoor zij zo wanstaltig is. Daarentegen werden zij, die de innerlijke dingen van het Woord aanvaarden en liefhebben, door een meisje uitgebeeld in haar eerste maagdelijke leeftijd of in de bloei van haar jeugd, zedig gekleed, met kransen en hemelse tooi.

Hemelse Verborgenheden 1775.

Ik sprak met enkele geesten over het Woord, namelijk dat het noodzakelijk was geweest dat er, door de Goddelijke Voorzienigheid van de Heer, de een of andere openbaring had plaatsgevonden; want de openbaring of het Woord is het algemene vat dat de geestelijke en hemelse dingen opneemt, en zo hemel en aarde verbindt. Anders zouden deze van elkaar gescheiden zijn en het menselijk geslacht te gronde gaan. Bovendien moesten er ergens hemelse waarheden zijn waardoor de mens onderwezen moet worden, daar hij voor hemelse dingen is geboren en na het leven van het lichaam onder de hemelsen moet komen, want de waarheden van het geloof zijn de wetten van de orde in het Rijk, waarin hij tot in eeuwigheid moet leven.

Hemelse Verborgenheden 1783.

Wat in het 15de hoofdstuk van Genesis ligt opgesloten, zijn, zoals eerder gezegd, ware historische gebeurtenissen, namelijk dat Jehovah zo met Abram heeft gesproken, en dat hem het erfelijk bezit van het land Kanaän werd beloofd; dat hem bevolen werd, op deze wijze een vaars, een geit, een ram, een tortelduif en een jonge duif neer te leggen; dat het gevogelte neerstreek over de lichamen; dat een diepe slaap op hem viel en in de slaap de verschrikking van de duisternissen; en dat hem, toen de zon ondergegaan was, een rokende oven verscheen met een fakkel van vuur tussen de delen, en zo voort. Dit zijn ware historische vermeldingen, maar toch is alles en elke bijzonderheid, tot in de kleinste bijzonderheid van een feit, van uitbeeldende aard, en zijn de woorden zelf waarin zij beschreven worden, tot in de kleinste jota van aanduidende aard, dat wil zeggen, in alles en in elke bijzonderheid is een innerlijke zin. Want alle dingen in het algemeen en in het bijzonder, die in het Woord zijn, zijn ingegeven, en daar zij zijn ingegeven, kunnen ze niet anders dan van hemelse oorsprong zijn, dat wil zeggen, hemelse en geestelijke dingen in hun schoot verbergen; anders zou het nooit het Woord van de Heer zijn. Deze dingen zijn het, die in de innerlijke zin liggen opgesloten; wanneer deze zin verschijnt, verdwijnt de zin van de letter alsof deze er in het geheel niet was; en zo ook omgekeerd, wanneer men alleen op de historische zin of op de zin van de letter let, verdwijnt de innerlijke zin, alsof deze er in het geheel niet was. Het is hiermee gesteld als met het hemelse licht ten aanzien van het licht van de wereld en omgekeerd als met het licht van de wereld ten aanzien van het hemelse licht. Wanneer het hemelse licht verschijnt, is het licht van de wereld als duisternis, wat mij door ondervinding te weten is gegeven. Wanneer men echter in het licht van de wereld is, dan zou het hemelse licht, als het verscheen, als duisternis zijn. Evenzo is het gesteld in het menselijk gemoed; wie alles in de menselijke wijsheid of in de wetenschappen zet, aan hem verschijnt de hemelse wijsheid als een duister niets, maar wie in de hemelse wijsheid is, aan hem is de menselijke wijsheid als iets donker algemeens, dat, wanneer er geen hemelse stralen in waren, als donkerheid zou zijn.

Hemelse Verborgenheden 1837.

Dat de woorden: 'Het geschiedde, de zon was aan het ondergaan', (Genesis 15:12) de tijd en de staat voor de voleinding betekenen, blijkt uit de betekenis van de zon. De zon betekent in de innerlijke zin de Heer en vandaar de hemelse dingen, die tot de liefde en de naastenliefde behoren, dus de liefde en de naastenliefde zelf, zie: (30 tot 38, 1053). Hieruit blijkt duidelijk dat de ondergang van de zon de laatste tijd van de Kerk is, die de voleinding wordt genoemd, wanneer er geen naastenliefde meer is. De Kerk van de Heer wordt ook met de tijden van de dag vergeleken: de eerste leeftijd met de zonsopgang of met de dageraad en de morgen; de laatste leeftijd met de zonsondergang of met de avond en de dan vallende schaduwen, want het is er net zo mee gesteld. Eveneens wordt zij vergeleken met de jaargetijden: de eerste leeftijd met de lente, wanneer alles bloeit; de leeftijd die aan de laatste voorafgaat, met de herfst als alles begint te verstarren; ja zelfs wordt zij ook met metalen vergeleken: de eerste leeftijd wordt de gouden leeftijd genoemd, de laatste de ijzeren en lemen, zoals bij: (Daniël 2:31, 32,33). Hieruit blijkt wat er wordt aangeduid met de woorden 'de zon was aan het ondergaan', en dat het de tijd en de staat voor de voleinding betekent, daar de zon nog niet ondergegaan was. In hetgeen volgt wordt gehandeld over de staat van de Kerk toen de zon was ondergegaan, namelijk dat er toen een duisternis ontstond, en een oven van rook en een fakkel van vuur, die tussen de stukken doorging.

Hemelse Verborgenheden 1861.

Dat de woorden: 'en ziet, een oven van rook', (Genesis 15:17) het allerdichtste valse betekenen, en de woorden 'en een fakkel van vuur', de hitte van de begeerten, blijkt uit de betekenis van de oven van rook, wat het dichte valse is, en uit de betekenis van de fakkel van vuur, wat de hitte van de begeerten is. Er wordt gezegd 'een oven van rook', omdat de mens, voornamelijk de mens van de Kerk die erkentenissen van het ware heeft, en ze nochtans niet erkent, maar ze in zijn hart loochent en zijn leven doorbrengt in dingen die aan het ware tegenovergesteld zijn, niet anders verschijnt dan als een oven van rook; hij zelf als een oven en het valse dat uit haatgevoelens voortkomt als rook. De begeerten waaruit de valsheden voortkomen, verschijnen niet anders dan als fakkels van vuur uit een dergelijke oven, zoals dit ook blijkt uit de uitbeeldingen in het andere leven, waarover de mededelingen uit ondervinding, zie: (814, 1528). Het zijn de begeerten van de haatgevoelens, van de wraaknemingen, van de wreedheden en van de echtbreuken, vooral als die met listen gepaard gaan, die als zodanig verschijnen en zodanig worden. Dat oven, rook en vuur in het Woord dergelijke betekenissen hebben, kan uit de navolgende plaatsen blijken; bij Jesaja: 'Eenieder is een huichelaar en boosdoener, en alle mond spreekt dwaasheid, want de boosheid brandt als vuur, zij verteert doornbos en doornheg, en ontsteekt de struwelen van het woud, en zij verheffen zich als verheffing van de rook; in de verbolgenheid van Jehovah Zebaoth is het land verduisterd, en het volk is geworden als een voedsel van het vuur, de man zal zijn broeder niet verschonen', (Jesaja 9:16, 17, 18), alwaar het vuur voor de haatgevoelens staat, de verheffing van de rook die daaruit opstijgt, voor dergelijke valsheden. De haat is daarmee beschreven dat 'de man zijn broeder niet verschonen zal', wanneer dezen door de engelen aanschouwd worden, verschijnen ze niet anders dan zoals ze hier beschreven zijn. Bij Joël: 'Ik zal wondertekenen geven in de hemelen en op de aarde, bloed en vuur, en zuilen van rook; de zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en verschrikkelijke dag van Jehovah komt', (Joël 2:30), daar staat het vuur voor de haat, de zuilen van rook voor de valsheden, de zon voor de naastenliefde, de maan voor het geloof. Bij Jesaja: 'De aarde zal tot brandend pek worden, het zal 's nachts en overdag niet uitgeblust worden, tot in der eeuwigheid zal zijn rook opgaan', (Jesaja 34:9,10), het brandende pek staat voor de lage begeerten, de rook voor de valsheden. Bij Maleachi: 'Ziet, de dag komt, brandende als een oven, en alle hoogmoedigen en al wie boosheid doet, zullen een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in vlam zetten; hij zal hun noch wortel, noch tak laten', (Maleachi 4:1); brandende oven voor dergelijke dingen; wortel voor de naastenliefde, tak voor de waarheid, die niet overgelaten zullen worden. Bij Hosea: 'Efraïm is schuldig geworden aan de Baäl, hij zal zijn als het kaf dat van de dorsvloer weggevaagd wordt door de wervelwind, en als rook uit de schoorsteen', (Hosea:13:1,3); Efraïm staat voor de mens met inzicht, die zo geworden is. Bij Jesaja: 'De sterke zal wezen tot grof vlas, en zijn werk tot een vonk, en zij zullen beiden tezamen aangestoken worden, en er zal geen uitblusser wezen', (Jesaja 1:31), voor hen die in de eigenliefde zijn, of wat hetzelfde is, in de haat tegen de naaste, namelijk dat zij zo door hun begeerten ontstoken worden. Bij Johannes: 'Babylon is geworden een woonstede van demonen; zij riepen, ziende de rook van haar brand, de rook gaat op in de eeuwen der eeuwen', (Apocalyps 18:2,18; 19:3). Bij dezelfde: 'Zij heeft de put van de afgrond geopend, vandaar is er rook opgegaan uit de put, als de rook van een grote oven; en de zon werd verduisterd en de lucht van de rook van de put', (Apocalyps 9:2). Bij dezelfde: 'Uit de mond van de paarden ging uit vuur, en rook, en sulfer; door deze werd het derde deel van de mensen gedood, door het vuur en door de rook, en door het sulfer, dat uit hun mond uitging', (Apocalyps 9:17,18). Bij dezelfde: 'Wie het beest aanbidt, die zal drinken uit de wijn van de toorn Gods, die met zuivere wijn gemengd is in de drinkbeker van Zijn toorn; en hij zal gepijnigd worden met vuur en sulfer', (Apocalyps 14:9,10). Bij dezelfde: 'De vierde engel goot zijn fiool uit op de zon, en hem is het gegeven, de mensen met hitte te verzengen door vuur; en zo werden de mensen verhit met grote hitte, en lasterden de naam van God', (Apocalyps 16:8,9), evenzo dat 'zij geworpen werden in de poel des vuurs, die met sulfer brandt', (Apocalyps 19:20; 20:14,15; 21:8). In deze plaatsen staat het vuur voor de begeerten, de rook voor de valsheden, die in de laatste tijden zullen heersen. Deze dingen werden zoals die zich in het andere leven voordoen, door Johannes gezien, toen hem het inwendige gezicht werd geopend; iets dergelijks verschijnt ook aan de geesten en de zielen na de dood. Hieruit kan blijken, wat het helse vuur is, namelijk dat het niets anders is dan haat, wraakzucht en wreedheid, of wat hetzelfde is, eigenliefde, deze dingen worden van dien aard. Indien de mens, als hij zo'n karakter heeft, zolang hij in het lichaam leeft, door de engelen van nabij werd aanschouwd, zo zou hij, hoewel hij zich naar buiten als een ander voordoet, voor hun ogen niet anders verschijnen, dat wil zeggen, zijn haatgevoelens zouden zich vertonen als fakkels van vuur, en de daaruit voortkomende valsheden als ovens van rook. Van dit vuur zegt de Heer bij Matthéüs: 'Alle boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen, en in het vuur geworpen', (Matthéüs 3:10; Lukas 3:9); onder de goede vrucht wordt de naastenliefde verstaan; wie zich daarvan berooft, houwt zich af en werpt zich in zulk een vuur. Bij dezelfde: 'De Zoon des Mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaren al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen, en zullen dezelve in de oven van vuur werpen', (Matthéüs 13:41,42,50). Bij dezelfde: 'De Koning zal zeggen tot degenen, die ter linkerhand zijn: Gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, wat voor de duivel en zijn engelen bereid is', (Matthéüs 25:41). Dat zij in het eeuwige vuur, in de gehenna van het vuur geworpen zullen worden, en dat hun worm niet sterft, en het vuur niet uitblust, (Matthéüs 18:8,9; Markus 9:43 tot 49), heeft dezelfde betekenis. Bij Lukas: 'Zend Lazarus, dat hij het uiterste van zijn vingers in het water doopt, en verkoelt mijn tong, want ik lijdt smarten in deze vlam, (Lukas 16:24). Zij die de verborgenheden van het Rijk van de Heer niet kennen, menen dat de Heer de goddelozen in de hel werpt of in een dergelijk vuur, hetgeen, zoals eerder gezegd, van de haatgevoelens is, maar het is hiermee geheel anders gesteld. Het is de mens zelf en de duivelse geest zelf die zich daarin neerstort. Maar aangezien het zo schijnt, werd er in het Woord naar de schijn, ja zelfs naar de begoochelingen van de zinnen, op deze wijze gesproken, voornamelijk voor de Joden. Dezen wilden hoegenaamd niets begrijpen dan wat overeenkwam met de zin, wat voor begoochelingen het ook mochten zijn. Daarom is de zin van de letter, vooral bij de profeten, vol van dergelijke schijnbaarheden, zoals bij Jeremia: 'Zo zei Jehovah: Richt des morgens recht, en verlost de beroofde uit de hand van de verdrukker, opdat Mijn gramschap niet uitvare als een vuur, en brande, en niemand blussen kunne, vanwege de boosheid van hun werken', (Jeremia 21:12). Recht richten is het ware zeggen, de beroofde verlossen uit de hand van de verdrukker is het goede van de naastenliefde doen; het vuur staat voor de helse straf voor degenen die dit niet doen, dat wil zeggen, die in het valse van de haat leven. In de zin van de letter wordt een dergelijk vuur en een dergelijke gramschap aan Jehovah toegeschreven, maar in de innerlijke zin is geheel het tegendeel het geval. Desgelijks bij Joël ten aanzien van de dag van Jehovah: 'Vóór hem verteert een vuur, en achter hem ontvlamt een vlam, (Joël 2:1,3). Bij David: 'Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde, kolen brandden uit Hem, en donkerheid was onder Zijn voeten', (Psalm 18:9,10). Bij Mozes: 'Een vuur is aangestoken in Mijn toorn, en zal bernen tot in de onderste hel, en zal het land en zijn inkomst verteren, en de gronden van de bergen in vlam zetten', (Deuteronomium 32:22), alwaar het vuur voor de haat staat, de rook voor de valsheden die bij de mens zijn. Deze dingen worden Jehovah of de Heer toegeschreven om de eerde aangegeven redenen. Het lijkt in de hellen ook zo alsof Jehovah of de Heer dit doet, maar geheel het tegendeel is het geval. Zij zijn het zelf die zich dit aandoen, omdat ze in het vuur van de haatgevoelens zijn. Hieruit blijkt hoe gemakkelijk de mens, wanneer hij de innerlijke zin van het Woord niet kent, in fantasieën vervallen kan. Evenzo was het gesteld met de rook en het vuur die aan het volk van de berg Sinaï verschenen, toen de Wet verkondigd werd. Jehovah verschijnt immers aan eenieder naar zijn geaardheid, aan de hemelse engelen als Zon, aan de geestelijke engelen als Maan, aan alle goeden als een Licht van veelsoortige heerlijkheid en liefelijkheid, aan de bozen echter als rook en als verterend vuur. Daar nu de Joden, toen de Wet verkondigd werd, niets van naastenliefde bezaten, maar bij hen de eigenliefde en de liefde tot de wereld, dus niets dan boosheden en valsheden, heersten, verscheen Hij hun als rook en vuur, terwijl Hij tezelfdertijd de engelen als Zon en hemels Licht verscheen. Dat Hij de Joden zo verscheen omdat zij van zo'n aard waren, blijkt bij Mozes: 'De heerlijkheid van Jehovah woonde op de berg Sinaï; en het aanzien van de heerlijkheid van Jehovah was als een verterend vuur op het opperste van de berg, voor de ogen van de zonen Israëls', (Exodus 24:16,17). Bij dezelfde: 'De ganse berg Sinaï rookte, omdat Jehovah op dezelfde neerkwam in vuur, en zijn rook ging op, als de rook van een oven, en de ganse berg beefde zeer', (Exodus 19:18), en elders: 'Gij naderde en stond beneden de berg, terwijl de berg brandde van vuur, tot aan het hart van de hemel, er was duisternis en wolken, en donkerheid; en Jehovah sprak tot u uit het midden van het vuur', (Deuteronomium 4:11,12; 5:22). Voorts: 'Het geschiedde als gij de stem uit het midden van de duisternis hoorde, en de berg van vuur brandde, en gij naderde tot mij, en zei: Waarom zouden wij sterven, want dit grote vuur zal ons verteren; indien wij voortvoeren de stem van Jehovah, onze God, langer te horen, zo zouden wij sterven', (Deuteronomium 5:23,24,25). Evenzo zou het gaan, wanneer een ander, die in haat en in vuiligheden van haatgevoelens leeft, de Heer zou zien; hij zou Hem niet anders kunnen zien dan uit de haat en uit de vuiligheden daarvan, die de ontvangers van de van Hem uitgaande stralen van het goede en ware zijn, en die de stralen van het goede en ware in zo'n vuur en in zo'n rook en in zo'n donkerheid veranderen zouden. Uit dezelfde plaatsen blijkt tevens, wat de rook van de oven en de fakkel van vuur is, namelijk het allerdichtste valse en het allervuilste boze, die in de laatste tijden de Kerk in beslag zullen nemen.

Hemelse Verborgenheden 1873.

Er spraken geesten over de innerlijke zin van het Woord; opdat deze zich aan het bevattingsvermogen zou voordoen zoals het is, werd het onderwerp door het voorbeeld verduidelijkt: wat is de vrucht van het geloof? En er werd gezegd dat de goede werken de vrucht van het geloof zijn in de uiterlijke zin of in de zin van de letter, maar dat deze werken onbezield zijn, wanneer zij niet van de naastenliefde uitgaan, en dat zo in de dichtst nabijgelegen inwendige zin de vrucht van het geloof de naastenliefde is. Omdat echter de naastenliefde of de liefde jegens de naaste uit de liefde tot de Heer moet voortkomen, zo is deze de vrucht van het geloof in de innerlijke zin; en daar alle liefde van de Heer komt, is zij de Heer Zelf; want op deze wijze is in het goede werk de naastenliefde, in deze de liefde tot de Heer, en in deze de Heer Zelf.

Hemelse Verborgenheden 1877.

De zielen of geesten die in de wereld der geesten zijn, vooral de boze, behouden aanvankelijk datgene wat ze in het leven van hun lichaam gehad hebben, namelijk aardse, lichamelijke en wereldse dingen, en daarmee de beginselen die zij aangenomen hadden. Onder hen zijn diegenen die niets willen horen van de innerlijke zin van het Woord, maar alleen van de letterlijke zin, ja zelfs in die mate, dat ze geloven dat de twaalf apostelen zullen zitten op twaalf tronen en richten over de twaalf stammen van Israël. Evenzo, dat geen anderen dan alleen de armen, de ellendigen en zij die vervolgingen verduurden de hemel kunnen binnengaan, terwijl toch zowel rijken als machtigen daar zijn, die in naastenliefde en in het geloof in de Heer hebben geleefd. Daar zulke geesten uit eigen verdiensten op de hemel aanspraak maken, zag ik hen heen en weer lopen, en overal waar zij komen, de dingen bespotten die tot de innerlijke zin van het Woord behoren, omdat deze tegen hun overredingen en begeerten indruisen. Zij willen immers de hemel verdienen en boven anderen worden voorgetrokken. Maar zij worden vergeleken met de zieke en schadelijke stoffen die in het bloed vloeien en zich in de aderen en slagaderen verbreiden en de bloedmassa verontreinigen.

Hemelse Verborgenheden 1880.

Wat overigens engelen en geesten in het algemeen betreft, die allen zielen van mensen zijn die na de dood van het lichaam verder leven; zij hebben veel fijner zintuigen dan de mensen, te weten: gezicht, gehoor, reuk en tastzin, maar niet de smaak. Maar wat de geesten niet kunnen, en nog minder de engelen, dat is met hun gezichtsvermogen, dat wil zeggen met het gezicht van de geest, iets zien van wat er in de wereld is. Voor hen is namelijk het licht van de wereld of het zonlicht, als een dichte duisternis. Dit geldt ook voor de mens met zíjn gezichtsvermogen, dat wil zeggen met het gezicht van het lichaam; hij kan niets zien van wat er in het andere leven is, want voor hem is het licht van de hemel of het hemelse licht van de Heer, als een dichte duisternis. Niettemin kunnen geesten en engelen als het de Heer behaagt, de dingen die in de wereld zijn, door de ogen van mensen zien, maar de Heer staat dat aan geen ander toe dan alleen aan hem, aan wie Hij het vergunt met geesten en engelen te spreken en met hen samen te zijn. Door mijn ogen was het hun gegeven de dingen te zien die in de wereld zijn, en wel zo duidelijk als ik zelf zie en ook de mensen die met mij spraken, te horen. Het kwam soms voor dat enigen van hen hun vrienden die ze in het leven van het lichaam hadden gehad, door mij, zo geheel en al aanwezig zagen net als vroeger en hier versteld van stonden. Ze zagen ook hun echtgenoten en kinderen en wilden dat ik hun zeggen zou, dat zij daar waren en hen zagen en dat ik hun zou meedelen over hun toestand in het andere leven. Het was mij echter verboden om hun te zeggen en te openbaren dat ze op deze wijze gezien waren. De reden was, dat ze gezegd zouden hebben dat ik gek was, of gedacht dat het hersenschimmen van mij waren. Het was mij namelijk bekend, dat zij, hoewel ze het met de mond beaamden, toch in hun hart niet geloofden dat er geesten bestaan en dat de doden zijn opgestaan. Toen mij voor het eerst het inwendig gezicht geopend werd en zij door mijn ogen de wereld zagen, en de dingen die in de wereld zijn, waren de geesten en engelen dermate verbaasd dat ze dit het allergrootste wonder noemden. Ze werden van een nieuwe vreugde vervuld omdat op deze wijze gemeenschap van de aarde met de hemel, en van de hemel met de aarde plaats zou vinden. Maar deze verrukking hield slechts enkele maanden aan en toen ze er eenmaal vertrouwd mee waren geraakt, verwonderde het hun niets meer. Ik ben onderricht dat geesten en engelen bij andere mensen hoegenaamd niets zien van hetgeen in de wereld is, maar alleen de gedachten en neigingen van degenen bij wie ze zijn, waarnemen. Hieruit kan men dus opmaken dat de mens zo is geschapen, dat terwijl hij op aarde onder de mensen leeft, tegelijkertijd ook in de hemel onder de engelen zou kunnen leven, en omgekeerd, zodat de hemel en de aarde tezamen zouden zijn en als één samenwerken, en dat de mensen zouden weten wat er in de hemel plaatsvindt, en de engelen wat er in de wereld gebeurt. En ook dat mensen als ze overleden, dan zouden overgaan van het Rijk van de Heer op aarde naar het Rijk van de Heer in de hemelen, niet als in een ander rijk, maar als in hetzelfde, waarin ze zich bevonden toen ze in het lichaam leefden. Maar aangezien de mens zo lichamelijk is geworden, heeft hij de hemel voor zich toegesloten.

Hemelse Verborgenheden 1881.

Geesten zijn zeer verontwaardigd, ja zelfs boos, wanneer hun gezegd wordt, dat de mensen niet geloven dat zij zien, horen en met de tastzin voelen. Ze zeiden dat de mensen toch weten moesten, dat er zonder zintuiglijk bewustzijn geen leven is, en dat hoe fijner de zinnen zijn, des te voortreffelijker het leven is; en dat de voorwerpen die ze met de zinnen waarnemen, geheel op hetzelfde niveau zijn overeenkomstig de voortreffelijkheid van hun zintuigen, en dat de uitbeeldingen die van de Heer komen, werkelijkheden zijn, want daaruit komen alle dingen voort die in de natuur en in de wereld zijn, zie: (1632). Dit zijn woorden waarmee geesten hun verontwaardiging uiten, als ze verklaren dat zij veel beter en voortreffelijker voelen dan de mens.

Hemelse Verborgenheden 1887.

De goddelijke ingeving sluit dit in, dat in elk deel van het Woord, zowel in de historische als in de overige gedeelten, hemelse dingen belsoten liggen die tot de liefde of het goede behoren, en geestelijke dingen die tot het geloof of het ware behoren, dus goddelijke dingen. Want wat door de Heer wordt ingegeven, daalt van Hem neer, en wel door de engelenhemel, en zo door de wereld van de geesten, tot aan de mens, bij wie het zich zo verhoudt als het in de letter is. Maar geheel anders is het in zijn eerste oorsprong; in de hemel is nooit enige wereldse historische vermelding, maar alles is uitbeelding van goddelijke dingen, en niets anders wordt men daar gewaar, zoals ook daaruit bekend kan zijn, dat de dingen die daar zijn, onuitsprekelijk zijn. Wanneer dus de historische vermeldingen geen uitbeeldingen van goddelijke dingen en dus niet hemels waren, zouden ze nooit van God ingegeven kunnen zijn. Van welke aard het Woord in de hemelen is, wordt alleen uit de innerlijke zin kenbaar, want de innerlijke zin is het Woord van de Heer in de hemelen.

Hemelse Verborgenheden 1919.

… Uit de innerlijke gewaarwording komt de gedachte; het denken van degenen die in de innerlijke gewaarwording zijn, komt nergens anders vandaan. Toch is de innerlijke gewaarwording iets anders dan de gedachte. Opdat men weet, dat het iets anders is, dient ter verduidelijking het geweten. Het geweten is iets algemeens en dus duistere inspraak van die dingen die door de hemelen van de Heer uit invloeien. Wat invloeit vertoont zich in de inwendig redelijke mens, en wel als in een wolk, en deze wolk bestaat uit de schijnbaarheden en begoochelingen ten aanzien van de waarhden en goedheden van het geloof. Het denken is echter van het geweten onderscheiden; maar het vloeit uit het geweten voort, want zij die een geweten hebben, denken en spreken daarnaar, en de gedachte is nauwelijks iets anders dan de ontwikkeling van de dingen die tot het geweten behoren. Het is dus de verdeling ervan in voorstellingen en daarna in woorden. Hierdoor komt het dat zij die een geweten hebben door de Heer daartoe gehouden worden om goed te denken over de naaste en daarvan afgehouden worden om boos te denken. Daarom is het geweten slechts mogelijk bij hen die de naaste liefhebben als zichzelf, en goed denken over de waarheden van het geloof …

Hemelse Verborgenheden 2027.

… Diegenen hebben niet het geloof van de naastenliefde, die verdienste stellen in de daden van hun leven, want zij willen niet door de gerechtigheid van de Heer maar uit zichzelf zalig worden. Dat er in hen geen geloof van de naastenliefde is, dat wil zeggen geen naastenliefde, blijkt hieruit, dat zij zichzelf boven anderen verkiezen, en dus zichzelf en niet de anderen op het oog hebben, dan alleen voor zover dezen hen dienen. Degenen die dit niet willen, verachten of haten zij. Op deze wijze ontbinden zij door de eigenliefde en verbinden nooit en verwoesten op die manier wat hemels is, namelijk de wederkerige liefde, die het firmament van de hemel is. Daaraan ontlenen de hemel zelf en de gehele aaneengeslotenheid en eensgezindheid hun bestaan en voortbestaan. Want alles wat in het andere leven de eensgezindheid verstoort, is tegen de orde van de hemel zelf, dus beraamt de vernietiging van het geheel. Van zo'n aard zijn zij die in de daden van hun leven verdienste stellen en zich de gerechtigheid toe-eigenen. Tot dezen behoren velen in het andere leven, ze hebben soms een blinkend gelaat zoals van fakkels, maar dit is een dwaallicht, dat uit de zelfrechtvaardiging voortkomt, en zij zijn koud. Men ziet hen soms heen en weer rennen en hun eigen verdienste staven uit de letterlijke zin van het Woord, terwijl ze de waarheden die tot de innerlijke zin behoren, haten, (1877). Hun sfeer is er een van zelfbetrachting, en daarom vernietigend voor alle voorstellingen die niet op henzelf zijn gericht als op een soort van godheid. De sfeer van vele van zulke geesten tezamen is zo verscheurend, dat daarin niets dan hatelijkheid en vijandigheid is, want daar eenieder hetzelfde wil, namelijk gediend worden, doodt hij de ander in zijn hart. Sommigen van hen zijn onder diegenen, die zeggen dat ze gewerkt hebben in de wijngaard van de Heer, terwijl ze toch vroeger voortdurend op eigen voortreffelijkheid, roem en eerbewijzen en ook op gewin bedacht waren, en zo doorgaande ook van zins waren de grootsten in de hemel te worden, ja zelfs door de engelen gediend te worden. Hierbij verachtten zij in hun hart de anderen bij zichzelf vergeleken, en hadden dus geen wederkerige liefde waarin de hemel bestaat, maar zijn met eigenliefde vervuld, waarin zij de hemel stellen, want ze weten niet wat de hemel is, (450, 451, 452, 1594, 1679). Dezen zijn onder hen die de eersten willen zijn, maar de laatsten worden, (Matthéüs 19:30, 20:16; Markus 10:31), en die zeggen dat ze door de naam van de Heer geprofeteerd en vele krachten hebben gedaan, maar tot wie gezegd wordt: 'Ik ken u niet', (Matthéüs 7:22,23). Anders is het gesteld met hen die uit de eenvoud van het hart gemeend hebben de hemel te verdienen, en in naastenliefde hebben geleefd. Dezen beschouwden het verdienen van de hemel als een belofte en erkennen ook geredelijk dat dit tot de barmhartigheid van de Heer behoort; want het leven van de naastenliefde brengt dit met zich mee; de naastenliefde zelf heeft al het ware lief.

Hemelse Verborgenheden 2049.

Dat 'van allen zoon in den vreemde geboren, die niet van uw zaad is', (Genesis 17:12) hen betekent die buiten de Kerk zijn, blijkt uit de betekenis van de in de vreemde geboren zoon, zijnde diegenen die niet binnen de Kerk geboren zijn en dus niet in de goedheden en waarheden van het geloof zijn, omdat ze niet in de erkentenissen ervan zijn. In de vreemde geboren zonen betekenen ook hen die in de uiterlijke godsdienst zijn, (1097), maar dan wordt gehandeld over hen die binnen de Kerk zijn; hier echter, daar van de Kerk van de Heer in het algemeen sprake is, zijn de in de vreemde geboren zonen zij die niet binnen de Kerk geboren zijn, zoals de heidenen. De heidenen, die buiten de Kerk zijn, kunnen in waarheden zijn, maar niet in waarheden van het geloof. Hun waarheden zijn zoals de voorschriften van de tien geboden, dat men zijn ouders moet eren, dat men niet mag doden, stelen, echtbreken, begeren wat anderen toebehoort, verder ook dat men de Godheid vereren moet. De waarheden van het geloof zijn echter alle leerstellingen ten aanzien van het eeuwige leven, het Rijk van de Heer en de Heer; deze kunnen hun niet bekend zijn, daar zij het Woord niet hebben. Dezen zijn het die worden aangeduid door de in de vreemde geboren zonen, die niet van het zaad zijn en die met genen besneden moeten worden, dat wil zeggen, gereinigd. Hieruit blijkt duidelijk, dat dezen evenzeer gereinigd kunnen worden als zij die binnen de Kerk zijn, wat door het besnijden werd uitgebeeld. Zij worden gereinigd wanneer zij de vuile liefden van zich werpen en onder elkaar in naastenliefde leven, want dan leven zij in waarheden - want alle waarheden behoren tot de naastenliefde. Maar in de waarheden, waarvan eerder sprake was, en wanneer zij in deze waarheden leven, nemen zij de waarheden van het geloof geredelijk aan, zo niet in het leven van het lichaam, dan toch in het andere leven, daar de waarheden van het geloof de inwendige waarheden van de naastenliefde zijn. Zij beminnen dan niets meer dan in de inwendige waarheden van de naastenliefde te worden toegelaten. Het zijn de inwendige dingen van de naastenliefde, waarin het Rijk van de Heer bestaat, zie: (932, 1032, 1059, 1327, 1328, 1366). In het andere leven maakt de wetenschap van de erkentenissen van het geloof niets uit, want de allerergsten, ja zelfs de helse geesten kunnen in de wetenschap daarvan zijn, soms meer dan de anderen, maar het is het leven overeenkomstig de erkentenissen, want alle erkentenissen hebben het leven tot einddoel, Wanneer die niet ter wille van het leven geleerd werden, zouden ze van geen nut zijn, dan alleen om er over te kunnen spreken, en vandaar in de wereld voor geleerd door te gaan, tot ereposten verheven te worden en roem en rijkdommen te verwerven. Hieruit blijkt dat het leven van de erkentenissen geen ander is dan het leven van de naastenliefde, want de wet en de profeten, dat wil zeggen, de gehele leer van het geloof met al haar erkentenissen bestaat in de liefde tot de Heer en in de liefde jegens de naaste, zoals eenieder duidelijk is uit de woorden van de Heer bij: (Matthéüs 22:34 tot 39) en bij: ( Markus 12:28 tot 35). Maar de leerstellingen of erkentenissen van het geloof zijn niettemin hoogst noodzakelijk voor de vorming van het leven van de naastenliefde, dat zonder deze niet gevormd kan worden. Het is dit leven dat na de dood zalig maakt en geenszins enig leven van het geloof zonder deze, want zonder de naastenliefde is er geen leven van het geloof bestaanbaar. Zij die in het leven van de liefde en van de naastenliefde zijn, zijn in het leven van de Heer, niemand kan met Hem door een ander leven verbonden worden; hieruit blijkt ook, dat de waarheden van het geloof nooit erkend kunnen worden, dat wil zeggen, dat de erkenning van die waarheden, waarover men spreekt, alleen uitwendig en met de mond mogelijk is, wanneer die niet in de naastenliefde zijn ingeplant, want inwendig of met het hart worden ze geloochend. Alle waarheden immers hebben, zoals gezegd, de naastenliefde tot einddoel en wanneer deze daarin niet woont, worden deze innerlijk verworpen. De inwendige dingen vertonen zich zoals deze zijn, wanneer de uitwendige dingen worden weggenomen, zoals in het andere leven gebeurt, dat wil zeggen dat ze zich geheel en al tegenovergesteld aan alle waarheden van het geloof vertonen. Het is volslagen onmogelijk om in het andere leven een leven van naastenliefde of van de wederkerige liefde te ontvangen, wanneer men dat niet in het leven van het lichaam gehad heeft, maar het leven van het lichaam in de wereld blijft de mens na de dood bij; want zij verafschuwen en haten deze liefde. Wanneer zij alleen maar een gezelschap naderen waar het leven van de wederkerige liefde heerst, beven en schrikken zij en worden met kwellingen aangedaan. Zulke mensen worden, hoewel ze binnen de Kerk geboren zijn, 'in de vreemde geboren zonen met de voorhuid des harten en met de voorhuid des vlezes' genoemd, die niet in het heiligdom mogen worden toegelaten, dat wil zeggen, in het Rijk van de Heer; zij zijn het ook die worden bedoeld bij Ezechiël: 'Geen in de vreemde geboren zoon, behept met de voorhuid des harten en met de voorhuid des vlezes zal in het heiligdom ingaan', (Ezechiël 44:7,9); en bij dezelfde: 'Wien zijt gij alzo gelijk geworden in heerlijkheid en in grootheid, onder de bomen van Eden, en gij zult neergevoerd worden, met de bomen van Eden in de lagere aarde, in het midden der met de voorhuid behepten zult gij liggen met de door het zwaard doorboorden, (Ezechiël 31:18), alwaar sprake is van Farao, door wie de wetenschappen in het algemeen worden aangeduid, (1164, 1165, 1186, 1462). De bomen van Eden, waarmee zij zullen neervaren in de lagere aarde, betekenen eveneens de wetenschappen, maar de wetenschappen van de erkentenissen van het geloof. Hieruit blijkt nu duidelijk, wat de met de voorhuid behepte in de innerlijke zin is, namelijk hij die in vuile liefden en in het leven daarvan is.

Hemelse Verborgenheden 2083.

… De Heer heeft uit eigen macht alles wat menselijk bij Hem was, Goddelijk gemaakt, dus niet alleen het redelijke, maar ook het inwendig en uitwendig zinlijke en zo dus het lichaam zelf. Op deze wijze heeft Hij het Menselijke met het Goddelijke verenigd. Dat niet alleen het redelijke, maar ook het zinlijke en dus het gehele lichaam, eveneens Goddelijk en Jehovah is geworden, werd eerder aangetoond. Het kan eenieder hieruit duidelijk worden dat alleen Hij naar het lichaam uit de doden is opgestaan en gezeten is aan de rechterhand van de goddelijke macht, zowel ten aanzien van al het Goddelijke als ten aanzien van al het Menselijke. Aan de rechterkant van de goddelijke macht zitten, betekent, alle macht hebben in de hemelen en op aarde.

Hemelse Verborgenheden 2143.

Dat de woorden 'Jehovah verscheen hem', de innerlijke gewaarwording van de Heer betekenen, kan hieruit blijken, dat de historische vermeldingen van het Woord niets anders dan uitbeeldingen zijn, en de woorden daar niets dan uitbeeldingen van die dingen die in de innerlijke zin besloten liggen. Hier wordt in de innerlijke zin over de Heer gehandeld en over Zijn innerlijke gewaarwording, wat daarmee werd uitgebeeld, dat Jehovah aan Abraham verscheen. Elke verschijning, elke toespraak en elke gebeurtenis in de historische gedeelten van het Woord zijn van dien aard. Wat zij echter uitbeelden, komt niet tevoorschijn dan alleen wanneer men de historische vermeldingen niet anders beschouwt dan als voorwerpen, zoals die van het gezicht, waardoor men aanleiding of gelegenheid krijgt aan edeler dingen te denken, zoals bijvoorbeeld door tuinen wanneer men ze ziet, aan de vruchten, aan het nut daarvan, verder aan de daaruit voortvloeiende bekoringen van het leven, en nog hoger, aan de paradijselijke of hemelse gelukzaligheid. Wanneer men aan zulke dingen denkt, ziet men weliswaar de afzonderlijke voorwerpen van de tuin, maar zo oppervlakkig dat men er geen aandacht aan schenkt. Zo is het ook met het Woord gesteld; wanneer men daarbij aan de hemelse en geestelijke dingen denkt die in de innerlijke zin zijn, worden de historische vermeldingen en de woorden zelf niet anders beschouwd.

Hemelse Verborgenheden 2249.

Dat de woorden 'Abraham trad toe en zei', (Genesis 18:23); het denken van de Heer betekenen uit het Menselijke, welk denken zich nauwer verbond met het Goddelijke, volgt uit hetgeen voorafgaat, waar gehandeld wordt over het denken van de Heer over het menselijk geslacht, aldus zonder verklaring. Dat in dit hoofdstuk in de innerlijke zin de staat van het denken van de Heer en Zijn innerlijk gewaarworden zo uitvoerig beschreven wordt, en in het begin zo uitvoerig de staat van de verbinding van het Menselijke van de Heer met het Goddelijke, zal de mens wel mogelijk als van niet zo'n groot belang toeschijnen, maar toch is het van het grootste gewicht. Voor de engelen immers, voor wie de innerlijke zin het Woord is, vertonen deze dingen zich levend met hun uitbeeldingen in de allerschoonste vorm, en ook de ontelbare dingen die daaruit voortvloeien en hun gelijkenis dragen en betrekking hebben op de verbinding van de Heer met de hemel, en op de ontvangst van Zijn Goddelijke in hun menselijke, want de engelenvoorstellingen zijn van dien aard, dat deze dingen hen boven alle andere bekoren en zij deze als allerbekoorlijkst gewaarworden. Vandaar worden zij ook meer en meer verlicht en bevestigd ten aanzien van de vereniging van het Menselijk Wezen van de Heer met het Goddelijk Wezen. Want engelen zijn zij die mensen zijn geweest en toen zij mensen waren, konden zij niet anders dan over de Heer denken als mens, en over de Heer als God, verder over de Goddelijke Drievuldigheid, en zichzelf verschillende voorstellingen vormen, hoewel zij toen niet wisten van welke aard zij waren. Want de hemelse verborgenheden brengen dit met zich mee, dat hoewel ze alle bevatting te boven gaan, eenieder zich daarvan de een of andere voorstelling maakt, want nooit kan er niets in het geheugen worden vastgehouden, nog minder iets van de gedachte binnentreden, tenzij door middel van enige voorstelling, op de een of andere wijze gevormd. Daar voorstellingen niet anders gevormd konden worden dan naar de dingen die in de wereld zijn, of naar dingen overeenkomstig die welke in de wereld zijn, en destijds uit de onbegrepen dingen vanzelf begoochelingen invloeiden, welke in het andere leven de voorstellingen van de gedachte - die dan innerlijk zijn - van het ware en het goede van het geloof vervreemden, wordt, opdat dergelijke dingen verstrooid mogen worden, in dit hoofdstuk, in de innerlijke zin daarvan, zoveel gehandeld over de verbinding van het Mensleijke van de Heer met het Goddelijke, en over Zijn innerlijk gewaarworden en denken. Wanneer dan het Woord gelezen wordt, vertonen deze dingen zich zo aan de innerlijke gewaarwording van de engelen, dat de vorige voorstellingen, gevormd uit andere bronnen en uit overwegingen die daaruit gemakkelijk voortkomen, geleidelijk verstrooid worden. Nieuwe voorstellingen worden dan ingegeven die gelijkvormig zijn aan het licht van de waarheid waarin de engelen zijn. Dit vindt meer plaats bij de geestelijke engelen dan bij de hemelse, want zij worden overeenkomstig de reiniging van de voorstellingen vervolmaakt tot de ontvangst van de hemelse dingen. Dat de hemel niet rein is voor de Heer, is bekend; en dat zij voortdurend vervolmaakt worden, is waar.

Hemelse Verborgenheden 2307.

Met betrekking tot de kleine kinderen heb ik met engelen hierover gesproken, of zij rein van boosheden zijn, daar ze geen daadwerkelijk boze hebben zoals de volwassenen. Er werd mij gezegd dat zij evenzeer in het boze zijn, ja zelfs dat ook zij niet anders dan boos zijn, maar dat ze, evenals alle engelen door de Heer, van het boze worden afgehouden en in het goede gehouden, dermate dat het hun toeschijnt, alsof zij uit zichzelf in het goede waren. Daarom worden dan ook de kleine kinderen, nadat ze in de hemel volwassen zijn geworden, opdat ze niet in de valse mening verkeren als zou het goede bij hen uit hen zelf voortkomen en niet uit de Heer, soms in hun eigen boosheden, die zij erfelijk ontvingen, teruggebracht en daarin gelaten, totdat ze weten, erkennen en geloven, dat het hiermee zo is gesteld. In een dergelijke mening verkeerde ook iemand die als klein kind was gestorven maar in de hemel was opgegroeid, en daarom werd hij teruggebracht in het hem ingeboren leven van de boosheden en het werd mij gegeven door zijn sfeer waar te nemen, dat het in zijn gemoedsaard lag om over anderen te heersen en dat hij in wulpse dingen niets verkeerds zag; dit waren de boosheden die hij van zijn ouders had geërfd, maar omdat hij had erkend, van dien aard te zijn, werd hij weer onder de engelen ontvangen, waarbij hij eerder in hun midden was geweest.

Hemelse Verborgenheden 2310.

Er is reeds herhaaldelijk eerder gehandeld over de innerlijke zin van het Woord; maar ik weet dat weinigen geloven kunnen dat er een dergelijke zin schuilt in elke bijzonderheid van het Woord, niet alleen in de profetische, maar ook in de historische gedeelten. Dat er een dergelijke zin schuilt in de profetische gedeelten, kan gemakkelijker worden geloofd, omdat daarin niet zo'n verband heerst, en daarin tevens vreemde uitdrukkingen voorkomen. Vandaar kan eenieder vermoeden dat er iets verborgens in besloten ligt; maar dat er iets dergelijks in de historische gedeelten is vervat, treedt niet zo gemakkelijk aan de dag, zowel omdat dit tot dusver in niemands gemoed is opgekomen, als wel omdat de historische gedeelten van dien aard zijn dat ze de aandacht op zichzelf gericht houden en zo het gemoed afleiden van de gedachte dat er iets diepers in verborgen ligt. Verder ook, omdat de historische vermeldingen werkelijk zo zijn, als ze zijn meegedeeld. Niettemin moet eenieder wel noodzakelijkerwijs tot de slotsom komen, dat ook binnenin deze gedeelten het hemelse en het Goddelijke is, hetwelk er niet uit schijnt, ten eerste, omdat het Woord van de Heer door de hemel tot de mens werd neergezonden en dat het dus anders is in zijn oorsprong. Van welke aard die oorsprong is, en dat deze zozeer verschilt en afstaat van de letterlijke zin, dat hij niet gezien, en als gevolg daarvan niet erkend wordt door hen die louter werelds zijn, zal door vele dingen in hetgeen volgt worden aangetoond. Ten tweede, omdat het Woord, daar het Goddelijk is, niet alleen voor de mens werd geschreven, maar ook voor de engelen bij de mens, opdat het niet alleen het menselijk geslacht tot nut zou strekken, maar ook tot nut van de hemel; en dat het Woord zo een middelaar is, die hemel en aarde verenigt. Deze vereniging vindt plaats door de Kerk, en wel door het Woord in de Kerk, dat derhalve van dien aard is, en onderscheiden van elk ander geschrift. Wat in het bijzonder de historische gedeelten betreft, wanneer deze niet eveneens goddelijke en hemelse dingen, los van de letter, bevatten, zouden deze nooit als het geïnspireerde Woord erkend kunnen worden door wie dieper doordenkt, en zo ten aanzien van elke jota. Zou iemand zeggen dat er in het Goddelijk Woord melding gemaakt zou worden van de afschuwelijke zaak van de dochters van Loth, waarover aan het einde van dit hoofdstuk; van Jakob, dat hij roeden schilde en tot het wit ontblootte, en ze leidde in de drinkbakken, opdat de kudde verschillend gekleurde, gespikkelde en geplekte jongen zou baren, en nog vele andere dingen in de overige boeken van Mozes, Jozua, Richteren, Samuël en Koningen, die van geen belang zouden zijn, en waaromtrent het eveneens van geen belang zou zijn of men ze al dan niet wist, tenzij ze diep in zich een goddelijke verborgenheid bevatten. Wanneer het dit niet was, zouden ze in niets verschillen van andere historische vermeldingen, die soms zo geschreven werden, dat zij meer schijnen te kunnen boeien. Daar de geleerde wereld niet weet, dat er goddelijke en hemelse dingen verborgen liggen ook binnen in de historische gedeelten van het Woord, zouden zij, wanneer het niet was uit een heilige verering, die hun van kindsbeen af voor de boeken van het Woord was ingeprent, er ook gemakkelijk toe komen om in hun hart te zeggen, dat het Woord niet heilig is, wanneer het niet was om deze verering, terwijl het toch niet hierdoor is, maar omdat er een innerlijke zin is, die hemels en Goddelijk is en die bewerkt, dat het de hemel met de aarde verenigt, dat wil zeggen, het gemoed van de engelen met het menselijk gemoed, en zo dit met de Heer.

Hemelse Verborgenheden 2318.

… In het vorige - 18de- hoofdstuk werd gehandeld over de verkeerde staat van het menselijk geslacht en over de smart van de Heer en tussenkomst voor hen, die in het boze waren, maar toch in enig goeds en waars; vandaar wordt er nu, als vervolg daarop, gehandeld over de zaligmaking van hen die in enig goeds en waars zijn. Het zijn dezen, die in dit hoofdstuk door Loth worden uitgebeeld; verder ook over de ondergang van hen, die geheel en al in het boze en valse zijn; dezen zijn het die worden aangeduidt met Sodom en Amora (Gomorrah).

Hemelse Verborgenheden 2333.

Dat de woorden: 'en in de morgen zult Gij opstaan, en gaan Uws weegs', (Genesis 19:2) de bevestiging in het goede en ware betekenen, kan blijken uit de betekenis van 'in de morgen opstaan', verder uit de betekenis van, 'des weegs gaan'. De morgen betekent in het Woord het Rijk van de Heer, en al wat tot het Rijk van de Heer behoort, dus voornamelijk het goede van de liefde en van de naastenliefde, wat uit het Woord bevestigd zal worden bij vers 15. De weg betekent echter het ware, zie: (627); vandaar wordt er gezegd, dat zij, nadat ze in zijn huis waren geweest en daar de nacht hadden doorgebracht - waarmee werd aangeduid, dat zij woning hadden in het goede van de naastenliefde bij hem - in de morgen zouden opstaan en huns weegs gaan, waarmee wordt aangeduid, het zo bevestigd zijn in het goede en ware. Hieruit zowel als uit het overige, blijkt duidelijk, hoe ver de innerlijke zin verwijderd is van de zin van de letter, en vandaar hoe onzichtbaar, voornamelijk in de historische gedeelten van het Woord; en dat dit niet tevoorschijn komt, wanneer niet elk woord naar zijn bestendige betekenis in het Woord wordt uitgelegd. Wanneer daarom de voorstellingen in de zin van de letter worden gehouden, verschijnt de innerlijke zin niet anders dan als iets duisters en donkers; maar wanneer omgekeerd de voorstellingen in de innerlijke zin worden gehouden, verschijnt desgelijks de zin van de letter duister, ja zelfs voor de engelen als niets, want de engelen zijn niet langer in wereldse en lichamelijke dingen, zoals die van de mens zijn, maar in geestelijke en hemelse dingen, waarin de woorden van de zin van de letter op wonderbaarlijke wijze veranderd worden, wanneer deze opstijgt van de mens die leest, tot de sfeer waarin de engelen zijn, dat wil zeggen, tot de hemel. Dit geschiedt door de overeenstemming van de geestelijke dingen met de wereldse, en van de hemelse met de lichamelijke. Deze overeenstemming is een hoogst bestendige, maar van welke aard, is nog niet onthuld dan thans in de uitlegging van de woorden, namen en getallen naar de innerlijke zin in het Woord. Opdat men weet van welke aard deze overeenstemming is, of wat hetzelfde is, op welke wijze de wereldse en lichamelijke voorstellingen in overeenstemmende geestelijke en hemelse voorstellingen overgaan, wanneer die tot de hemel worden opgeheven, dient als voorbeeld ; 'morgen' en 'weg'. Wanneer het woord 'morgen' wordt gelezen, zoals hier 'in de morgen opstaan', vatten de engelen niet een voorstelling van de morgen van een dag, maar de voorstelling van de morgen in de geestelijke zin. Iets dergelijks als bij Samuël: 'De Rotssteen Israëls, Hij is gelijk het licht van de morgen wanneer de zon opgaat, een morgen zonder wolken', (2 Samuël 23:4); en bij Daniël: 'De heilige zei tot mij: Tot de avond wanneer het morgen wordt, twee duizend drie honderd', (Daniël 8:14,26). Zo worden zij in plaats van 'morgen' de Heer gewaar, of Zijn Rijk, of de hemelse dingen van de liefde en van de naastenliefde, en wel deze met een verscheidenheid overeenkomstig het verband van de dingen in het Woord, dat gelezen wordt. Zo kunnen zij, waar het woord 'weg' wordt gelezen, zoals hier 'uws weegs gaan', niet enige voorstelling van een weg hebben, maar een andere voorstelling die geestelijk of hemels is, namelijk een dergelijke als bij Johannes, waar de Heer zegt: 'Ik ben de weg en de waarheid', (Johannes 14:6), en die bij David: 'Jehovah, maak mij Uwe wegen bekend, leid mijn weg in waarheid', (Psalm 25:4,5), en bij Jesaja: 'Hij maakte Hem bekend de weg der inzichten', (Jesaja 40:14). Zo worden zij in plaats van de weg het ware gewaar, en dit zowel in de historische als in de profetische gedeelten van het Woord. De engelen immers bekommeren zich niet meer om historische dingen, daar deze in het geheel niet met hun voorstellingen stroken, vandaar dat zij in plaats daarvan dergelijke dingen gewaarworden, die tot de Heer en Zijn Rijk behoren, en die ook goed geordend en wel aaneengeschakeld verband in de innerlijke zin op elkaar volgen. Daarom, opdat het Woord er ook voor de engelen is, zijn alle historische vermeldingen daarin van uitbeeldende aard en is elk woord een aanduiding van dergelijke dingen. Deze bijzonderheid heeft het Woord op elk ander geschrift voor.

Hemelse Verborgenheden 2379.

Dat de woorden: 'Zij leidden Loth tot zich in het huis binnen', (Genesis 19:10); betekenen, dat de Heer hen beschermt die in het goede van de naastenliefde zijn, blijkt uit de uitbeelding van Loth, die degenen zijn die in het goede van de naastenliefde zijn; en uit de betekenis van 'tot zich in het huis leiden', hetgeen wil zeggen: beschermen. In het huis geleid worden betekent in het goede geleid worden, en zij die in het goede worden geleid, en die in de hemel worden geleid, worden tot de Heer geleid. Vandaar zijn ze veilig voor alle verzoeking wat hun ziel betreft. De mens die in het goede is, ten aanzien van de ziel, is in gezelschap met engelen, en dus, terwijl hij in het lichaam leeft, is hij niettemin in de hemel, hoewel hij dit niet weet en ook niet de vreugde van de engelen kan waarnemen, daar hij in lichamelijke dingen en in voorbereiding is, zie: [1277].

Hemelse Verborgenheden 2396.

Dat de woorden: 'omdat hun geroep groot geworden is voor Jehovah', (Genesis 19:13) betekenen, omdat het valse uit het boze zo groot is, kan blijken uit de betekenis van het geroep (2240), betreffende het valse; en hier het valse uit het boze, (2351).

Hemelse Verborgenheden 2476.

Maar met het uiterlijk geheugen is het aldus gesteld, dat hij alle dingen daarvan tot in bijzonderheden met zich mee draagt, maar het is hem dan niet toegestaan dit te gebruiken, maar alleen het innerlijk geheugen. De redenen hiervoor zijn vele: de eerste is, zoals gezegd, deze, dat hij in het andere leven door het innerlijk geheugen kan spreken en omgaan met allen in het heelal. De tweede, dat dit geheugen de geest eigen is en aangemeten aan zijn staat waarin hij dan is; want de uiterlijke dingen, namelijk de wetenschappelijke, wereldse en lichamelijke, zijn aangemeten aan de mens en stemmen overeen met zijn staat, wanneer hij in de wereld en in het lichaam is; maar de innerlijke dingen, namelijk de redelijke, geestelijke en hemelse, zijn aangemeten aan en stemmen overeen met zijn geest.

Hemelse Verborgenheden 2477.

Ik hoorde geesten eens onder elkaar spreken over, dat wanneer eenmaal iets, onverschillig wat, als beginsel wordt aangenomen, dit door ontelbare dingen kan worden bevestigd, totdat het tenslotte bij hem die zich daarin bevestigd heeft, geheel en al als waar verschijnt, hoewel het vals is, en dat men eerder van het valse dan van het ware overtuigd kan worden. Om hen hiervan te overtuigen werd hun voorgesteld dat zij onder elkaar zouden overdenken en bespreken, of het de geesten dienstig zou zijn, het uiterlijk geheugen te gebruiken. Geesten spreken onder elkaar over dergelijke dingen veel voortreffelijker dan de mens gelooft, ja zelfs begrijpen kan, maar eenieder volgens zijn aandoening. Geesten die voor wereldse en lichamelijke dingen waren, bevestigden dit met vele dingen, om deze redenen, dat zij zo niets verloren, maar na de dood evenzo mensen waren als tevoren; dat zij dus opnieuw in de wereld konden komen door middel van de mens, en dat in het uiterlijk geheugen de verlustiging van het leven is gelegen en dat in geen ander vermogen en talent inzicht en wijsheid gelegen is; behalve nog meer andere redenen waarmee zij zich in hun beginsel bevestigden, totdat het hun waar toescheen. Maar toen dachten en spraken anderen uit het tegenovergestelde beginsel en dezen wisten dat het waar was omdat het uit de goddelijke Orde was. Zij zeiden dat wanneer het de geesten werd toegestaan het uiterlijk geheugen te gebruiken, zij dan in een soortgelijke onvolmaaktheid zouden zijn als tevoren toen zij mensen waren; en dus in grove en duistere voorstellingen, vergeleken met die, welke in het innerlijk geheugen zijn. Zo zouden zij niet alleen meer en meer verdwazen maar ook afdalen en niet opklimmen en dus ook niet leven tot in eeuwigheid. Want zich opnieuw onderdompelen in wereldse en lichamelijke dingen zou gelijk staan met zich opnieuw in de staat van de dood te begeven. Verder zeiden zij nog dat wanneer het de geesten vergund was het uiterlijk geheugen te gebruiken, het menselijk geslacht te gronde zou gaan. Want elk mens wordt van de Heer geregeerd door geesten en engelen, en als nu de geesten door het uiterlijk geheugen in de mens zouden vloeien, zou de mens niet uit zijn eigen geheugen kunnen denken, maar uit dat van de geest. Zo zou de mens niet langer zijn eigen leven hebben en zijn eigen meester zijn, maar hij zou bezeten zijn, de bezetenheid oudtijds was niets anders. Er waren ook nog andere redenen.

Hemelse Verborgenheden 2478.

Opdat ik zou weten hoe het daarmee gesteld is dat de mens niet uit zijn geheugen kan denken wanneer geesten uit hun uiterlijk geheugen invloeien, werd het twee of driemaal toegestaan dat zoiets plaatsvond. Ik wist dan niet beter of het was mijn eigen geheugen, maar dat was het niet, het was van een geest. Ik had bepaalde dingen vroeger gedacht terwijl ik ze toch niet had gedacht; en dit kon ik niet gewaarworden vooraleer zij waren teruggetreden.

Hemelse Verborgenheden 2479.

Een zekere pas aangekomen geest was verontwaardigd, dat hij zich de vele dingen niet herinnerde die hij in het leven van het lichaam had geweten. Hij treurde om de verlustiging die hij verloren had en waarin hij groot behagen in had geschept. Maar het werd hem gezegd dat hij in het geheel niets verloren had en dat hij alle dingen tot in bijzonderheden wist, maar dat het hem in het andere leven niet vergund was dergelijke dingen tevoorschijn te halen; en dat het voldoende was dat hij nu veel beter en volmaakter kon denken en spreken, zonder zijn redelijke, zoals eerder, onder te dompelen in dichte, donkere, stoffelijke en lichamelijke dingen, die van hoegenaamd geen nut zijn in het Rijk waarin hij nu gekomen was; en dat de dingen die in het rijk van de wereld waren, achtergelaten waren en dat hij nu al het mogelijke had, dat tot het nut van het eeuwige leven leidt, en dat hij op deze en op geen andere wijze zalig en gelukkig kon worden. Het is daarom onwetendheid te geloven dat in het andere leven het inzicht te gronde gaat met het in onbruik geraken van het lichamelijk geheugen, terwijl het er toch zo mee gesteld is, dat voor zoveel het gemoed van de zinnelijke en lichamelijke dingen kan worden afgehouden, het wordt opgeheven tot de geestelijke en hemelse dingen.

Hemelse Verborgenheden 2480.

Daar de mensen na de dood in het innerlijk geheugen zijn, dat tot hun redelijke behoorde, kunnen daarom zij die in de wereld buitengewoon bedreven waren in talen, er zelfs niet één lettergreep van uitbrengen. Zij die in wetenschappen uitmuntten, kunnen niet het minste uit hun wetenschappelijke dingen ophalen en zijn soms stompzinniger dan de anderen. Maar al wat zij hebben opgenomen door middel van talen en al wat zij hebben opgenomen door middel van wetenschappen, wordt bij hen nu omgezet in nutten, daar het hun redelijke heeft gevormd. Het redelijke dat zij zich daaruit hebben verworven, is datgene waaruit zij denken en spreken. Hij die uit talen en wetenschappen valsheden heeft geput en zich daarin heeft bevestigd, redeneert uit niets anders dan uit valsheden. Hij die echter waarheden heeft geput, spreekt uit waarheden. Het is de aandoening zelf die het leven geeft, de aandoening van het boze het leven van valsheden en de aandoening van het goede het leven van waarheden. Eenieder denkt uit aandoening en zonder aandoening niemand.

Hemelse Verborgenheden 2481.

Dat de mensen na de dood, dat wil zeggen, de geesten, hoegenaamd niets verloren hebben van de dingen die tot hun uiterlijk of lichamelijk geheugen behoren, maar dat ze alles daarvan of alles in zijn geheel met zich meedragen, hoewel het hun niet veroorloofd is daaruit de bijzonderheden van hun leven op te halen, is mij door vele ondervindingen te weten gegeven, zoals blijken kan uit hetgeen volgt: twee personen die ik in hun leven van het lichaam gekend had, en die vijanden van elkaar waren geweest, ontmoetten elkaar. Ik hoorde de een het karakter van de ander met veel voorbeelden beschrijven, en ook welke mening hij over hem had, terwijl hij in zijn geheel een brief citeerde die hij hem geschreven had en tal van andere dingen in volgorde die op zichzelf staande bijzonderheden waren en behoorden tot het uiterlijk geheugen en die de ander erkende en waarbij hij zweeg.

Hemelse Verborgenheden 2482.

Ik hoorde iemand een ander het verwijt maken, dat hij zijn geld had bewaard en het niet had willen teruggeven en dit met de omstandigheden die tot het uiterlijk geheugen behoren, totdat de ander beschaamd was. Ik hoorde ook de ander antwoorden en de redenen opsommen waarom hij het gedaan had, wat allemaal wereldse bijzonderheden waren.

Hemelse Verborgenheden 2483.

Een zekere vrouw werd in de staat gebracht waarin zij verkeerde in de wereld toen zij een misdaad had beraamd. Toen kwamen de bijzonderheden van haar gedachten en de bijzonderheden van haar spreken met een andere vrouw tevoorschijn als op klaarlichte dag. Een zekere vrouw uit de bende van de sirenen, werd, omdat ze er in volhardde om te loochenen, dat zij van dien aard was geweest in het leven van het lichaam, in de staat van het lichamelijk geheugen gebracht en toen werden haar echtbreuken en schanddaden die tijdens haar leven nauwelijks iemand bekend waren geweest, blootgelegd en in volgorde opgesomd, vrijwel bij honderden: waar zij geweest was, met wie zij echtbreuk had gepleegd, wat ze dan in haar schild voerde en al deze dingen zo levendig als werd het opnieuw beleefd in het licht van de dag; zo werd zij overtuigd. Dergelijke dingen worden uitgevoerd, wanneer iemand er zich van wil vrijpleiten, zo geweest te zijn, en wel aanschouwelijk naar het leven met alle omstandigheden tot in bijzonderheden.

Hemelse Verborgenheden 2485.

Er was iemand bij mij die ik tijdens zijn leven in het lichaam niet gekend had; toen ik hem vroeg of hij wist, vanwaar hij was, wist hij dit niet; maar door middel van het innerlijk gezicht werd hij door mij geleid door de steden waar ik geweest was en tenslotte door de stad, waar hij vandaan kwam en toen door de straten en over de pleinen, die hij alle kende, en eindelijk in de straat waar hij gewoond had; en wanneer ik bekend was geweest met de huizen en hoe die gelegen waren, zou ik ook in staat zijn geweest, zijn huis te weten.

Hemelse Verborgenheden 2486.

Dat de mensen alle dingen van het lichamelijk geheugen tot in bijzonderheden met zich meedragen, kon mij ook vaak genoeg blijken uit hen, die ik gekend had in hun leven van het lichaam, namelijk dat ze, wanneer ik met hen sprak, alles tot in bijzonderheden weer wisten wat ze gedaan hadden in mijn tegenwoordigheid en wat ze besproken en dan gedacht hadden. Hieruit en uit vele andere ervaringen meer is mij met zekerheid te weten gegeven, dat de mens alle dingen van het uiterlijke of lichamelijke geheugen in het andere leven met zich meebrengt.

Hemelse Verborgenheden 2488.

Voordat ik door levende ervaringen onderricht was, was ik zoals anderen van mening, dat een geest nooit de dingen zou kunnen weten die in mijn geheugen en in mijn gedachten waren, maar dat die van mij alleen en verborgen waren. Maar ik kan oprecht verzekeren dat de geesten die bij de mens zijn de allerkleinste dingen van zijn geheugen en gedachten weten en opmerken en dit veel helderder dan de mens zelf. De engelen weten de einddoelen zelf en merken op hoe deze zich van het goede naar het boze ombuigen en van het boze naar het goede en veel meer dingen dan de mens weet, zoals de dingen die hij heeft ondergedompeld in zijn verlustigingen en dus als het ware in zijn natuur en gemoedsaard. Wanneer dit geschiedt verschijnen die dingen niet langer, daar hij er niet meer over nadenkt. Laat daarom de mens niet langer denken dat zijn gedachten verborgen zijn en dat hij geen rekenschap zou moeten geven van zijn gedachten en van zijn daden, overeenkomstig de graad en de hoedanigheid van de gedachten die daarin waren. Want de daden ontlenen hun hoedanigheid aan de gedachten en de gedachten aan de einddoelen.

Hemelse Verborgenheden 2489.

De dingen van het innerlijk geheugen openbaren zich in het andere leven door een zekere sfeer, waaraan de geesten op een afstand naar hun hoedanigheid onderkend worden. Vooral ten aanzien van de aandoening en ten aanzien van de overreding. Deze sfeer komt voort uit de werkzaamheid van de dingen in het innerlijk geheugen, zie: (1048, 1053, 1316, 1504).

Hemelse Verborgenheden 2495.

Het is al eerder beschreven en aangetoond op vele plaatsen dat het Woord een inwendige zin heeft die in de letter niet kan worden gezien. Ook is de aard van die inwendige zin duidelijk uit de verklaringen die tot zover zijn gegeven vanuit het 1ste hoofdstuk van Genesis. Maar dan nog, de weinigen die heden ten dage wel in het Woord geloven, weten, ondanks hun geloof, niets van het bestaan van zulk een inwendige zin; daarom wordt hier verdere bevestiging gegeven. De Heer beschrijft de voleinding der eeuw, dat wil zeggen: de laatste tijd van de Kerk als volgt: 'Terstond na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden', (Matthéüs 24:29; Markus 13:24); dat de zon hier niet de zon betekent, de maan niet de maan en ook niet de sterren de sterren, maar de zon de liefde tot de Heer en de liefde tot de naaste, de maan het geloof van de liefde en naastenliefde en de sterren de erkentenissen van het goede en ware, werd aangetoond in: (31, 32, 1053, 1521, 1529, 1530, 1531, 2120, 2441). Zo wordt er door deze woorden van de Heer aangeduid, dat er in de voleinding der eeuw, of in de laatste tijd, geen liefde meer zal zijn en geen naastenliefde en dientengevolge geen geloof. Dat dit de zin is, blijkt duidelijk uit soortgelijke woorden van de Heer bij de profeten, zoals bij Jesaja: 'Ziet, de dag van Jehovah komt, om het land te stellen tot verlating, en Hij zal deszelfs zondaars daaruit verdelgen; want de sterren der hemelen en haar gesternten zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden in haar opgang, en de maan zal haar licht niet laten schijnen', (Jesaja 13:9,10). Hier wordt ook gehandeld over de laatste tijd van de Kerk, of, wat hetzelfde is, over de voleinding der eeuw. Bij Joël: 'Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolk en dikke donkerheid; de aarde is beroerd voor Hem, de hemelen beefden; de zon en maan werden zwart en de sterren trokken haar glans in', (Joël 2:2,10). Elders bij dezelfde: 'De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat de grote en vreselijke dag van Jehovah komt', (Joël 2:31); verder nog bij dezelfde: 'De dag van Jehovah is nabij, de zon en maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken', (Joël 3:14,15). Bij Ezechiël: 'Wanneer Ik u zal uitblussen, zal ik de hemelen bedekken en hun sterren zwart maken; Ik zal de zon met een wolk bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten, alle lichtende lichten in de hemelen zal Ik zwart maken en Ik zal een duisternis over uw land brengen', (Ezechiël 32:7,8). Ook bij Johannes: 'Ik zag, toen hij het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving, en de zon werd zwart als een haren zak, en de ganse maan werd als bloed, en de sterren vielen op de aarde', (Apocalyps 6:12,13). Bij dezelfde: 'De vierde engel heeft gebazuind, zodat het derde deel van de zon werd geslagen, en het derde deel van de maan, en het derde deel van de sterren, en het derde deel derzelve werd verduisterd', (Apocalyps 8:12). Uit deze plaatsen kan blijken dat de woorden van de Heer bij de evangelisten iets dergelijks bevatten als de woorden van de Heer bij de profeten, namelijk, dat er in de laatste tijden geen naastenliefde of geloof zal zijn; en dat dit de innerlijke zin is, zoals ook nog blijkt bij Jesaja: 'De maan zal schaamrood worden, en de zon zal beschaamd worden, want Jehovah Zebaoth zal regeren op de berg Zion, en in Jeruzalem', (Jesaja 24:23), dit wil zeggen dat het geloof, wat de maan is, schaamrood zal worden, en de naastenliefde, wat de zon is, beschaamd, omdat ze van dien aard zijn; want van de maan en de zon kan niet gezegd worden dat ze schaamrood en beschaamd zullen worden; en bij Daniël: 'De hoorn van de geitenbok groeide tegen het zuiden, en tegen en oosten, en groeide tot aan het heir der hemelen, en hij wierp van het heir en van de sterren ter aarde neer, en hij vertrad ze', (Daniël 8:9,10), alwaar het eenieder duidelijk kan zijn, dat het heir der hemelen niet een leger betekent, noch 'sterren' sterren.

Hemelse Verborgenheden 2523.

Dat de woorden 'zij is mijn zuster', (Genesis 20:2) betekenen, dat het het redelijke was dat geraadpleegd zou worden, namelijk dat Hij zo gedacht had, blijkt uit de betekenis van 'de zuster' in dit hoofdstuk, wat het redelijk ware is, (1495, 2508). In de innerlijke zin van het Woord wordt het gehele leven van de Heer, zoals het in de wereld zou zijn, beschreven, ook naar de innerlijke gewaarwordingen en gedachten, want deze waren voorzien en daarin was voorzien, omdat die uit het Goddelijke waren, en ook om deze reden, opdat deze dingen toen aan de engelen, die het Woord naar de innerlijke zin gewaarworden, als tegenwoordig zouden worden vertoond, en dat de Heer zo vóór hen zou zijn, en tevens hoe Hij geleidelijk het menselijke aflegde en het Goddelijke aantrok. Wanneer deze dingen niet door het Woord, en ook door alle riten in de Joodse Kerk, als het ware tegenwoordig geweest waren voor de engelen, zou de Heer in de wereld hebben moeten komen onmiddellijk na de val van de Oudste Kerk, die mens of Adam wordt genoemd. Er was toen immers al dadelijk een profetie over de Heer, (Genesis 3:15). Wat meer is, het menselijk geslacht dat er toen was, had niet gered kunnen worden. Wat het leven van de Heer zelf betreft, dit was een voortdurend voortschrijden van het mesnelijke tot het Goddelijke, tot volstrekte vereniging toe, zoals reeds herhaaldelijk eerder is gezegd. Want om met de hellen te strijden en deze te overwinnen, moest Hij dit doen uit het menselijke, want er is geen strijd met de hellen uit het Goddelijke. Daarom behaagde het Hem, het menselijke aan te trekken evenals een ander mens, een klein kind te zijn evenals een ander, op te groeien in wetenschappen en erkentenissen, wat werd uitgebeeld en aangeduid door de vreemdelingschappen van Abraham in Egypte, (hoofdstuk 12), en nu in Gerar. Zo behaagde het Hem, evenals een ander mens het redelijke te ontwikkelen, en op deze wijze de schaduw daarvan te verdrijven en het in het licht te brengen, en dit uit eigen macht. Dat het voortschrijden van de Heer van het menselijke tot het Goddelijke van dien aard was, kan door niemand worden betwijfeld, wanneer hij alleen maar in overweging neemt, dat Hij een klein kind was, en gelijk een klein kind leerde spreken, en zo verder. Maar er was dit onderscheid, dat het Goddelijke Zelf in Hem was, daar Hij van Jehovah ontvangen was.

Hemelse Verborgenheden 2540.

Dat de woorden 'Abimelech stond des morgens vroeg op', (Genesis 20:8), betekent een heldere innerlijke gewaarwording, en het licht van de bevestiging uit het hemels goede. Dit blijkt uit de betekenis van des morgens opstaan; en ook van Abimelech, en ook van 'vroeg'. Wat de morgen betekent is aangetoond in, (2333, 2405); dat het hier een heldere innerlijke gewaarwording betekent, blijkt er duidelijk uit, en ook uit het verband, namelijk dat de gewaarwording eerst donker was, (2513, 2514), en dat zij daarna minder donker was, (2528). Dat Abimelech de op de redelijke dingen gerichte leer van het geloof betekent, zie: (2509, 2510). Wat 'vroeg' is, blijkt duidelijk uit de betekenis van de morgen. Daar hier gezegd wordt 'hij stond des morgens vroeg op' betekent het niet alleen een heldere innerlijke gewaarwording, maar ook het licht van de bevestiging uit het hemels goede, want het is het hemels goede, waaruit het bevestigende licht van de waarheid voortkomt; hieruit kan nu blijken dat dit wordt aangeduid. Dat er in de innerlijke zin zo veel gehandeld wordt over de innerlijke gewaarwording die de Heer had, toen Hij in het menselijke was, en over Zijn denken ten aanzien van het redelijke in de leer van het geloof, komt ook door de eerder aangegeven reden, en ook omdat het tot het engelwezen behoort, met onderscheid verschillende dingen te denken ten aanzien van het leven van de Heer in de wereld, en hoe Hij het menselijk redelijke uittrok en dit Goddelijk maakte uit eigen macht. Tevens over de leer van de naastenliefde en het geloof, zoals zij is als het redelijke zich daarin mengt, behalve nog meer dingen, die tot de innerlijke dingen van de Kerk en van de mens behoren en daarvan afhangen. De mens die zijn zorg en hart aan wereldse en lichamelijke dingen geeft, komen deze dingen als onbelangrijk voor, en misschien wel als van hoegenaamd geen belang voor hem, maar voor de engelen die hun zorg en hart geven aan hemelse en geestelijke dingen, zijn deze zelfde dingen kostbaarheden, en hun desbetreffende voorstellingen en gewaarwordingen zijn onuitsprekelijk. Hieruit blijkt duidelijk dat zeer vele dingen die de mens onbelangrijk toeschijnen, omdat die zijn begrip te boven gaan, bij de engelen in de allerhoogste achting staan, omdat zij treden in het licht van hun wijsheid, en omgekeerd, dat dingen die bij de mens het hoogst in achting staan, omdat die van de wereld zijn en dus in zijn begrip vallen, van geen belang zijn voor de engelen, want ze vallen buiten het licht van hun wijsheid. Dienovereenkomstig is het met de innerlijke zin van het Woord op vele plaatsen zo gesteld.

Hemelse Verborgenheden 2541.

Dat de woorden 'en riep zijn knechten', de redelijke en wetenschappelijke dingen betekenen, blijkt uit de betekenis van de knechten in het Woord, waarover in hetgeen volgt bij vers 14, (2567). Er zijn in de mens, die in het Rijk van de Heer of die het Rijk van de Heer is, hemelse, geestelijke, redelijke, wetenschappelijke en zinnelijke dingen en deze zijn aan elkaar ondergeschikt. De hemelse en geestelijke dingen houden de eerste plaats en zijn van de Heer, de redelijke dingen zijn daaraan ondergeschikt en dienen ze; de wetenschappelijke dingen zijn weer aan deze ondergeschikt en dienstbaar, tenslotte de zinnelijke dingen aan deze of de wetenschappelijke dingen. De dingen die dienen of dienstbaar zijn, zijn vergelijkenderwijze knechten, en worden in het Woord knechten genoemd. Dat er zo'n onderschikking bestaat weet de mens niet, die alleen uit zinnelijke en wetenschappelijke dingen denkt, en wie er wel iets van weet, heeft dan toch een hoogst duistere voorstelling omdat hij nog in lichamelijke dingen is. Maar de engelen hebben daarover een allerscherpst onderscheiden voorstelling, want duizenden, ja zelfs myriaden duidelijk onderscheiden voorstellingen bij de engelen vertonen zich niet anders dan als één enkele duistere voorstelling bij de mens, zo bijvoorbeeld nemen de engelen ten aanzien van deze woorden, dat Abimelech zijn knechten riep en alle woorden voor hun oren sprak en dat de mannen zeer vreesden, dieper verborgenheden waar, dan de mens ooit vat, ja zelfs geloven kan, namelijk op welke wijze de Heer de redelijke en wetenschappelijke dingen tot gehoorzaamheid bracht, en wel zo, dat Hij niet de redelijke en wetenschappelijke dingen zelf daartoe bracht, maar de aandoeningen die opstonden tegen de hemelse en geestelijke dingen van de leer. Want door de onderwerping van deze werden de redelijke en wetenschappelijke dingen tot gehoorzaamheid gebracht en dan tevens in de orde. Deze dingen behoren voor de engelen tot de meest gewone, die misschien voor de mens behoren tot de voor hem meest duistere of onbegrijpelijke dingen.

Hemelse Verborgenheden 2545.

Dat de woorden 'Abimelech riep Abraham en zei tot hem', (Genesis 20: 9), het denken van de Heer uit de leer van het geloof betekenen, kan blijken uit de uitbeelding van Abimelech, verder van Abraham, en uit de betekenis van zeggen, waarover herhaaldelijk eerder. Wat denken uit de leer van het geloof is, kan niet helder worden uitgelegd, want de innerlijke gewaarwording hiervan kan alleen in de engelenvoorstellingen vallen, aan wie zij zich in zulk een groot licht, gepaard met hemelse uitbeeldingen, vertoont, dat er nauwelijks iets van kan worden beschreven, zoals blijken kan wanneer gezegd wordt, dat het denken van de Heer uit het verstandelijk ware was, wat verheven was boven het redelijke, waarop Hij van daaruit neerzag, maar dat de innerlijke gewaarwording, waaruit Hij dacht, uit het Goddelijk Ware was.

Hemelse Verborgenheden 2551.

Dat de woorden 'wat hebt gij gezien, dat gij dit woord deed', (Genesis 20:10); de inblik in de oorzaak betekenen, blijkt zonder verklaring, en ook uit hetgeen volgt, waar de oorzaak wordt genoemd. Dat het zich zo volgens de orde in de innerlijke zin vertoont, hoe de Heer innerlijke gewaarwording had en dacht over de leer van geloof, en over het redelijke of dat geraadpleegd moest worden, komt omdat het tot het engelwezen behoort over deze dingen in een dergelijke volgorde te denken. De innerlijke zin van het Woord is bovenal voor de engelen, en dus aangepast aan hun innerlijke gewaarwordingen en gedachten. Zij zijn in hun verrukkingen, ja zelfs in hun zaligheden en staten van geluk, wanneer zij over de Heer, Zijn Goddelijke en Zijn Menselijke, en over de wijze waarop dit Menselijke Goddelijk werd gemaakt, denken. Zij worden dan omringd door een hemelse en geestelijke sfeer, die vol is van de Heer, zodat gezegd kan worden, dat zij in de Heer zijn. Vandaar is er niets zaliger en gelukkiger voor hen dan te denken overeenkomstig de dingen die tot deze sfeer behoren en tot de aandoeningen daarvan. Zij worden dan ook tevens onderricht en vervolmaakt, bovenal hierin; hoe de Heer bij graden, toen Hij opgroeide, het menselijke, waarin Hij geboren was, uit eigen macht Goddelijk maakte, en zo door wetenschappen en erkentenissen, die Hij aan Zichzelf openbaarde, Zijn redelijke vervolmaakte, geleidelijk de schaduwen daarvan uiteendreef, en het in het goddelijk licht binnenleidde. Deze en ontelbare andere dingen vertonen zich voor de engelen op een hemelse en geestelijke wijze, met duizenden en duizenden uitbeeldingen in het licht van het leven, wanneer het Woord gelezen wordt. Maar deze dingen, die voor de engelen zo kostbaar zijn, zijn voor de mensen als van geen gewicht, want ze zijn boven hun begrip, en dus in de schaduw van hun verstand; en omgekeerd, de dingen die voor de mensen kostbaar zijn, zoals die dingen waarin wereldse zaken zijn, zijn voor de engelen van geen gewicht, want die zijn beneden hun staat en dus in de schaduw van hun wijsheid. En zo - wat wonderbaarlijk is - de dingen die in de schaduw van de mens komen en bijna in zijn verachting, gaan over in het licht van de engelen en in hun aandoening, zoals het geval is met vele dingen die tot de innerlijke zin van het Woord behoren.

Hemelse Verborgenheden 2595.

Ik hoorde een zekere ruisende rei, maar scherper dan gewoonlijk, en uit het geluid wist ik terstond, dat zij tot de heidenen behoorden. Door de engelen werd mij gezegd dat zij heidenen waren, die drie of vier dagen tevoren waren wederopgewekt. De rei of het koor werd vele uren lang gehoord en het werd waargenomen dat zij ook gedurende die korte tijd dat het gehoord werd, meer en meer vervolmaakt werden. Toen ik mij daarover verwonderde, werd er gezegd dat dezen in een enkele nacht kunnen worden ingewijd in koren, dus in harmonie, terwijl de meeste Christenen dit nauwelijks in dertig jaar kunnen. Reien of koren ontstaan, wanneer velen tezamen spreken, allen als één, en ieder individu als allen. Maar over reien of koren zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer elders worden gesproken.

Hemelse Verborgenheden 2596.

Op zekere morgen was er een koor op een afstand en het werd mij gegeven uit de uitbeeldingen van het koor te weten, dat het Chinezen waren, want ze vertoonden een soort wollige geitenbok, en ook een koek van gierst en een ivoren lepel, en ook de voorstelling van een drijvende stad. Zij wilden graag dichter bij mij komen en toen ze zichzelf hadden aangepast, zeiden ze dat ze alleen met mij wilden zijn, omdat ze hun gedachten wilden openen. Maar er werd hun gezegd dat ze niet alleen waren en dat er anderen waren die verontwaardigd waren, dat zij alleen wilden zijn, hoewel zij gasten waren. Toen zij hun verontwaardiging bemerkten, verzonken ze hierover in gedachten, of ze tegenover de naaste een overtreding hadden begaan en of zij voor zichzelf iets hadden opgeëist, dat anderen toebehoort - in het andere leven worden alle gedachten meegedeeld. Het werd mij gegeven hun ontroering waar te nemen; het was de ontroering van de erkenning dat zij hen wellicht hadden gegriefd en van de schaamte daarover en tevens van andere rechtschapen aandoeningen, waaruit werd onderkend dat zij met naastenliefde waren begiftigd. Spoedig daarop sprak ik met hen en tenslotte ook over de Heer. Toen ik Hem Christus noemde werd een zekere afkeer bij hen waargenomen, maar de reden daarvan werd onthuld, namelijk dat zij deze afkeer uit de wereld hadden meegebracht. Deze afkeer was ontstaan omdat ze wisten dat de Christenen slechter leefden dan zij, en in geen naastenliefden leefden. Maar toen ik Hem eenvoudig de Heer noemde, werden zij inwendig geroerd. Daarna werden ze door de engelen onderricht dat de christelijke leer boven alle andere leringen in de gehele wereld de liefde en de naastenliefde voorschrijft, maar dat er slechts weinigen zijn, die overeenkomstig deze leer leven.

Hemelse Verborgenheden 2598.

Toen ik het zeventiende en achttiende hoofdstuk van Richteren over Micha las, hoe de zonen van Dan zijn gesneden beeld, de terafim en de Leviet wegnamen, was een geest uit de heidenen aanwezig, die in het leven van het lichaam een gesneden beeld had aanbeden. Toen deze aandachtig luisterde naar wat Micha geschiedde, en in welke smart hij verkeerde vanwege zijn gesneden beeld, dat de Danieten weggenomen hadden, overviel en beroerde ook hem smart en wel dermate dat hij van innerlijk verdriet nauwelijks wist wat hij dacht. Ik werd de smart gewaar en nam tevens de onschuld in elk van zijn neigingen waar. Er waren ook christelijke geesten aanwezig die dit opmerkten en verwonderd waren dat een aanbidder van gesneden beelden door zo'n sterke ontroering van barmhartigheid en onschuld bewogen werd. Later spraken goede geesten met hem die zeiden dat een gesneden beeld niet aanbeden moest worden en dat hij dit kon begrijpen omdat hij een mens was, maar dat hij buiten het beeld moest denken aan God de Schepper en Regeerder van de gehele hemel en van de gehele aarde, en dat deze God de Heer is. Toen deze dingen gezegd werden, werd het mij gegeven de inwendige ontroering van zijn aanbidding waar te nemen, die aan mij werd meegedeeld, en veel heiliger was dan die bij de Christenen. Hieruit kan blijken dat de heidenen gemakkelijker in de hemel komen dan de Christenen heden ten dage, die niet ontroerd worden, overeenkomstig de woorden van de Heer bij: (Lukas 13:29,30). Want in de staat waarin hij was, kon hij met alle dingen van het geloof vervuld worden en deze met inwendige ontroering ontvangen. Bij hem was barmhartigheid wat van de liefde is, en in zijn onwetendheid was onschuld; en wanneer dit er is, worden alle dingen van het geloof als vanzelf ontvangen en dit met blijdschap; hij werd daarna onder de engelen ontvangen.

Hemelse Verborgenheden 2600.

De rechtschapen heidenen worden in het andere leven voor het merendeel overeenkomstig de staat van hun leven en overeenkomstig hun godsdienstigheid, voor zoveel dit mogelijk is, onderwezen en zo op verschillende wijze; ik mag er hier alleen drie meedelen.

Hemelse Verborgenheden 2601.

Sommigen van hen worden in een staat van kalmte, als het ware een soort van slaap, gebracht, en dan lijkt het aan henzelf toe alsof ze kleine steden bouwen, en in het midden daarvan iets verborgens verstoppen en ze willen dat niemand dit geweld zal aandoen. Ze geven deze steden aan anderen, met de smeekbeden het verborgene in het midden daarvan niet te schenden. Zo wordt er onschuld in hen gelegd en ook naastenliefde en tevens de voorstelling dat het verborgene de Heer betreft. In deze staat worden ze geruime tijd gehouden; het is de staat van de onwetendheid waarin onschuld is. Ze worden beschermd door kleine kinderen opdat niemand hun letsel zal toebrengen. Ik heb met hen gesproken en ben zeer ontroerd door hun staat van onschuld en naastenliefde, en ook door de uiterste zorg waarmee zij het verborgene verstoppen, en door de heilige vrees, dat het maar niet geschonden zou worden. Hemelse Verborgenheden 2602. Er is een natie - er werd mij gezegd dat het Indië is - vanwie de godsdienstigheid hierin bestaat dat ze de grootste God met de navolgende ritus vereren: wanneer ze Hem aanbidden, verheerlijken zij eerst zichzelf, maar direct daarop werpen zij zich neer als wormen. Ook geloven ze dat boven het heelal, dat naar hun geloof, rondwentelt, deze grootste God is, die van daaruit neerziet op wat zij doen. Daar zij dergelijke godsdienstige opvattingen hadden, worden zij in het andere leven daarin teruggebracht, en ik heb met hen gesproken toen ze zich dergelijke dingen verbeeldden. Ze zijn voor het merendeel bescheiden, gehoorzaam en eenvoudig van hart. Ze worden geleidelijk van deze fantasieën door de engelen bevrijd, want ze worden overeenkomstig hun religie onderwezen dat de grootste God de Heer is, en dat zij zich kunnen verheerlijken op grond hiervan dat zij in staat zijn Hem te aanbidden, en dat zij nochtans als wormen zijn; en dat de Heer vanuit de hoogte alles tot in bijzonderheden ziet. Op de gepaste wijze worden ze door middel van hun eigen godsdienstigheid in de erkentenissen van het goede en ware gebracht.

Hemelse Verborgenheden 2603.

Er zijn bepaalde heidenen uit die streken waar de mensen zwart zijn, die uit het leven in de wereld dit met zich meebrengen, dat zij hard behandeld willen worden, omdat ze geloven dat niemand in de hemel kan komen dan door straffen en verdrukkingen en dat ze daarna vreugdevollere dingen ontvangen, die zij paradijs noemen. Daar zij zulke opvatiingen uit hun godsdienstigheid meebrengen, worden ze dan ook in het andere leven eerst hard behandeld door sommigen, die zij duivels noemen, en daarna overgedragen in paradijselijke oorden, (1622). Maar zij worden door de engelen onderwezen dat hun straffen en verdrukkingen door de Heer worden verkeerd in wat goed is voor hen, zoals bij hen die in verzoekingen zijn; voorts dat niet de paradijselijke oorden de hemel zijn, maar de aandoening van de hemelse en geestelijke dingen die daarin liggen. Verder ook, dat zij op een bepaalde weg van de waarheid waren, maar in de schaduw van de onwetendheid. Zij hebben lange tijd met mij gesproken; toen zij in de staat van de verdrukkingen waren, ging hun spraak als het ware met een soort horten gepaard, en was zo onderscheiden van die van de anderen. Maar toen deze verdrukkingen voorbij waren en zij tot de paradijselijke dingen werden opgeheven, hadden ze niet langer een dergelijke spraak, maar een bijna engelachtige. Zij brengen ook uit hun godsdienstigheid het geloof mee, dat ze innerlijke dingen willen hebben; ze zeggen dat zij, wanneer ze hard behandeld worden, zwart zijn, maar dat ze daarna het zwarte afleggen en het blanke aantrekken, omdat ze weten dat hun ziel blank is, maar hun lichamen zwart zijn.

Hemelse Verborgenheden 2661.

… De Heer kwam niet in de wereld, om de hemelsen, maar om de geestelijken te behouden. De Oudste Kerk, die Mens werd genoemd, was hemels, en wanneer deze in haar ongereptheid gebleven zou zijn, zou de Heer het niet nodig hebben gehad om als mens geboren te worden; maar zodra deze begon te verzwakken, voorzag de Heer, dat de Hemelse Kerk geheel en al van de wereld zou vergaan. Daarom werd toen terstond de voorzegging gedaan ten aanzien van de komst van de Heer in de wereld, (Genesis 3:15). Na de tijd van deze Kerk was er geen hemelse Kerk meer, maar een geestelijke Kerk; de Oude Kerk die na de vloed bestond, was een geestelijke Kerk. Deze Kerk, of zij die van de Geestelijke Kerk waren, zouden niet behouden hebben kunnen worden, wanneer de Heer niet in de wereld gekomen was; zij worden bedoeld met de woorden van de Heer bij Matthéüs: 'Die gezond zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn; Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot berouw', (Matthéüs 9:12,13); en ook door deze woorden bij Johannes: 'En Ik heb andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één herder', (Johannes 10:16); alsmede door de gelijkenis van de honderd schapen, (Matthéüs 18:11,12,13). Daar nu door Izaäk zoals door hem het Goddelijk Redelijke van de Heer wordt uitgebeeld, ook de hemelsen worden aangeduid - die erfgenamen worden genoemd - en door Ismaël, zoals door hem het louter menselijk redelijke van de Heer wordt uitgebeeld, ook de geestelijken worden aangeduid - die zonen worden genoemd - zoals ook duidelijk blijkt uit wat eerder,(2658), is gezegd. Hier ligt de reden van Zijn smart uit de Goddelijke Liefde of van de woorden van dit vers …

…Deze verborgenheden kunnen vooralsnog niet met meer dingen worden ontvouwd; slechts dit, dat bij de Heer, toen Hij in de wereld was, alle staten van de Kerk werden uitgebeeld, en op welke wijze zij, die van de Kerk waren, door Hem behouden werden; vandaar worden ook dezelfde staten van de Kerk door dezelfde namen aangeduid.

Hemelse Verborgenheden 2701.

Dat de woorden: 'God opende haar ogen', (Genesis 21:19) het inzicht betekenen, blijkt uit de betekenis van openen, en dat God opent; alsmede van de ogen; dit is inzicht geven. Dat de ogen het verstand betekenen, zie: (212), evenals het gezicht of zien, (2150, 2325). Er wordt gezegd dat God de ogen opent, wanneer Hij het inwendig gezicht of het verstand opent, wat plaatsvindt door een invloeiing in het redelijke in de mens, of liever, in het geestelijke van zijn redelijke, en dit langs de weg van de ziel of langs de innerlijke weg, die de mens onbekend is. Deze invloeiing is de staat van zijn verlichting, waarin de waarheden die hij hoort of leest voor hem bevestigd worden door een bepaalde gewaarwording van binnen in zijn verstandelijke. De mens gelooft dat dit hem ingeboren is en voortkomt uit zijn eigen verstandelijk vermogen, maar hij dwaalt daarin zeer, want het is een invloed vanuit de Heer, door de hemel in het duistere, begoochelende en schijnbare van de mens, en door het goede dat daarin is, maakt het, dat de dingen die hij gelooft, op het ware gelijken. Echter, met verlichting in de geestelijke dingen van het geloof worden alleen zij gezegend, die geestelijk zijn. Dit is het, wat daarmee wordt aangeduid, dat God de ogen opent. Dat het oog het verstand betekent, komt omdat het gezicht van het lichaam overeenstemt met het gezicht van zijn geest, dat het verstand is; en omdat het daarmee overeenstemt, wordt door het oog in het Woord, bijna overal waar het vermeld wordt, het verstand aangeduid, ook waar het anders opgevat wordt, zoals waar de Heer bij Matthéüs zegt: 'De lamp des lichaams is het oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zo zal uw gehele lichaam verlicht wezen; maar indien uw oog boos is, zo zal geheel uw lichaam verduisterd zijn; indien dan het schijnsel duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn', (Matthéüs 6:22, 23; Lukas 11:34). Hier is het oog het verstand, waarvan het geestelijke het geloof is, wat ook uit de verklaring daar kan blijken: 'Indien dan het schijnsel duisternis is, hoe groot zal de duisternis zijn'. Tevens bij dezelfde: 'Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit en werpt het van u', (Matthéüs 5:29; 18:9). Het linkeroog is het verstandelijke, het rechteroog de aandoening daarvan; dat het rechteroog uitgerukt moet worden, wil zeggen, dat de aandoening bedwongen moet worden, wanneer die ergernis verwekt. Bij dezelfde: 'Uw ogen zijn zalig, omdat zij zien, en uw oren omdat zij horen', (Matthéüs 13:16). Bij Lukas: 'Jezus zei tot de discipelen: Zalig zijn de ogen die zien wat gij ziet', (Lukas 10:23); daar wordt door 'de ogen die zien', het inzicht en het geloof aangeduid; want dat zij de Heer zagen alsmede Zijn wonderen en werken, maakte hen niet zalig, maar dat zij die met het verstand begrepen en geloof hadden, wat zien met de ogen is, en dat zij gehoorzaamden, wat horen met de oren is. Dat zien met de ogen verstaan is, alsmede geloof hebben, zie: (597, 2325); want het verstand is het geestelijke van het gezicht, en het geloof is het geestelijke van het verstand. Het gezicht van het oog komt voort uit het licht van de wereld, het gezicht van het verstand uit het licht van de hemel, en vloeit in de dingen die tot het licht van de wereld behoren.Vandaar wordt er gesproken van zien met het verstand, en zien door het geloof. Dat met het oor horen wil zeggen gehoorzamen, zie: (2542). Bij Markus: 'Jezus zei tot de discipelen: Bemerkt gij nog niet en verstaat gij niet? Hebt gij nog uw verhard hart? Ogen hebbende ziet gij niet en oren hebbende hoort gij niet', (Markus 8:17,18), alwaar duidelijk blijkt, dat niet willen verstaan en niet geloven is ogen hebben en niet zien. Bij Lukas: 'Jezus zei aangaande de stad: Indien gij had geweten, hetgeen uw vrede dient, maar het is verborgen voor uw ogen', (Lukas 19:41,42). En bij Markus: 'Van de Heer is dit geschied en het is wonderlijk in onze ogen', (Markus 12:11), alwaar verborgen voor de ogen en wonderlijk in de ogen wil zeggen: voor het verstand, zoals eenieder bekend is uit de betekenis van het oog, ook in het gewone spraakgebruik.

Hemelse Verborgenheden 2715.

Het goede bij de geestelijke mens is betrekkelijk duister, omdat hij niet uit enige innerlijke gewaarwording, zoals de hemelsen, weet wat waar is, maar door onderricht van ouders en leraren en verder ook door de geloofsleer waarin hij geboren is. Wanneer hij er iets van zichzelf en uit zijn denken aan toevoegt, dan overheersen voor het meerendeel het zinnelijke en zijn begoochelingen, en het redelijke en zijn schijnbaarheden. Dit maakt dat hij nauwelijks iets zuiver waars erkennen kan, zoals de hemelsen erkennen. Toch plant de Heer in deze schijnbare waarheden het goede, zelfs wanneer de waarheden begoochelingen zijn of schijnbaarheden van het ware. Maar het goede wordt er duister door, want de hoedanigheid ervan wordt bepaald door de waarheden waarmee het verbonden wordt. Het is hiermee gesteld als met het zonlicht dat in de voorwerpen vloeit. De hoedanigheid van de voorwerpen die het opnemen, maakt, dat het licht daar verschijnt onder de vorm van kleur; schoon, wanneer de hoedanigheid van de vorm en van de opname bekoorlijk en overeenstemmend is, maar niet schoon, wanneer de hoedanigheid van de vorm en van de opname niet bekoorlijk en dus ook niet overeenstemmend is. Zo wordt de hoedanigheid van het goede bepaald door het ware. Ook blijkt het hieruit dat de geestelijke mens niet weet wat boos is. Hij acht nauwelijks iets anders voor boos dan dat, wat tegen de voorschriften van de Dekaloog indruist, maar de boosheden van de aandoening en van de gedachte, die ontelbaar zijn, kent hij niet; en ook denkt hij er niet over na, noch noemt hij ze boosheden. De verlustigingen van de begeerten en lusten, onverschillig welke, beschouwt hij niet anders dan als goed, en de verlustigingen van de eigenliefde zoekt hij, evenzeer als hij ze goedkeurt en verontschuldigt, omdat hij niet weet dat het zulke dingen zijn die zijn geest aandoen, en dat hij geheel en al zo wordt in het andere leven. Dit blijkt ook hieruit, dat de geestelijke mens, hoewel in het gehele Woord over bijna niets anders gehandeld wordt dan over het goede van de liefde tot de Heer en van de liefde jegens de naaste, toch niet weet, dat het goede het wezenlijke van het geloof is. Hij weet zelfs niet eens wat liefde en naastenliefde in haar wezen is; en over hetgeen hij weet over het geloof dat hij tot het wezenlijke maakt, blijft hij toch nog spreken, of het wel zo is, wanneer hij niet bevestigd wordt door vele dingen van het leven. Dit doen de hemelsen nooit omdat zij weten en gewaarworden, dat het zo is; vandaar wordt er door de Heer gezegd bij Matthéüs: 'Laat uw woord zijn ja, ja; nee, nee; wat boven deze is, dat is uit de boze', (Matthéüs 5:37). De hemelsen immers zijn in het ware zelf, waarover de geestelijken redetwisten of het wel zo is; vandaar kunnen de hemelsen, omdat zij in het ware zelf zijn, van daaruit onbegrensd veel dingen zien die tot dat ware behoren en zo uit het licht als het ware de gehele hemel zien. Maar omdat de geestelijken redetwisten of het wel zo is, kunnen zij, zolang ze dit doen, niet komen tot de eerste grens van het licht van de hemelsen, nog minder uit hun licht iets beschouwen.

Hemelse Verborgenheden 2718.

De reden waarom bij de geestelijke mens de aandoening van het goede zoals deze bij de hemelse mens is, niet kan bestaan, maar in plaats daarvan de aandoening van het ware, is deze, dat het goede bij hem werd ingeplant in zijn verstandsdeel en dit is betrekkelijk duister, zoals aangetoond in: (2715). Hieruit kan geen andere aandoening in zijn redelijke worden voortgebracht en afgeleid dan de aandoening van het ware en daardoor in zijn natuurlijke de aandoening van de wetenschappen. Onder het ware wordt hier geen ander ware verstaan dan een zodanig, als hij gelooft waar te zijn, hoewel het in zichzelf niet waar is. Onder wetenschappen wordt verstaan niet de wetenschappen zoals de geleerden hebben, maar alle wetenschappelijkheid, waarmee men vervuld kan worden door ondervinding en door het aanhoren ervan uit het burgerlijk leven, uit de leer en uit het Woord. In de aandoening van dergelijke dingen is de mens van de geestelijke Kerk …

… Zij die in de aandoening van het goede zijn, weten en worden gewaar uit het goede zelf waarin zij zijn, dat iets zo is; dus zij zijn niet aan de eerste drempel, maar in de binnenkamer en toegelaten tot de wijsheid. Als voorbeeld het volgende: het is hemels te denken en te handelen uit de aandoening van het goede of uit het goede. Zij die in de aandoening van het ware zijn, spreken er over of iets zo is, of het bestaanbaar is, en wat het is, en zolang zij hierover in twijfel verkeren, kunnen zij niet toegelaten worden - in die binnenkamer van de wijsheid. Zij echter die in de aandoening van het goede zijn spreken er niet over, noch verkeren zij in twijfel, maar zeggen, dat iets zo is, en daarom worden zij toegelaten. Zij immers die in de aandoening van het goede zijn, dat wil zeggen, die hemels zijn, beginnen daar, waar zij die in de aandoening van het ware zijn, blijven steken, zodat de laatste grens voor de een, de eerste grens van de ander is. Om deze reden wordt het hun gegeven te weten, te kennen en gewaar te worden dat er ontelbare aandoeningen van het goede zijn, zo vele namelijk als er gezelschappen in de hemel zijn en dat ze allen door de Heer in een hemelse vorm verbonden zijn, zodat ze als het ware één mens vormen …

Hemelse Verborgenheden 2760.

In de Openbaring bij Johannes wordt het Woord ten aanzien van de innerlijke zin als volgt beschreven: 'Ik zag de hemel geopend; en ziet, een wit paard, en die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en Waar, en Hij oordeelt en voert krijg in gerechtigheid. Zijn ogen waren een vlam des vuurs, en op Zijn hoofd waren vele diademen; en Hij had een naam geschreven, die niemand wist, dan Hijzelf; en Hij was omkleed met een kleed, dat met bloed geverfd was; en Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods. En de heirlegers, die in de hemelen zijn, volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein fijn lijnwaad; en Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven, Koning der koningen en Heer der heren', (Apocalyps 19:11,12,13,14,16). Wat elk van deze dingen insluit kan niemand weten, dan alleen uit de innerlijke zin. Het is duidelijk dat elk afzonderlijk iets uitbeeldends en aanduidends is, namelijk dat de hemel geopend was, dat het paard wit was, dat Hij die daarop zat Getrouw en Waar was, en in gerechtigheid oordeelt en krijg voert; dat Zijn ogen een vlam des vuurs waren, dat op Zijn hoofd vele diademen waren, dat Hij een naam geschreven had die niemand wist; dat Hij omkleed was met een kleed, wat met bloed geverfd was; dat de heirlegers die in de hemelen zijn, Hem volgden op witte paarden, en dat Hij op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven had. Het wordt openlijk gezegd, dat dit het Woord is, en dat het de Heer is, die het Woord is, want er wordt gezegd: 'Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods'; daarna: 'Hij heeft op Zijn kleed en op Zijn dij een naam geschreven, Koning der koningen en Heer der heren'. Uit de uitleg van elk van die woorden blijkt duidelijk dat hier het Woord ten aanzien van de innerlijke zin wordt beschreven. Dat de hemel geopend was, beeldt uit en betekent dat de innerlijke zin van het Woord niet gezien wordt dan in de hemel, en door hen voor wie de hemel is geopend, dat wil zeggen, die in de liefde tot en vandaar in het geloof in de Heer zijn. Het paard dat wit was, beeldt uit en betekent het verstaan van het Woord ten aanzien van zijn inwendige dingen; dat het witte paard dit is zal uit hetgeen volgt duidelijk blijken. Dat Hij, die op hetzelve zat, het Woord is en de Heer, die het Woord is, is duidelijk; Hij wordt 'Getrouw en uit gerechtigheid oordelend' genoemd vanwege het goede, en 'Waar en uit gerechtigheid krijg voerend ' vanwege het ware. Op Zijn hoofd vele diademen, betekent alle dingen van het geloof. Hij had een naam geschreven die niemand dan Hijzelf wist, betekent, dat niemand ziet van welke aard het Woord in de innerlijke zin is, dan alleen Hijzelf en degene die Hij het openbaart. Hij was omkleed met een kleed, dat met bloed geverfd was, betekent het Woord in de letter; de heirlegers in de hemelen die Hem volgden op witte paarden, betekenen hen, die in het verstand van het Woord zijn naar de inwendige dingen; gekleed met wit en rein fijn lijnwaad, betekent dezelfden in de liefde en vandaar in het geloof. De naam geschreven op het kleed en op de dij, betekent het ware en het goede. Hieruit en aan hetgeen hieraan voorafgaat en volgt, blijkt duidelijk, dat omstreeks de laatste tijd de innerlijke zin van het Woord geopend wordt, maar wat dan gebeuren zal, wordt daar ook beschreven in de verzen, zie: (Apocalyps 17,18,19,20,21).

Hemelse Verborgenheden 2761.

Dat het witte paard het verstand van het Woord betekent naar de inwendige dingen, of wat hetzelfde is, de innerlijke zin van het Woord, blijkt uit de betekenis van het paard, hetgeen het verstandelijke is. In de profetische gedeelten van het Woord wordt paard en ruiter herhaaldelijk genoemd, maar tot dusverre is het niemand bekend, dat het paard het verstandelijke, en de ruiter de inzichtsvolle betekent, zoals in de profetie van Jakob, destijds Israël, over Dan: 'Dan zal een slang zijn op de weg, een adderslang op het pad, bijtende de verzenen van het paard, en zijn rijder zal achterover vallen; op Uw heil wacht ik, Jehovah', (Genesis 49:17,18); dat de slang diegene is, die uit zinnelijke en wetenschappelijke dingen redeneert over de Goddelijke verborgenheden, zie: (195); en dat de weg en het pad het ware is, zie: (627, 2333); dat de hiel het laagst natuurlijke is, zie: (259); dat het paard het verstaan van het Woord is en de ruiter hij die onderwijst. Hieruit blijkt duidelijk wat deze profetische woorden betekenen, namelijk dat hij, die uit zinnelijke dingen over de waarheden van het geloof redeneert, alleen in de laagste dingen van de natuur blijft vastkleven, en dus zo niets gelooft. Dit is 'achterover vallen '; daarom wordt er aan toegevoegd: 'Op Uw heil wacht ik, Jehovah'. Bij Habakuk: 'God, Gij reed op Uw paarden, Uw wagens waren heil, Uw paarden deed Gij in de zee treden', (Habakuk 3:8,15), alwaar de paarden staan voor de Goddelijke waarheden die in het Woord zijn, de wagens voor de daaruit voortvloeiende leer, de zee voor de erkentenissen, zie (28, 2120); en omdat deze tot het verstand van het Woord uit God behoren, wordt er gezegd: 'Uw paarden deed Gij in de zee treden'. De paarden worden hier aan God toegeschreven, zoals boven in de Openbaring, aan wie zij niet kunnen worden toegeschreven, zonder dat zij dergelijke dingen betekenen. Bij David: 'Zingt Gode, psalmzingt Zijn naam, verhoogt Hem, die in de wolken rijdt, in Jah, Zijn naam', (Psalm 68:5); in de wolken rijden staat voor het verstand van het Woord naar de inwendige dingen of de innerlijke zin. Dat de wolk het Woord in de letter is, waarin de innerlijke zin is, zie men in de voorrede tot het 18de hoofdstuk van Genesis, alwaar het is uitgelegd, wat het betekent, dat de Heer komen zal in de wolken der hemelen met kracht en heerlijkheid. Bij dezelfde: 'Jehovah boog de hemelen en daalde neer, en donkerheid was onder Zijn voeten; en Hij reed op een Cherub', (Psalm 18:10,11); donkerheid staat hier voor wolken, rijden op een Cherub voor de voorzienigheid van de Heer, opdat de mens niet uit zichzelf binnendringt in de mysteriën van het geloof, die in het Woord zijn, (307). Bij Zacharia: 'Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: De heiligheid van Jehovah', (Zacharia 14:20); de bellen van de paarden voor het verstand van de geestelijke dingen van het Woord, die heilig zijn. Bij Jeremia: 'Er zullen door de poorten van deze stad ingaan koningen en vorsten, zittende op de troon van David, rijdende in de wagen en op paarden, zij en hun vorsten, de man van Jehudah, en de inwoners van Jeruzalem; en deze stad zal bewoond worden in eeuwigheid', (Jeremia 17:25,26; 22:4); de stad Jeruzalem voor het geestelijk Rijk en de geestelijke Kerk van de Heer; koningen voor de waarheden, (1672, 2015, 2069); vorsten voor de voornaamste geboden van het ware, (1482, 2089); David voor de Heer, (1888); de man van Jehudah en de inwoners van Jeruzalem voor hen die in het goede van de liefde, van de naastenliefde en van het geloof zijn, (2268, 2451, 2712); zo staat dus 'rijden op de wagen en op paarden', voor onderwezen zijn in de leer van het ware uit het innerlijk verstand van het Woord. Bij Jesaja: 'Dan zult gij u verlustigen over Jehovah, en Ik zal u doen rijden op de hoogten van de aarde, en Ik zal u spijzigen met de erve Jakobs', (Jesaja 68:14); rijden op de hoogten van de aarde voor het inzicht. Bij David: 'Een lied van de liefden: Gord uw zwaard aan de heup, o machtige Man, uw heerlijkheid en uw sierlijkheid, en in uw sierlijkheid ga voorwaarts, rijd op het woord der waarheid en van de zachtmoedigheid van de gerechtigheid, en uw rechterhand zal u wonderbaarlijke dingen leren', (Psalm 45:1,4,5); rijden op het woord der waarheid staat klaarblijkelijk voor het inzicht van het ware; en op het woord van de zachtmoedigheid van de gerechtigheid voor de wijsheid van het goede. Bij Zacharia: 'Te dien dage, spreekt Jehovah, zal Ik alle paard met verbazing slaan, en de ruiter met zinneloosheid, en over het huis van Jehudah zal Ik Mijn ogen openen, en alle paard der volken zal Ik met blindheid slaan', (Zacharia 12:4,5); waar eveneens het paard duidelijk voor het verstand staat dat met verbazing en blindheid geslagen zal worden, en de ruiter voor de inzichtsvolle, die met zinneloosheid geslagen zal worden. Bij Hosea: 'Neem weg alle ongerechtigheid en neem het goede aan, en wij zullen de varren van onze lippen betalen; Aschur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden en tot het werk van onze handen niet meer zeggen: Gij zijt onze God', (Hosea 14:3,4); Aschur voor iemands eigen inzicht; verder nog op tal van andere plaatsen.

Hemelse Verborgenheden 2762.

Dat het paard het verstandelijke betekent, komt nergens anders vandaan dan uit de uitbeeldende dingen in het andere leven. In de geestenwereld worden daar herhaaldelijk paarden gezien en dit met veel verscheidenheid, en ook figuren die op de paarden zitten. Zo vaak zij verschijnen betekenen ze het verstandelijke; dergelijke uitbeeldende dingen zijn er voortdurend bij de geesten. Het is vanwege het uitbeeldende van het paard, wat het verstandelijke is, dat wanneer paarden in het Woord worden genoemd, de geesten en engelen die bij de mens zijn, terstond weten, dat dit het verstandelijke is waarover wordt gehandeld. Dit is ook de reden dat wanneer sommige geesten van een bepaalde wereld van elders, vervuld met inzicht en wijsheid, uit de wereld der geesten in de hemel worden geheven, aan hen paarden verschijnen lichtend als van vuur. Ook ik heb ze gezien toen dezen werden opgeheven. Hieruit kon ik duidelijk opmaken, wat er wordt aangeduid door de vurige wagen en de vurige paarden, die Elisa zag, toen Elia met een wervelwind in de hemelen opklom. Ook wat wordt aangeduid door de uitroep van Elisa destijds: 'Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters', (2 Koningen 2:11,12), en daarmee dat Joas, de koning van Israël, eveneens zei tot Elisa, toen hij stierf: 'Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiters', (2 Koningen 13,14). Dat door Elia en Elisa de Heer werd uitgebeeld ten aanzien van het Woord, zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, elders besproken worden.; namelijk de leer van de liefde en van de naastenliefde uit het Woord door de vurige wagen, en de daaruit voortvloeiende leer van het geloof door de vurige paarden. De leer van het geloof is hetzelfde als het verstand van het Woord ten aanzien van de inwendige dingen of de innerlijke zin. Dat wagens en paarden in de hemelen die bij geesten en engelen verschijnen, kan niet alleen hieruit blijken, dat zij door de profeten werden gezien, zoals door Zacharia, zie: (Zacharia 1:8,9,10; 6:3,4,5,6,7), en anderen, maar ook door de knaap Elisa, waarover in het boek der Koningen: 'Jehovah opende de ogen van de knaap van Elisa, en hij zag; en ziet, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elisa', (2 Koningen 6:17). Bovendien verschijnen daar, waar in de wereld der geesten de woonplaats is van de inzichtvollen en van de wijzen, voortdurend wagens en paarden, omdat, zoals gezegd, door wagens en paarden die dingen worden uitgebeeld, die tot de wijsheid en het inzicht behoren. Dat de wederopgewekte mensen na de dood, die het andere leven binnengaan, voor zich zien uitgebeeld een jongeling zittend op een paard, die daarna van het paard afstapt, en dat daarmee wordt aangeduid, dat zij onderwezen moeten worden in de kennis van het goede en ware, voordat zij in de hemel kunnen komen, zie: (187, 188). Dat wagens en paarden deze dingen betekenden, was overbekend in de Oude Kerk, zoals ook blijken kan uit het Boek van Job, dat een boek van de Oude Kerk was, en waar geschreven staat: 'God heeft haar de wijsheid doen vergeten, en heeft haar het inzicht niet toebedeeld; als het tijd is, verheft zij zich in de hoogte; zij belacht het paard en zijn ruiter', (Job 39:20, 21). Door de Oude Kerk werd de betekenis van het paard, het verstandelijke dus, verbreid over de wijzen rondom, ook naar Griekenland. Hieraan ontleenden zij het, dat wanneer zij de zon beschreven - waardoor de liefde werd uitgebeeld, (2441, 2495) - zij daarin de god van hun wijsheid en inzicht plaatsten, en hem een wagen en vier vurige paarden toeschreven; en dat, wanneer zij de god van de zee beschreven, zij ook hem - omdat door de zee de wetenschappen in het algemeen werden aangeduid, (28, 2120) - paarden gaven. En ook dat wanneer ze het bestaan van de wetenschappen uit het verstandelijke beschreven, zij zich een vliegend paard voorstelden dat met zijn hoef een fontein openbrak, alwaar maagden woonden, die de wetenschappen waren. En door het Trojaanse paard werd niets anders aangeduid dan de door hun verstand gevormde kunstmiddelen om de muren te vernietigen. Zelfs heden ten dage pleegt men, wanneer men het verstandelijke beschrijft, zo te doen naar de gewoonte die van de Ouden is overgenomen, onder de vorm van een vliegend paard of Pegasus, en de kennis door een fontein. Maar nauwelijks iemand weet, dat het paard in de mystieke zin het verstand betekent en de fontein het ware, nog minder, dat deze aanduidingen van de Oude Kerk op de heidenen zijn overgegaan.

Hemelse Verborgenheden 2776.

… De Heer verschijnt in het andere leven aan de hemelse engelen als Zon en aan de geestelijke engelen als Maan, (1053, 1521, 1529, 1530, 2441, 2495), daar komt al het licht van de hemel vandaan. Het licht van de hemel is van dien aard, dat wanneer het de gezichten van de geesten en engelen verlicht, het tevens ook het verstand verlicht; dit is aan dit licht van nature eigen. Dus voor zoveel iemand in de hemel van het uiterlijk licht heeft, verlicht het tevens ook het verstand. Hieruit blijkt duidelijk, waarin het licht van de hemel verschilt van het licht van de wereld. Het is het Goddelijk Menselijke van de Heer, dat zowel het gezicht als het verstand van de geestelijke engelen verlicht, wat niet zou gebeuren , wanneer niet de Heer het Menselijk Wezen met het Goddelijk Wezen had verenigd. Wanneer Hij het niet verenigd had, zou de mens in de wereld ook niet langer enig vermogen van begrip en gewaarworden wat goed en waar is, hebben gehad; ja zelfs evenmin de geestelijke engelen in de hemel. Zo zouden ze ook niets van zaligheid en geluk hebben gehad, dus ook niets van heil. Hieruit kan blijken, dat het menselijk geslacht niet behouden zou kunnen zijn, wanneer de Heer het Menselijke niet had aangenomen en dit verheerlijkt had. Hieruit kan nu eenieder besluiten hoe het hiermee gesteld is, dat ze behouden worden, wanneer ze alleen maar uit een soort van innerlijke beroering er aan denken dat de Heer voor hen geleden heeft, en hun zonden wegnam, hoe zij ook hebben geleefd, terwijl toch het licht van de hemel uit het Goddelijk Menselijke van de Heer tot geen anderen kan reiken, dan tot hen, die in het goede van het geloof, dat wil zeggen, in naastenliefde leven, of, wat hetzelfde is, die een geweten hebben. De eigenlijke bodem waarin dit licht kan werken, of de ontvanger van dit licht, is het goede van het geloof, of de naastenliefde en dus het geweten. Dat de geestelijken door het Goddelijk Menselijke van de Heer het heil hebben, zie: (1043, 2661, 2716, 2718).

Hemelse Verborgenheden 2803.

Dat het Goddelijk Ware de Zoon is, en het Goddelijk Goede de Vader is, kan blijken uit de betekenis van de zoon, wat het ware is, (489, 491, 533, 1147, 2633), en van de vader, wat het goede is; en ook uit de ontvangenis en de geboorte van het ware, wat uit het goede is. Het ware kan nooit uit een andere bron dan uit het goede zijn en bestaan, zoals herhaaldelijk werd aangetoond. Dat de Zoon hier het Goddelijk Ware is en de Vader het Goddelijk Goede, komt omdat de vereniging van het Goddelijk Wezen met het Menselijk Wezen, en van het Menselijk met het Goddelijk Wezen het Goddelijk Huwelijk is van het goede met het ware, en van het ware met het goede, waaruit het hemels huwelijk voortkomt. Want in Jehovah of in de Heer is niets dan het oneindige, en omdat het het oneindige is, kan het niet door enige voorstelling begrepen worden, behalve dan dat het het zijn en het bestaan van al het goede en ware is, of het goede zelf en het ware zelf. Het Goede zelf is de vader en het Ware zelf is de Zoon; maar daar er een hemels huwelijk is van het goede en het ware, en van het ware en het goede, is de Vader in de Zoon en de Zoon in de Vader, zoals de Heer Zelf leert bij Johannes: 'Jezus zei tot Filippus: Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben, en de Vader in Mij is', (Johannes 14:10,11); en elders bij dezelfde evangelist: 'Jezus zei tot de Joden: Zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt erkennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in de Vader, (Johannes 10:36,38); en elders: Ik bid voor hen, want al het Mijne is Uwe en het Uwe is Mijne; opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij zijt, en Ik in U', (Johannes 17:9,10,21); en eders: 'Nu is de Zoon des Mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt; indien God in Hem verheerlijkt is, zo zal ook God Hem verheerlijken in Zichzelven; Vader verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke', (Johannes 13:31,32; 17:1). Hieruit kan blijken van welke aard de vereniging is van het Goddelijke en het Menselijke inde Heer, namelijk dat zij onderling en wederzijds of wederkerig is, en het is deze vereniging, die het Goddelijk Huwelijk wordt genoemd, waaruit het hemels huwelijk neerdaalt, dat het Rijk van de Heer zelf is in de hemelen, waarover bij Johannes: 'In dien dag zult gij erkennen, dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u', (Johannes 14:20); en elders: 'Ik bid voor hen, opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, Ik in hen en Gij in Mij; opdat de liefde waarmee Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij, en Ik in hen', (Johannes 17:21,22,23,26). Dat dit hemelse huwelijk het huwelijk is van het goede en het ware, en van het ware en het goede, zie: (2508, 2618, 2728, 2729 en volgende nummers), Daar het Goddelijk Goede nooit kan zijn en bestaan zonder het Goddelijk Ware, en het Goddelijk Ware nooit zonder het Goddelijk Goede, maar het een in het ander onderling en wederkerig, is het duidelijk, dat het Goddelijk Huwelijk van eeuwigheid aan was, dat wil zeggen, de Zoon in de Vader en de Vader in de Zoon, zoals de Heer zelf leert bij Johannes: 'En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had, eer de wereld was', (Johannes 17:5,24). Maar het Goddelijk Menselijke, dat van eeuwigheid aan geboren was, werd ook in de tijd geboren, en wat in de tijd geboren werd, en verheerlijkt werd is hetzelfde. Dit is de reden waarom de Heer zo vaak zei dat Hij tot de Vader ging, die Hem gezonden had, dat wil zeggen, dat Hij tot de Vader terugkeerde; en bij Johannes: 'In den beginne was het Woord - het Woord is het Goddelijk Ware Zelf - en het Woord was bij God, en het Woord was God; dit was in den beginne bij God, alle dingen zijn door Hem gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt dat gemaakt is; en het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid, (Johannes 1:1,2,3,14; 3:13; 6:62).

Hemelse Verborgenheden 2849.

Dat de woorden: 'als de sterren der hemelen' de menigte van erkentenissen van het goede en ware betekenen, blijkt uit de betekenis van de sterren, dus de erkentenissen van het goede en het ware, waarover: (1808, 2495). De geestelijken zijn zij die in het Woord hier en daar met de sterren worden vergeleken, en dit vanwege de erkentenissen van het goede en ware, die zij hebben. Maar de hemelsen worden niet daarmee vergeleken, aangezien dezen geen erkentenissen maar innerlijke gewaarwordingen hebben. Bovendien, aangezien de sterren de nacht verlichten, want de geestelijken hebben een licht van de nacht, zoals van de maan en de sterren, in vergelijking met het licht van de dag, waarin de hemelsen zijn. Dat de geestelijken vergelijkenderwijze in het duistere zijn, zie: (1043, 2708, 2715).

Hemelse Verborgenheden 2859.

Dat de woorden 'Abraham woonde te Beerschebah', betekenen, dat de Heer deze leer zelf is, blijkt uit de betekenis van wonen, uit de uitbeelding van Abraham, en uit de betekenis van Beerschebah, waarover eerder en tevens uit hetgeen onmiddellijk voorafgaat. 'Wonen in Beerschebah', wil zeggen: in de leer zijn, maar wanneer het op de Heer betrekking heeft, betekent deze uitdrukking dit, dat Hij de leer is, zoals in de hemel wonen, wanneer het van de Heer gezegd wordt, niet alleen betekent dat Hij in de hemel is, maar ook dat Hijzelf de hemel is, want Hij is het al van de hemel, (551, 552). Dat de Heer het Woord is, is bekend, en dus is de Heer de leer, (2351), want alle leer is uit het Woord; het al van de leer in het Woord is uit de Heer en gaat over de Heer. In de innerlijke zin van het Woord wordt over niets dan over de Heer en over Zijn Rijk gehandeld, zoals herhaaldelijk is aangetoond. Het is het Goddelijk Menselijke van de Heer, waarover de innerlijke zin van het Woord in het bijzonder handelt, en het al van de leer in het Woord ten aanzien van de mens bestaat daarin, Hem te vereren en Hem lief te hebben.

Hemelse Verborgenheden 2863.

… Dat er bij de heidenen waarheden zijn kan uit vele dingen blijken; want het is bekend dat er oudtijds bij de heidenen wijsheid en inzicht was, zoals dat zij één God erkenden en over Hem op een heilige wijze schreven; ook dat zij de onsterfelijkheid van de ziel erkenden en een leven na de dood. Verder ook de gelukzaligheid van de goeden en de rampzaligheid van de bozen, en verder dat zij de voorschriften van de Tien Geboden tot wet hadden, namelijk dat God vereerd moest worden, dat ouders geëerd moeten worden, dat men niet zou doden, stelen en echtbreken, en dat men het goed van anderen niet zou begeren. Ook waren zij er niet mee tevreden in uiterlijk dingen van dien aard te zijn, maar ze wilden zo in innerlijke dingen zijn. Evenzo is het heden te dage; de hogerstaande heidenen uit alle delen van de wereld, spreken over dergelijke dingen soms beter dan de Christenen, en ook spreken zij niet alleen beter daarover, maar zij leven dienovereenkomstig. Deze en vele andere waarheden zijn bij de heidenen en verbinden zich met het goede dat zij van de Heer hebben; en door de verbinding daarvan zijn zij in een staat om nog meer waarheden te ontvangen, daar de ene waarheid de andere erkent, en zij zich geredelijk vergezelschappen, want ze houden verband met en zijn verwant aan elkaar. Dit is de reden dat zij die in het goede waren in de wereld, geredelijk de waarheden van het geloof ontvangen in het andere leven; de valsheden die bij hen zijn, verbinden zich niet met het goede, doch passen zich er slechts bij aan, maar zo, dat ze daarvan gescheiden kunnen worden. Hetgeen verbonden is, blijft, maar hetgeen is aangepast, wordt gescheiden, en het wordt gescheiden, wanneer zij de waarheden van het geloof leren en opnemen. Al het ware van het geloof verwijdert en scheidt het valse, zodat men er tenslotte van gruwt en het schuwt …

Hemelse Verborgenheden 2884.

Het vrije van de eigen- en de wereldliefde en van de begeerten ervan, is allesbehalve het vrije; het is volslagen het slaafse. Maar toch wordt het het vrije genoemd, zoals liefde, aandoening en verlustiging in beiderlei zin wordt genomen. Toch is de eigen- en de wereldliefde allesgehalve liefde, maar haat, bijgevolg evenzo de aandoening en de verlustiging daarvan. Deze worden zo genoemd naar hetgeen ze schijnen, niet naar hetgeen ze zijn.

Hemelse Verborgenheden 2896.

Het Woord in de Oudste Kerk, die vóór de vloed bestond, was geen geschreven Woord, maar het werd eenieder die tot de Kerk behoorde geopenbaard. Want zij waren hemelse mensen en dus in de innerlijke gewaarwording van het goede en het ware, zoals de engelen met wie zij ook omgang hadden, zo hadden zij het Woord in hun harten geschreven, zie: (597, 607, 895, 920, 1114 tot 1125). Daar zij hemelse mensen waren en omgang hadden met de engelen, waren voor hen alle dingen die zij zagen en met enig zintuig vatten, uitbeeldend en aanduidend voor hemelse en geestelijke dingen, die in het Rijk van de Heer zijn. Zij zagen dus weliswaar de wereldse en aardse dingen met de ogen, of vatten die met enig zintuig, maar daaruit en daardoor dachten ze over de hemelse en geestelijke dingen. Op deze en op geen andere wijze konden zij met de engelen spreken, want de dingen die bij de engelen zijn, zijn hemels en geestelijk, en wanneer zij tot de mens komen, vallen zij in dergelijke dingen als er bij de mens in de wereld zijn. Dat elk van de dingen in de wereld, de dingen die in de hemelen zijn, uitbeeldt en aanduidt, is nu van het eerste hoofdstuk van Genesis tot hiertoe aangetoond. Vandaar kwamen de dingen van uitbeeldende en aanduidende aard, die, toen de gemeenschap met de engelen begon op te houden, verzameld werden door hen, die onder Chanoch worden verstaan, en dat dit werd aangeduid door deze woorden: 'Chanoch wandelde voor zich heen met God, en niet meer, want God nam hem weg', (Genesis 5:24; 521).

Hemelse Verborgenheden 2996.

Het is in deze wereld een allerdiepste verborgenheid, terwijl niets in het andere leven meer bekend is aan iedere geest, dat alle dingen die in het menselijk lichaam zijn, een overeenstemming hebben met de dingen die in de hemel zijn. Zelfs dermate dat er zelfs niet de kleinste bijzonderheid in het lichaam is, waarmee niet iets geestelijks en hemels overeenstemt, of, wat hetzelfde is, waarmee hemelse gezelschappen niet overeenstemmen. Want deze zijn overeenkomstig alle geslachten en soorten van hemelse en geestelijke dingen, en wel in zo'n orde, dat ze tezamen één mens vormen, en dit ten aanzien van alle dingen in het algemeen en in het bijzonder, zowel de innerlijke als de uiterlijke. Dit is de reden dat de gezamenlijke hemel ook de Grootste Mens wordt genoemd, en dit is de reden dat zo vaak gezegd wordt, dat het ene gezelschap behoort tot de ene streek van het lichaam en het andere gezelschap tot een ander gebied. De oorzaak hiervan is deze, dat de Heer de enige Mens is, en de hemel Hem uitbeeldt, en dat het goddelijk goede en ware dat van Hem komt datgene is wat de hemel maakt. Van de engelen die daarin zijn wordt dan ook gezegd dat zij in de Heer zijn. Zij die echter in de hel zijn, bevinden zich buiten deze Grootste Mens en stemmen overeen met vuiligheid en verder ook met ziekten en gebreken.

Hemelse Verborgenheden 2998.

Dat er dergelijke overeenstemmingen zijn is mij door vele jaren heen zo vertrouwd geworden, dat nauwelijks iets meer vertrouwd kan zijn, ofschoon dit feit van dien aard is dat de mens niet weet dat het bestaat en niet gelooft dat hij enige verbinding met de geestelijke wereld heeft, terwijl toch alle verbinding juist uit deze overeenstemmingen voortkomt. Noch hijzelf, noch enig deel in hem zou zelfs niet een ogenblik kunnen bestaan zonder deze verbinding; zijn gehele bestaan komt er uit voort. Het is mij ook te weten gegeven welke gezelschappen van engelen tot welke streek in het lichaam behoren, en ook van welke aard zij zijn. Bijvoorbeeld welke gezelschappen en van welke aard behoren tot de streek van het hart; welke gezelschappen en van welke aard tot de streek van de longen, verder ook welke tot de streek van de lever behoren en welke tot de zintuigen, zoals tot het oog, tot de oren, tot de tong en tot de overige. Hierover zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer als een apart onderwerp worden gehandeld.

Hemelse Verborgenheden 3021.

… Want alle delen van het menselijk lichaam stemmen overeen met geestelijke en hemelse dingen in de Grootste Mens, die de hemel is. Zoals de dijen en de lendenen overeenstemmen met de echtelijke liefde. Deze dingen waren de Oudsten bekend en daarom hadden ze veel gebruiken die hierop berustten, onder meer ook dit, dat ze de hand onder de dij legden wanneer ze tot iets goeds van de echtelijke liefde verplicht werden. De kennis van dergelijke dingen, die bij de Oudsten in de hoogste achting stond, en tot de voornaamste dingen van hun wetenschap en inzicht behoorden, is heden ten dage volledig verloren geraakt, en wel dermate, dat men zelfs niet eens meer weet dat er een overeenstemming bestaat. Vandaar zal het wellicht verwondering wekken dat dergelijk dingen door dit gebruik worden aangeduid …

… Dat de dij de echtelijke liefde betekent, is zoals gezegd vanwege de overeenstemming, en kan ook uit andere plaatsen uit het Woord blijken, zoals uit de voorgeschreven procedure, wanneer een vrouw door haar man van echtbreuk beschuldigd werd, bij Mozes: 'De priester zal de vrouw met de eed van de vervloeking beëdigen, en de priester zal tot de vrouw zeggen: Jehovah zette u tot een vloek en tot een eed in het midden van het volk, wanneer Jehovah uw dij laat vervallen en uw buik laat zwellen. Als hij haar het water te drinken gegeven zal hebben, en het zal geschieden, indien zij bevlekt geworden is, en tegen haar man door overtreding overtreden heeft, en de wateren die vervloekt zijn, zullen in haar komen tot bitterheid, en haar buik zal zwellen en haar dij vervallen en de vrouw zal in het midden van haar volk tot een vloek zijn', (Numeri 5:21, 27). Dat de dij vervallen zal, betekent het boze van de echtelijke liefde of de echtbreuk. De overige bijzonderheden die in deze procedure vermeld worden, betekenden elk afzonderlijk bepaalde dingen, zodat er niet het minste is dat niet iets insluit, hoezeer de mens ook, die zonder enige voorstelling van het heilige, het Woord leest, verwonderd zal zijn, waarom er dergelijke dingen in voorkomen …

Hemelse Verborgenheden 313

… Hierna wordt gehandeld over de voorbereiding en verlichting van de natuurlijke mens, opdat daaruit het ware, wat met het goede in het redelijke verbonden moet worden, opgeroepen zou worden. Het is met die voorbereiding en verlichting als volgt gesteld: er zijn twee lichten, die de verstandelijke dingen van de mens vormen; het licht van de hemel en het licht van de wereld. Het licht van de hemel komt van de Heer, die voor de engelen in het andere leven Zon en Maan is, zie (1053, 1521, 1529, 1530). Het licht van de wereld is uit de zon en de maan, die voor het lichamelijk gezicht verschijnen. De innerlijke mens heeft zijn gezicht en verstand van het hemelse licht; de uiterlijke mens heeft echter zijn gezicht en verstand van het wereldse licht. De invloeiing van het hemelse licht in de dingen die tot het licht van de wereld behoren, bewerkt de verlichting en tevens de waarneming. Dit is een waarneming van het ware, wanneer er overeenstemming is, en een waarneming van het valse in plaats van het ware, als er geen overeenstemming is. Maar de verlichting en de waarneming kunnen niet bestaan, wanneer er geen aandoening of liefde is, die de geestelijke warmte is, en leven geeft aan de dingen, die door het licht verlicht worden. Vergelijkenderwijs is het niet het licht van de zon dat leven geeft aan de dingen van het plantenrijk, maar de warmte die in het licht is, zoals duidelijk uitkomt in de jaargetijden. In de verzen die nu volgen, wordt de voorbereiding beschreven van de natuurlijke mens van de Heer; namelijk dat het licht van de hemel, wat het goddelijk licht van de Heer is, invloeide in de dingen die tot het licht van de wereld behoorden in Zijn natuurlijke mens, opdat Hij daaruit het ware, dat met het goede in het redelijke verbonden moest worden, zou uitleiden, dus langs de gewone weg. Hij wilde dus zoals een ander mens geboren worden, en zoals ieder ander onderricht worden, en zoals een ander wederverwekt worden. Echter met dit verschil; de mens wordt wederverwekt door de Heer, terwijl de Heer niet alleen Zichzelf wederverwekte, maar ook verheerlijkte, dat wil zeggen, Zich Goddelijk maakte. Verder ook, dat de mens door de invloed van de naastenliefde en van het geloof een nieuw mens wordt, de Heer daarentegen door de Goddelijke Liefde, die in Hem is, en die van Hem is. Hieruit kan men zien dat de wederverwekking van de mens een beeld is van de verheerlijking van de Heer, of, wat hetzelfde is, dat men in het proces van wederverwekking van de mens als in een beeld, ofschoon verwijderd, de voortgang kan zien van de verheerlijking van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 3167.

…Ieder mens heeft een innerlijke en een uiterlijke; zijn innerlijke wordt de innerlijke mens genoemd en zijn uiterlijke de uiterlijke mens. Maar wat de innerlijke mens is en wat de uiterlijke is weinigen bekend. De innerlijke mens is dezelfde als de geestelijke mens en de uiterlijke is dezelfde als de natuurlijke mens. Het is de geestelijke mens die verstaat en wijs is door de dingen die tot het licht van de hemel behoren; maar de natuurlijke mens door de dingen die tot het licht van de wereld behoren, (3138). Want in de hemel zijn niets dan geestelijke dingen, maar in de wereld niets dan natuurlijke dingen. De mens werd zo geschapen dat het geestelijke en natuurlijke in hem, dat wil zeggen, zijn geestelijke en natuurlijke mens, zouden samenstemmen of één uitmaken. Maar dan moest de geestelijke mens alle dingen in de natuurlijke rangschikken en de natuurlijke gehoorzamen, zoals de knecht zijn heer. Maar door de val begon de natuurlijke mens zich boven de geestelijke te verheffen en keerde hij dus de goddelijke orde zelf om, en dientengevolge scheidde de natuurlijke mens zich van de geestelijke af. Hij bezat toen ook niet meer geestelijke dingen dan die, welke konden binnendringen, als het ware door spleten, en het vermogen tot denken en spreken geven. Maar opdat de geestelijke dingen opnieuw zouden invloeien in de natuurlijke mens, moest hij door de Heer wederverwekt worden, dat wil zeggen, het ware uit de natuurlijke mens moest ingewijd worden in, en verbonden met het goede in de redelijke mens. Wanneer dit geschiedt, naderen de geestelijke dingen de natuurlijke mens, want dan vloeit het licht van de hemel in en verlicht de dingen die in de natuurlijke mens zijn, en maakt dat de dingen die daar zijn, het licht ontvangen, de goedheden daarin de warmte van het licht, dat wil zeggen, de liefde en de naastenliefde, het ware echter de stralen van het licht, dat wil zeggen, het geloof. Op deze wijze bezitten het natuurlijk goede en het natuurlijk ware geestelijke dingen daarvandaan. Dan is het natuurlijk goede alle bekoring en verlustiging vanwege het einddoel, het geestelijke te dienen, en zo dus de naaste, in meerdere mate de gemeenschap, nog meer het Rijk van de Heer en boven alles de Heer. Het natuurlijk ware is al het leerstellige en de feitenkennis, met als doel wijs te zijn, dat wil zeggen 'deze dingen te doen.

Hemelse Verborgenheden 3195.

Dat de woorden: 'en hij woonde in het land van het zuiden', (Genesis 24:62), betekenen, dus in het goddelijk licht, blijkt uit de betekenis van wonen, wat leven is, (1293), en heeft betrekking op het goede, (2268, 2451, 2712); en uit de betekenis van het land van het zuiden, wat het goddelijk licht is, want het zuiden betekent het licht, en wel het licht van het inzicht, dat wijsheid is, (1458). Maar 'het land van het zuiden', betekent de plaats en de staat waar het licht is …

In het Woord wordt herhaaldelijk van licht melding gemaakt en in de innerlijke zin wordt daarmee het ware aangeduid dat uit het goede voortkomt. Maar in de hoogste zin wordt door het licht de Heer Zelf aangeduid, omdat Hij het Goede en het Ware Zelf is. Er is ook inderdaad licht in de hemel, maar oneindig veel blinkender dan het licht op aarde, (1053, 1117, 1521 tot 1533, 1619 tot 1632). In dit licht zien geesten en engelen elkaar en door middel van dit licht is al de heerlijkheid die in de hemel is, zichtbaar. Ten aanzien van het lichtende verschijnt dit licht weliswaar als het licht in de wereld, maar toch is het daaraan niet gelijk, want het is niet natuurlijk, maar geestelijk en draagt wijsheid in zich, zodat het niets anders is dan wijsheid die op deze wijze voor hun ogen blinkt. Vandaar dan ook, dat hoe wijzer de engelen zijn, in des te blinkender licht zij zijn, (2776). Dit licht verlicht ook het verstand van de mens, vooral dat van de wederverwekte mens, maar het wordt door de mens niet waargenomen, zolang hij in het leven van het lichaam is; de oorzaak hiervan is het licht van de wereld dat heerst. De boze geesten in het andere leven zien elkaar ook en ook zij zien verschillende dingen van uitbeeldende aard die ontstaan in de geestenwereld. Deze ontstaan weliswaar krachtens het licht van de hemel, maar het is een schijnsel zoals van een kolenvuur, want in een dergelijk schijnsel wordt het licht van de hemel veranderd, wanneer het tot hen komt. Wat de oorsprong zelf van het licht betreft, dit was van eeuwigheid aan van de Heer alleen, want het Goddelijk Goede zelf en het Goddelijk Ware zelf, waaruit het licht voortkomt, is de Heer. Het Goddelijk Menselijke dat van eeuwigheid aan was, (Johannes 17:5), was dat Licht zelf. Omdat dit licht het menselijk geslacht niet meer kon bereiken, omdat dit zich zover had verwijderd van het goede en ware, dus van het licht, en zichzelf in duisternis had gestort, wilde de Heer door middel van de geboorte het menselijke zelf aantrekken. Op deze wijze kon Hij niet alleen de redelijke maar ook de natuurlijke dingen van de mens verlichten. Hij maakte immers zowel het redelijke als het natuurlijke in Zichzelf Goddelijk, opdat Hij ook een licht zou kunnen zijn voor hen die in zo'n dikke duisternis waren. Dat de Heer het Licht is, dat wil zeggen, het Goede zelf en het Ware zelf, en dat dus uit Hem alle inzicht en wijsheid voortkomt, dus alle heil, kan uit tal van plaatsen in het Woord blijken, zoals bij Johannes: 'In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en God was het Woord; in Hem was het leven, en het leven was het licht der mensen; Johannes kwam om van het licht te getuigen, hij was dat licht niet, maar opdat hij van het licht getuigen zou; het was het ware licht, dat verlicht ieder mens, komende in de wereld', (Johannes 1:1,4,7,8,9). Het Woord was het Goddelijk Ware, dus de Heer Zelf ten aanzien van het Goddelijk Menselijke, waarvan gezegd wordt, dat het Woord bij God was, en dat God het Woord was. Bij dezelfde: 'Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen, maar de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht', (Johannes 3:19); het licht staat voor het Goddelijk Ware. Bij dezelfde: 'Jezus zei: Ik ben het licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben', (Johannes 8:12). Bij dezelfde: 'Nog een korte tijd is het licht met ulieden, terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange; terwijl gij het licht hebt, gelooft in het licht, opdat gij zonen van het licht moogt zijn', (Johannes 12:35,36). Bij dezelfde: 'Die Mij ziet, ziet Hem, die Mij gezonden heeft, Ik ben een licht, in de wereld gekomen, opdat eenieder, die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve', (Johannes12:45,46). Bij Lukas: 'Mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken, een licht tot openbaring voor de heidenen, en de heerlijkheid van Uw volk Israël', (Lukas 2:30,31,32), de profetie van Simeon aangaande de Heer, toen Hij geboren was. Bij Matthéüs: 'Het volk, dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en degenen die zaten in de streek en de schaduw des doods, voor hen is een licht opgegaan', (Matthéüs 4:16; Jesaja 9:1). In deze plaatsen blijkt duidelijk dat de Heer ten aanzien van het Goddelijk Goede en Ware in het Goddelijk Menselijk, Licht wordt genoemd. Eveneens in de profetieën van het Oude Testament, zoals bij Jesaja: 'Het licht van Israël zal tot een vuur zijn, en zijn Heilige tot een vlam', (Jesaja 10:17). Bij dezelfde: 'Ik, Jehovah, heb u geroepen in gerechtigheid, en Ik zal u geven tot een verbond van het volk, en tot een licht van de heidenen', (Jesaja 42:6). Bij dezelfde: 'Ik heb u gegeven tot een licht van de heidenen, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde', (Jesaja 49:6). Bij dezelfde: 'Sta op, verlicht, want Uw licht is gekomen, en de heerlijkheid van Jehovah is over u opgegaan; de heidenen zullen tot Uw licht gaan, en koningen tot de glans van Uw opgang', (Jesaja 60:1,3). Dat al het licht van de hemel, dus de wijsheid en het inzicht, van de Heer komt, bij Johannes: 'De heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, neerdalende van God uit de hemel, toebereid als een bruid, die voor haar echtgenoot versierd is, behoeft de zon niet, en de maan niet, dat zij in dezelve zouden lichten; de heerlijkheid Gods zal haar verlichten, en het Lam is haar lamp', (Openbaring 21:2, 23). Ten aanzien van hetzelfde verder nog: 'Aldaar zal geen nacht zijn, en zij hebben geen lamp noch licht van de zon nodig, want de Heer God verlicht hen', (Openbaring 22:5). Ook bij Jesaja: 'De zon zal u niet meer wezen tot een licht overdag, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar Jehovah zal u wezen tot een licht der eeuwigheid, en uw God tot uw sierlijkheid; uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan zal niet ingetrokken worden, want Jehovah zal u tot een licht der eeuwigheid wezen', (Jesaja 60:19, 20). 'De zon zal niet meer wezen tot een licht overdag en tot een glans zal de maan niet lichten', wil zeggen dat dit het geval zal zijn niet met de dingen die tot het natuurlijk licht behoren, maar met de dingen die tot het geestelijk licht behoren, die daarmee worden aangeduid, dat Jehovah tot een licht der eeuwigheid zal wezen. Dat Jehovah hier en elders in het Oude Testament genoemd, de Heer is, zie: (1343, 1736, 2156, 2329, 2921, 3023, 3035). Dat Hij het licht van de hemel is, openbaarde Hij ook aan de drie discipelen: Petrus, Jakobus en Johannes, namelijk 'toen Hij van gedaante veranderd werd, blonk Zijn aangezicht, gelijk de zon, maar Zijn klederen werden gelijk het licht', (Matthéüs 17:2). 'het aangezicht gelijk de zon', was het Goddelijk Goede; 'de klederen gelijk het licht', het Goddelijk Ware. Hieruit kan men weten wat bedoeld wordt met de uitdrukking in de zegen: 'Jehovah doe Zijn aangezichten over u lichten, en erbarme Zich uwer', (Numeri 6:25); dat de aangezichten van Jehovah de barmhartigheid, de vrede en het goede zijn, zie: (222, 223), en dat de zon de Goddelijke liefde is, dus dat het de Goddelijke liefde van de Heer is, die als een Zon in de hemel van de engelen verschijnt, (30 tot 38, 1053, 1521, 1529, 1530, 1531, 2441, 2495).

Hemelse Verborgenheden 3217.

Als bij de engelen sprake is van verstandelijke dingen, verschijnen in de wereld der geesten onder hen, of in de gezelschappen die overeenstemmen, paarden en wel naar grootte, vorm, kleur en houding overeenkomstig de voorstellingen die de engelen over de verstandelijke dingen hebben. Ook zijn deze paarden op verschillende wijze opgetuigd. Er is ook een plaats van enige diepte, een weinig naar rechts, die de woonplaats van de inzichtsvollen wordt genoemd; er verschijnen daar voortdurend paarden. De reden is dat degenen die zich daar bevinden over het verstandelijke nadenken, en wanneer een gesprek van de engelen over verstandelijke dingen handelt en bij hen in hun gedachten invloeit, worden paarden uitgebeeld. Hieruit kon blijken wat door de paarden die de profeten zagen, werd aangeduid, en ook de in het Woord vermelde paarden, namelijk de verstandelijke dingen, (2769, 2761, 2762).

Hemelse Verborgenheden 3219.

Wanneer de engelen in gesprek zijn over gedachten en voorstellingen en over de invloeiing, verschijnen in de wereld der geesten als het ware vogels, gevormd overeenkomstig het onderwerp van hun gesprek. Dit is de reden waarom de vogels in het Woord de redelijke dingen betekenen of die dingen die tot de gedachte behoren, zie: (40, 745, 776, 991). Eens zag ik enkele vogels, een was duister en wanstaltig, maar twee andere edel en mooi, en toen ik ze zag, zie, daar stormden enige geesten in mij binnen met zulk een hevigheid, dat ze in mijn zenuwen en beenderen een siddering teweeg brachten. Ik was van mening, dat boze geesten toen, als herhaaldelijk eerder, in mij binnendrongen, in een poging om mij te verderven; maar dat was niet zo. Toen de siddering ophield en ook de beweging van de geesten die mij bestormden, sprak ik met hen en vroeg, wat er toch aan de hand was. Ze zeiden dat ze neergevallen waren uit een zeker gezelschap van engelen, waarin gesproken werd over de gedachten en de invloeiing, en dat zij van mening waren, dat de dingen die tot de gedachte behoren, van buiten invloeien, te weten, door middel van de uiterlijke zinnen, overeenkomstig de schijn. Maar de hemelse gezelschappen waarin ze zich bevonden, waren van mening, dat ze van binnen invloeien; en dat ze, terwijl ze in het valse waren, van daar waren neergevallen; niet dat zij neergeworpen waren, want de engelen werpen niemand van zich neer, maar aangezien zij in valsheid waren, vielen ze uit zichzelf van daar neer en dit was de oorzaak. Hierdoor werd mij te weten gegeven dat het gesprek in de hemel over de gedachten en de invloed door vogels werd uitgebeeld, en het gesprek van degenen die in het valse zijn, door duistere en wanstaltige vogels; maar het gesprek van degenen die in het ware zijn, door edele en mooie vogels. Tevens werd ik daarin onderricht, dat alle dingen van de gedachte van binnen invloeien en dus niet van buiten, hoewel het zo schijnt. Er werd gezegd dat het tegen de orde is dat het latere invloeit in het eerdere, of het grovere in het fijnere, dus dat het lichaam invloeit in de ziel.

Hemelse Verborgenheden 3222.

Voorts worden de liefden en haar aandoeningen uitgebeeld door vlammen, en dit met onuitsprekelijke verscheidenheid. Waarheden worden echter uitgebeeld door lichten, en door ontelbare schakeringen van licht. Hieruit kan blijken vanwaar het komt, dat in het Woord door vlammen de goedheden worden aangeduid, die van de liefde zijn, en door lichten de waarheden die van het geloof zijn.

Hemelse Verborgenheden 3246.

Uit wat eerder meermalen werd aangetoond, (3235) over diegenen die het geestelijk Rijk van de Heer uitmaken en geestelijken worden genoemd, kan blijken, dat zij geen zonen zijn van het huwelijk zelf van het goede en het ware, maar uit een zeker verbond, dat niet zo echtelijk is. Weliswaar zijn zij uit dezelfde vader, maar niet uit dezelfde moeder; dat wil zeggen, zij zijn uit hetzelfde Goddelijk Goede, maar niet uit hetzelfde Goddelijk Ware. Want daar de hemelsen uit het huwelijk zelf van het goede en het ware zijn, hebben zij het goede en vandaar het ware, daarom vorsen zij nooit na wat waar is, maar dit worden zij innerlijk uit het goede gewaar. Ook is er bij hen over het ware niet verder sprake dan dat het zo is …

… Maar de geestelijken die dus niet uit zo'n echtelijk verbond zijn, weten niet uit enige innerlijke gewaarwording wat het ware is, maar zij noemen datgene waar wat hun door ouders en leermeesters als waar is meegedeeld, en daarom is er bij hen niet het huwelijk van het goede en het ware. Toch wordt het ware dat zij op deze wijze geloven door de Heer voor waar aangenomen, wanneer zij in het goede van het leven zijn, (1832) …

Oudtijds was het, opdat zowel de hemelsen als de geestelijken zouden worden uitgebeeld, toegestaan, behalve een echtgenote ook een bijwijf te hebben. Dit bijwijf werd aan de echtgenoot gegeven door de echtgenote en werd dan zijn vrouw genoemd, of er werd van haar gezegd dat zij hem tot een vrouw gegeven was …

… Dat deze Ouden behalve hun echtgenote bijwijven hadden …, was uit toelating ter wille van de uitbeelding, namelijk van de hemelse Kerk door de echtgenote, en van de geestelijke Kerk door het bijwijf. Het was uit toelating, aangezien ze van dien aard waren dat ze geen echtelijke liefde hadden en dus was het huwelijk voor hen ook geen huwelijk, maar slechts een vleselijke koppeling ter wille van het voortbrengen van kroost. Voor hen konden er toelatingen zijn zonder kwetsing van de echtelijke liefde en van het daaruit voortvloeiende verbond, maar nooit voor hen die in het goede en ware zijn en die innerlijke mensen zijn of kunnen worden; want zodra een mens in het goede en ware is en in innerlijke dingen, houden dergelijke dingen op. Dit is de reden, waarom het de Christenen niet veroorloofd is, zoals het de Joden was, aan de echtgenote voor zichzelf enig bijwijf toe te voegen, en dat zo iets echtbreuk is…

Hemelse Verborgenheden 3249.

Dat de woorden 'oostwaarts naar het land van het oosten', betekenen naar het goede van het geloof, blijkt uit de betekenis van het oosten en van het land van het oosten. Het goede van het geloof, dat wordt aangeduid door het land van het oosten, is niets anders dan dat, wat in het Woord 'liefde jegens de naaste' wordt genoemd, en liefde jegens de naaste is niets anders dan een leven overeenkomstig de geboden van de Heer. Dat door het land van het oosten dit wordt aangeduid, zie: (1250). Daarom werden zij die in de erkentenissen van het goede van het geloof waren, zonen van het oosten genoemd.

Hemelse Verborgenheden 3263.

… Wat de geestelijke Kerk van de Heer betreft, moet men weten, dat die zich over het gehele aardrijk uitstrekt, want ze is niet beperkt tot hen, die het Woord hebben en vandaar de Heer kennen en enkele waarheden van het geloof, maar deze Kerk is ook bij hen die het Woord niet hebben en dus in volslagen onwetendheid verkeren ten aanzien van de Heer, en dus bijgevolg geen enkele waarheid van het geloof weten - want alle waarheden van het geloof betreffen de Heer - dat wil zeggen, bij de van de Kerk verwijderde heidenen, want er zijn verscheidenen onder hen, die door een redelijk schijnsel weten, dat er één God is, dat Hij alle dingen heeft geschapen en dat Hij alle dingen in stand houdt, voorts dat van Hem al het goede, en dus al het ware komt, en dat de gelijkenis met Hem de mens zalig maakt. En bovendien leven zij overeenkomstig hun godsdienstigheid, in de liefde tot die God, en in de liefde jegens de naaste; uit de aandoening van het goede, doen zij de werken van de naastenliefde, en uit de aandoening van het ware vereren zij het Hoogste Wezen. Zij, die onder de heidenen van deze aard zijn, zijn diegenen, die zich in de geestelijke Kerk van de Heer bevinden; en hoewel zij, zolang zij in de wereld zijn, van de Heer niets weten, hebben zij toch in zich de eredienst en de stilzwijgende erkenning van Hem, wanneer zij in het goede zijn, want in al het goede is de Heer tegenwoordig. Daarom erkennen zij Hem in het andere leven dan ook geredelijk, en ontvangen zij meer dan de Christenen, die niet zozeer in het goede zijn, de waarheden van het geloof in Hem, zoals blijken kan uit wat over de staat en het lot van de naties en volken buiten de Kerk in het andere leven uit ondervinding is onthuld, (2589 tot 2604). Het natuurlijk schijnsel dat zij hebben, heeft het geestelijke in zich, want zonder het geestelijke, dat van de Heer komt, kunnen dergelijke dingen nooit erkend worden…

Hemelse Verborgenheden 3341.

Aangezien de uitbeeldingen in het andere leven niet kunnen bestaan dan door verschillen van licht en schaduw, moet men weten, dat alle licht, dus alle inzicht en wijsheid van de Heer komt; en dat alle schaduw, dus alle waanzin en dwaasheid van het eigene komt dat de mens, de geest en de engel heeft. Uit deze beide oorsprongen vloeien voort en van deze beide worden afgeleid alle wisselingen die tot het licht en de schaduw in het andere leven behoren.

Hemelse Verborgenheden 3350.

Opdat duidelijk mag uitkomen van welke aard de uitbeeldende dingen zijn, mag nog een voorbeeld aangehaald worden: ik hoorde zeer vele engelen van de inwendige hemel, die tezamen of in gemeenschap een uitbeelding vormden. De geesten rondom mij konden dit niet gewaar worden, dan alleen door een bepaalde invloed van een inwendige aandoening. Het was een koor waarin deze vele engelen gezamenlijk hetzelfde dachten en hetzelfde spraken. Door uitbeeldingen vormden zij een gouden kroon met diamanten om het hoofd van de Heer. Dit vond tevens plaats door snel opeenvolgende reeksen van uitbeeldingen, zoals die van de gedachte en van de spraak, zie: (3342, 3343, 3344). Wat wonderbaarlijk is, hoewel het er zeer velen waren, dachten en spraken zij niettemin allen als één, zo beeldden zij uit als één, en dit omdat niemand uit zichzelf iets anders wilde doen, nog minder boven de overigen staan en het koor leiden. Wie dit doet wordt onmiddellijk vanzelf afgescheiden; maar zij lieten zich wederkerig door elkaar leiden, dus allen in het bijzonder en in het algemeen door de Heer. In dergelijke harmonieën worden alle goede mensen gebracht die in het andere leven komen. Daarom werden zeer vele koren gehoord die verschillende uitbeeldende dingen vertoonden, en hoewel het vele koren waren en velen in elk koor, handelden zij niettemin als één, want uit de vorm van verschillende dingen kwam een geheel voort, waarin hemelse schoonheid lag. Zo kan dus de gehele hemel, die uit myriaden van myriaden bestaat, als één tezamen werken, omdat zij in de wederkerige liefde zijn, want op deze wijze laten zij zich door de Heer leiden. En het wonderbaarlijke is, hoe meer het er zijn; dat wil zeggen hoe meer myriaden die de hemel uitmaken, des te scherper onderscheiden en des te volmaakter zijn alle dingen tot in bijzonderheden; en ook, hoe innerlijker de hemel is, waartoe de engelen behoren, want alle volmaaktheid neemt meer en meer toe naar de innerlijker dingen.

Hemelse Verborgenheden 3356.

Dat de aardbeving de verandering van staat is, (Matthéüs 24:3-8; Ezechiël 38:18-29; Joël 2:10; Jesaja 38:18-20; Psalm 18:7,8; Apocalyps 6:12,13; 11:13), vindt hierin zijn oorzaak, de beving vindt plaats in ruimte en tijd en in het andere leven is er geen voorstelling van ruimte en tijd, maar in plaats daarvan een voorstelling van staat. In het andere leven verschijnen alle dingen weliswaar als in de ruimte en volgen ze elkaar op als in de tijd, maar in zichzelf zijn ruimte en tijd daar veranderingen van staat, want daaruit komen zij voort. Dit is iedere geest overbekend, ook de boze, die door in anderen gebrachte veranderingen van staat bewerkstelligen, dat zij op een andere plaats verschijnen, terwijl ze daar niet zijn. Ook de mens kan het bekend zijn uit het feit dat voor zoveel de mens in de staat van de aandoeningen en van de daaruit voortvloeiende vreugde is, en voor zoveel hij in de staat van de gedachten en vandaar in de staat van de afwezigheid van het lichaam is, hij niet in de tijd is, want verscheidene uren schijnen hem dan nauwelijks als één uur toe. De reden hiervan is deze; omdat zijn innerlijke mens of geest staten heeft, waarmee de ruimten en tijden in de uiterlijke mens overeenstemmen. Daarom is de beving - omdat die een geleidelijke voortgang in ruimte en tijd is - in de innerlijke zin een verandering van staat.

Hemelse Verborgenheden 3413.

Dat de woorden: 'en vulden dezelve met stof', (Genesis 26:15) betekenen, door aardse dingen, dat wil zeggen, door eigenliefde en liefde tot gewin, blijkt uit de betekenis van stof, dus datgene wat van dien aard is, (249). De inwendige zin is deze, dat zij die Filistijnen worden genoemd, dat wil zeggen, die niet in het leven maar in de leer zijn, de inwendige waarheden in vergetelheid brengen door aardse liefden, te weten: de eigenliefde en de liefde tot gewin. Vanwege deze liefden werden zij 'onbesnedenen' genoemd, (2039, 2044, 2056, 2632). Want zij die in deze liefden zijn, kunnen niet anders dan de putten van Abraham met stof vullen, dat wil zeggen, de inwendige waarheden van het Woord in vergetelheid brengen door aardse dingen; want vanwege deze liefde kunnen zij geenszins de geestelijke dingen zien, dat wil zeggen, die dingen die tot het uitgaande licht van het ware van de Heer behoren, want liefden voeren duisternis binnen en deze blust dit licht uit. Zoals eerder gezegd, (3412), worden zij die in de wetenschap alleen en niet in het leven zijn, bij de nadering van het uitgaande licht van het ware dat van de Heer komt, geheel en al verduisterd en stompzinnig, ja zelfs worden zij van dien aard, dat ze woedend worden, en op alle mogelijke manieren de waarheden trachten te verstrooien. De eigenliefde en de liefde tot gewin is van dien aard dat ze niet duldt, dat iets van het ware, dat van het Goddelijke uitgaat, haar nabij komt. Niettemin kunnen zulke personen zich daarop beroemen en daarmee pronken, dat zij de waarheden weten, ja zelfs prediken zij deze met een soort van ijver, maar het zijn de vuren van de liefden, die hen ontsteken en aandrijven; de ijver is slechts de gloed ervan. Dit blijkt voldoende hieruit dat zij met een dergelijke ijver of gloed tegen hun eigenlijke leven zelf kunnen prediken. Dit zijn de aardse dingen, waarmee het Woord zelf, dat de fontein van al het ware is, verstopt wordt …

Hemelse Verborgenheden 3518.

… Het huiselijk natuurlijk goede is dat goede wat de mens aan zijn ouders ontleent, of waarin hij geboren is, geheel en al onderscheiden van het goede van het natuurlijke, dat van de Heer invloeit… Bovendien ontvangt elk mens het huiselijk goede van zijn vader en moeder; dit tweeërlei goede is ook onderling ondergescheiden. Dat wat hij van de vader ontvangt, is inwendig, dat wat hij van de moeder ontvangt is uitwendig. Bij de Heer waren deze goedheden uiterst onderscheiden, want het goede dat Hij van de Vader had, was immers Goddelijk, maar dat wat Hij van de moeder had, was besmet met het erfboze. Dat goede in het natuurlijke, wat de Heer van de Vader had, was Zijn Eigene, omdat het Zijn leven zelf was …

… Het goede dat de mens aan zijn ouders ontleent, dient allereerst voor zijn hervorming, want daardoor worden, als door een lust en bekoring, de wetenschappelijke dingen binnengeleid, en daarna de erkentenissen van het ware. Maar nadat het als middel tot dit nut gediend heeft, wordt het daarvan afgescheiden en dan ontstaat het geestelijk goede en komt tevoorschijn …

Hemelse Verborgenheden 3624.

Ten aanzien van de overeenstemming met de Grootste Mens, die de hemel is, van alle organen en leden, zowel inwendig als uitwendig van het menselijk wezen, is het nu veroorloofd, wonderbaarlijke dingen mee te delen en te beschrijven, die, voor zover ik weet, tot dusver nog niemand bekend waren en zelfs niet in enig gemoed zijn opgekomen, namelijk dat de gezamenlijke hemel zodanig gevormd is, dat hij overeenstemt met de Heer, met Zijn Goddelijk Menselijke; en dat de mens zodanig gevormd is, dat hij naar alle dingen en elk ding in het bijzonder bij hem, overeenstemt met de hemel en door de hemel met de Heer. Dit is het grote mysterie dat nu onthuld moet worden.

Hemelse Verborgenheden 3625.

Dit is de reden waarom soms in het voorafgaande, als er sprake was van de hemel of de gezelschappen van engelen, werd gezegd, dat ze behoren tot de een of andere streek van het lichaam, zoals tot die van het hoofd, of van de borst, of de buik, of van enig lid of orgaan daarin; dit is dus vanwege de genoemde overeenstemming.

Hemelse Verborgenheden 3626.

Dat er een dergelijke overeenstemming bestaat, is in het andere leven zeer wel bekend, niet alleen aan de engelen maar ook aan de geesten en zelfs aan de bozen. De engelen weten daardoor de diepste verborgenheden die in de mens zijn, en de diepste verborgenheden die in de wereld en in de gehele natuur zijn. Dit bleek mij vaak hieruit, dat wanneer ik over enig deel van de mens sprak, zij niet alleen de gehele stuctuur van dat deel wisten, de werking en het nut, maar nog ontelbare andere dingen, meer dan een mens ooit in staat is na te vorsen, ja, zelfs te begrijpen, en dit alles in de juiste ordening en in hun verband. Ze weten dit door inzicht in de hemelse orde, die zij kunnen volgen en waarmee de ordening van dit deel overeenstemt. Zo weten zij, omdat ze in de eerste beginselen zijn, daardoor de dingen die daaruit voortkomen.

Hemelse Verborgenheden 3627.

Het is een algemene regel dat niets kan bestaan en blijven bestaan uit zichzelf, maar uit iets anders, dat wil zeggen, door middel van iets anders. Eveneens dat niets in een vorm gehouden kan worden tenzij vanuit iets anders, dat wil zeggen, door middel van iets anders, zoals blijkt uit alles en elk ding in de natuur. Dat het menselijk lichaam aan de buitenzijde in zijn vorm wordt gehouden door de atmosferen is bekend; en wanneer het niet ook aan de binnenzijde in zijn vorm gehouden werd door een werkende of levende kracht, zou het terstond uiteen vallen. Al wat niet verbonden is door hetgeen daaraan voorafgaat, en door middel van de voorafgaande dingen door het 'eerste', gaat ogenblikkelijk te gronde. Dat de Grootste Mens, of de daaruit voortvloeiende invloed, dit eerdere is, door middel waarvan de mens ten aanzien van al en elk van zijn dingen is verbonden met het 'eerste', dat wil zeggen met de Heer, zal in hetgeen volgt duidelijk blijken.

Hemelse Verborgenheden 3628.

Ik ben hierover dikwijls door ervaring onderricht, en wel, dat niet alleen de dingen die tot het menselijk gemoed behoren, namelijk tot zijn gedachten en aandoeningen met de geestelijke en hemelse dingen die door de Heer tot de hemel behoren, overeenstemmen, maar ook in het algemeen de gehele mens. In het bijzonder al wat in de mens is, en wel dermate, dat er niet het kleinste deel is, noch zelfs het allerkleinste deeltje van een deel, dat niet overeenstemt. Voorts dat de mens daardoor bestaat en voortdurend blijft bestaan. Wanneer er niet een dergelijke overeenstemming was van de mens met de hemel, en door de hemel met de Heer, dus met hetgeen daaraan voorafgaat, en door de eerdere dingen met het 'eerste', zou de mens zelfs geen ogenblik blijven bestaan, maar tot niets uiteenvallen. Er zijn altijd twee krachten, die, als eerder gezegd, elk ding in zijn verband en in zijn vorm houden, namelijk een kracht die van buiten werkt en een kracht die van binnen werkt; in het midden daarvan is datgene wat in verband en in vorm wordt gehouden. Het is ook zo gesteld met de mens ten aanzien van ieder deel van hem, zelfs het allerkleinste. Dat het de atmosferen zijn die van buiten het gehele lichaam in verband houden door een voortdurende druk of een soort 'tegenaan leunen', en de daaruit voortvloeiende werkende kracht, is bekend. Het is ook bekend dat de atmosfeer die als lucht de longen binnenvloeit, deze in hun vorm en verbinding houdt en evenzo haar eigen orgaan dat het oor is, met de vormen die daar binnenin zijn samengesteld voor de veranderingen van de lucht. Het is ook bekend dat de etheratmosfeer op dezelfde wijze de inwendige verbindingen samenhoudt, want deze vloeit onbelemmerd door alle poriën heen, en houdt de inwendige delen van het gehele lichaam onafscheidelijk in hun vormen door bijna dezelfde druk of aanleunende zwaarte en de daaruit voortvloeiende werkende kracht. Diezelfde atmosfeer houdt haar orgaan dat het oog is, in stand met de vormen daar binnen opgebouwd voor de veranderingen van de ether. Wanneer met deze dingen geen innerlijke krachten overeenstemden, die tegen deze uiterlijke krachten inwerkten, en dus de tussenvormen in verband en evenwicht hielden, zouden deze zelfs niet één ogenblik bestaan. Hieruit blijkt duidelijk dat er noodzakelijk twee krachten moeten zijn, opdat iets bestaat en blijft bestaan. De krachten die van binnen invloeien en werken, komen uit de hemel en door de hemel van de Heer en hebben het leven in zichzelf. Dit blijkt heel duidelijk uit het orgaan van het gehoor; wanneer er geen inwendige veranderingen van vorm waren, die tot het leven behoren, waarmee de uitwendige veranderingen van vorm die tot de lucht behoren, overeenstemden, zou er geen gehoor zijn. Dit blijkt ook uit het orgaan van het gezicht; wanneer er geen inwendig licht was dat tot het leven behoort, waarmee het uitwendig licht dat tot de zon behoort, overeenstemde, zou het gezicht nooit bestaan. Zo is het ook gesteld met de overige organen en leden in het menselijk lichaam; er zijn van buiten werkende krachten, die natuurlijk zijn en niet levend in zichzelf, en er zijn van binnen werkende krachten, levend in zichzelf, die elk ding samenhouden en maken dat alle dingen leven en wel overeenkomstig de vorm, zoals die aan hen tot hun nut gegeven is.

Hemelse Verborgenheden 3629.

Weinigen kunnen geloven dat dit zo is, omdat men niet weet wat het geestelijke en wat het natuurlijke is, en nog minder hoe die onderling onderscheiden zijn, en evenmin wat overeenstemming is en wat invloeiing. Het geestelijke, als het in de organische vormen van het lichaam vloeit, brengt de levende werkingen teweeg zoals deze zich laten zien. Zonder een dergelijke invloed en zonder een dergelijke overeenstemming zou zelfs niet het allerkleinste deeltje van het lichaam leven kunnen hebben, noch bewogen kunnen worden. Hoe het met deze zaken is gesteld, ben ik door levende ondervinding ingelicht; niet alleen dat de hemel in het algemeen invloeit, maar ook de gezelschappen in het bijzonder en ook welke gezelschappen het zijn en van welke aard ze zijn die in de verschillende organen en leden invloeien. Verder dat het niet één enkel gezelschap is dat in elk orgaan of lid invloeit, maar zeer vele; en dat er in elk gezelschap ook zeer velen zijn. Want hoe meer er zijn, des te beter en des te sterker is de overeenstemming, aangezien de volmaaktheid en de sterkte afhangen van de eensgezinde menigte van velen, die als één werken in een hemelse vorm. Hieruit spruit in elke bijzonderheid een streven voort, dat des te volmaakter en sterker is naarmate het aantal groter is.

Hemelse Verborgenheden 3630.

Hieruit kan blijken dat alle inwendige delen en leden, of alle bewegings- en gevoelsorganen, een voor een overeenstemmen met gezelschappen in de hemel, dus als het ware met even zovele onderscheiden hemelen. Hieruit, dat wil zeggen door middel van deze, vloeien de hemelse en geestelijke dingen bij de mens in, en wel in geschikte en overeenkomende vormen en brengen op deze wijze de werkingen teweeg die zich aan de mens vertonen. Maar deze werkingen vertonen zich niet anders dan natuurlijk aan de mens, dus onder een geheel andere vorm en gedaante, zodat die niet herkend kunnen worden als van hemelse oorsprong te zijn.

Hemelse Verborgenheden 3631.

Eens werd het mij op volkomen levende wijze aangetoond, welke en hoedanige gezelschappen het zijn, en hoe die invloeien en handelen, die de streek van het aangezicht uitmaken, en invloeien in de spieren van voorhoofd, wangen, kin en nek, en hoe deze gezelschappen onderling in verbinding staan. Ten einde dat dit op levende wijze zou worden voorgesteld, werd het hun vergund, op verschillende manieren door middel van invloed een aangezicht uit te beelden. Hierbij werd mij getoond welke en hoedanige gezelschappen invloeien in de lippen, in de tong, in de ogen en in de oren. Het werd mij ook gegeven met hen te spreken en dus volledig onderricht te worden. Hieruit kon ook blijken dat allen die in de hemel komen, organen of ledematen van de Grootste Mens zijn; en ook dat de hemel nooit gesloten wordt, maar dat hoe groter het aantal is, des te sterker de kracht en des te sterker de werking. Voorts dat de hemel van de Heer onmetelijk is en wel zo onmetelijk dat het alle geloof te boven gaat. De inwoners van deze wereld zijn naar verhouding uiterst gering in aantal en bijna zoals een meer ten opzichte van een oceaan.

Hemelse Verborgenheden 3632.

De goddelijke orde en vandaar de hemelse orde vinden hun uiterste bij de mens in zijn lichamelijke dingen, namelijk: in zijn gebaren, in zijn handelingen, gelaatstrekken, spraak, uiterlijke gevoelens en in de verlustigingen daarvan. Dit zijn de uitersten van de ordening, en de uitersten van de invloed die dan hun einde vinden. Maar de innerlijker dingen die invloeien zijn niet van dien aard zoals die in de uiterlijke dingen verschijnen. Deze hebben een geheel andere verschijning en een geheel andere uitdrukking, een geheel ander gevoelen en zijn van een geheel andere neiging. De overeenstemmingen leren van welke aard deze zijn, alsmede de uitbeeldingen waarover gehandeld is. Dat ze anders zijn kan blijken uit de handelingen die vanuit de wil vloeien, en uit de spraak die uit de gedachte voortkomt. De handelingen van het lichaam zijn niet zodanig als in de wil, en de uitdrukkingen van de spraak zijn evenmin zodanig als in de gedachte. Hieruit kan ook duidelijk blijken dat natuurlijke handelingen aan geestelijke dingen ontspringen, want de dingen die tot de wil en tot de gedachte behoren, zijn geestelijk. Deze geestelijke dingen worden op overeenstemmende dingen afgebeeld, in deze natuurlijke handelingen, maar toch op een geheel andere wijze.

Hemelse Verborgenheden 3633.

Alle geesten en engelen verschijnen aan zichzelf als mensen, met eenzelfde gezicht en met eenzelfde lichaam, met organen en ledematen. De oorzaak hiervan is dat hun meest innerlijke, naar een dergelijke vorm streeft, zoals het eerste beginsel van de mens, dat uit de ziel van de ouder voortkomt, streeft naar de vorming van de gehele mens in het ei en in de baarmoeder, hoewel dit eerste beginsel niet in de vorm van het lichaam is, maar in een andere allervolmaakste vorm, die alleen aan de Heer bekend is, en omdat het binnenste evenzo bij eenieder streeft en dringt naar een dergelijke vorm, verschijnen allen daar als mensen. Bovendien is de gezamenlijke hemel van dien aard, dat eenieder als het ware het middelpunt van allen is, want hij is een middelpunt van invloeden door de hemelse vorm die van allen uitgaat. Vandaar ontspringt een beeld van de hemel in elk mens, en maakt hem aan zichzelf gelijk, dus een mens; want zoals het algemene is, is het deel van het algemene, want de delen moeten gelijk zijn aan hun algemeenheid, opdat ze hiertoe behoren.

Hemelse Verborgenheden 3634.

Een mens bij wie overeenstemming bestaat, dat wil zeggen, die in de liefde tot de Heer en in de naastenliefde tot de naaste is en vandaar in het geloof, is met zijn geest in de hemel en met zijn lichaam in de wereld. Hij handelt als één met de engelen en is dan ook een beeld van de hemel. Aangezien de invloed van allen of van het algemene in elk afzonderlijke of in de delen is, zoals gezegd werd, is hij ook een hemel in het klein in een menselijke vorm. De mens immers ontleent het aan het goede en het ware dat hij een mens is en dat onderscheidt hem van de dieren.

Hemelse Verborgenheden 3635.

Er zijn in het menselijk lichaam twee dingen die de bronnen zijn van alle beweging, ook van alle uiterlijke of zuiver lichamelijke handelingen en gewaarwordingen, namelijk die van het hart en de longen. Deze twee stemmen zodanig met de Grootste Mens of de hemel van de Heer overeen, dat de hemelse engelen daarin een rijk uitmaken, en de geestelijke engelen een ander rijk, want het Rijk van de Heer is hemels en geestelijk. Het hemelse rijk bestaat uit hen die in de liefde tot de Heer zijn en het geestelijk rijk bestaat uit hen die in de naastenliefde tot de naaste zijn, zie: (2088, 2669, 2715, 2718, 3235, 3246). Het hart en zijn rijk stemt in de mens overeen met de hemelse engelen, de long en haar rijk stemt overeen met de geestelijke engelen. De engelen vloeien ook in de dingen die tot het hart en de longen behoren, zodat deze ook bestaan en blijven bestaan door de voortdurende invloeiing uit hen. Maar over de overeenstemming van hart en longen met de Grootste Mens moet, door de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in het bijzonder worden gehandeld.

Hemelse Verborgenheden 3636.

Het meest universele is dit: dat de Heer de Zon van de hemel is, en dat daaruit al het licht in het andere leven komt. Aan de engelen en geesten of aan hen die in het andere leven zijn, verschijnt helemaal niets van het licht uit de wereld. Het licht van de wereld dat uit de zon voortkomt is voor de engelen niets anders dan dikke duisternis. Uit de Zon van de hemel of door de Heer komt niet alleen het licht, maar ook de warmte, maar het is geestelijk licht en geestelijke warmte. Het licht verschijnt voor hun ogen als licht, maar ín zich draagt het inzicht en wijsheid, want het komt daaruit voort. De warmte wordt door hun zintuigen als warmte waargenomen, maar er is liefde in, want zij komt daaruit voort. Daarom wordt de liefde ook geestelijke warmte genoemd en maakt ook de warmte van het leven van de mens uit. Het inzicht wordt geestelijk licht genoemd en maakt ook het licht van het leven van de mens uit. Van deze universele overeenstemming worden de overige afgeleid; want alle dingen in het algemeen en in het bijzonder hebben betrekking op het goede, dat van de liefde is, en op het ware, dat tot het inzicht behoort.

Hemelse Verborgenheden 3637.

Met betrekking tot de mens is de Grootste Mens de gezamenlijke hemel van de Heer, maar in de hoogste zin is de Grootste Mens de Heer alleen, want uit Hem komt de hemel voort, en met Hem stemmen alle dingen overeen die daar zijn. Aangezien het menselijk geslacht ten gevolge van een boos leven en de daaruit voortvloeiende overtuigingen van het valse, geheel en al was ontaard, en omdat toen de lagere dingen bij de mens begonnen te heersen over zijn geestelijke dingen, zodat Jehovah of de Heer niet langer door de Grootste Mens, dat wil zeggen door de hemel, kon invloeien en die dingen in orde brengen, volgde daaruit de noodzakelijkheid van de komst van de Heer in de wereld. Op deze wijze trok Hij het menselijke aan en maakte dit goddelijk en herstelde door middel daarvan de orde, opdat de gezamenlijke hemel op Hem betrekking zou hebben als op de enige Mens en met Hem alleen zou overeenstemmen. Diegenen die zich in het boze en vandaar in het valse bevonden werden onder de voeten, dus buiten de Grootste Mens geworpen. Vandaar wordt van hen die in de hemelen zijn gezegd, dat zij 'in de Heer' zijn, ja zelfs in Zijn lichaam; want de Heer is het al van de hemel, in Wie allen en eenieder daar hun gebieden en ambten worden toegewezen.

Hemelse Verborgenheden 3638.

Dit is de reden, waarom in het andere leven alle gezelschappen, hoeveel dat er ook zijn, hun vaste ligging behouden ten opzichte van de Heer, die als Zon door de algehele hemel heen verschijnt. Wat wonderbaarlijk is, en nauwelijks door iemand geloofd zal kunnen worden, omdat het niet te begrijpen valt, is dit, dat de gezelschappen daar dezelfde ligging innemen ten opzichte van eenieder daar, waar hij ook zijn mag, en waarheen hij zich ook mag wenden en keren. Dit betekent dat gezelschappen die aan de rechterzijde verschijnen voortdurend aan zijn rechterhand zijn en die welke aan de linkerzijde verschijnen voortdurend aan zijn linkerhand. Ook dit is mij zeer dikwijls te zien gegeven door het keren van mijn eigen lichaam. Hieruit blijkt dat de vorm van de hemel van dien aard is, dat hij aanhoudend op de Grootste Mens betrekking heeft ten opzichte van de Heer, en dat alle engelen niet alleen bij de Heer, maar in de Heer zijn, of wat hetzelfde is, dat de Heer bij hen is, en in hen, anders zou dit niet zo bestaan.

Hemelse Verborgenheden 3639.

Alle liggingen daar verhouden zich daarom ten opzichte van het menselijk lichaam overeenkomstig de daarvan uitgaande richtingen, dat wil zeggen: rechts, links, vooraan, achteraan, onverschillig in welke positie. Deze overeenkomst geldt eveneens voor de vlakken, zoals ten opzichte van het vlak van het hoofd en de delen ervan, zoals het voorhoofd, de slapen, de ogen en de oren. Verder ten opzichte van het vlak van het lichaam, zoals dat van de schouders, borst, buik, lendenen, knieën, voeten en voetzolen. Verder ook boven het hoofd en onder de voetzolen in elke schuine richting, ook van achteren, van het achterhoofd neerwaarts. Uit de ligging zelf wordt onderkend welke de gezelschappen zijn en tot welke streken of gebieden van de organen of delen van de mens ze behoren; dit faalt nooit. Maar het wordt duidelijker onderkend aan hun karakter en gemoedsaard ten aanzien van de aandoeningen.

Hemelse Verborgenheden 3640.

De hellen, waarvan er zeer vele zijn, hebben eveneens een vaste ligging, zodat men daaruit alleen al kan weten, welke en hoedanige hellen het zijn. Met de ligging is het evenzo gesteld; die zijn alle onder de mens in vlakken in alle mogelijke richtingen onder de voetzolen. Sommigen uit de hellen schijnen ook boven het hoofd en elders verspreid, maar dat wil niet zeggen, dat ze daar hun werkelijke ligging hebben, want het is dan een overredende fantasie die bedrieglijk deze ligging vervalst.

Hemelse Verborgenheden 3641.

Allen, zowel zij die in de hemel, als zij die in de hel zijn, verschijnen rechtop; het hoofd omhoog en de voeten omlaag, niettemin zijn ze in zichzelf en zoals ze volgens de engelen worden gezien in een andere stand, dat wil zeggen, zij die in de hemel zijn hebben het hoofd naar de Heer gewend, die daar de Zon is en dus het algemeen middelpunt, waarvan alle stand en ligging afhangen. Maar zij die in de hel zijn daarentegen worden door de engelen met het hoofd omlaag en de voeten omhoog gezien; zij zijn dus in een tegenovergestelde, en tevens in een scheve houding. Voor de helsen is datgene beneden wat voor de hemelsen boven is, en datgene boven wat voor de hemelsen beneden is. Hieruit kan men enigermate zien hoe de hemel met de hel als het ware één uitmaken, of hoe ze tezamen één voorstellen in ligging en stand.

Hemelse Verborgenheden 3642.

Op zekere morgen was ik in gezelschap van engelgeesten, die naar gewoonte, één uitmaken in denken en spreken. Dit drong ook door naar de hel toe, waarin het werd voortgezet, en wel dermate, dat zij één schenen uit te maken met de helsen. Maar dit was mogelijk doordat het goede en het ware dat bij de engelen was, met een wonderbaarlijke omkering werd veranderd in het boze en valse bij de helsen. Dit gebeurde bij graden, naarmate het neervloeide waar de hel als één handelde door de overtuigingen van het valse en de begeerten van het boze. Hoewel de hellen buiten de Grootste Mens zijn, worden ze niettemin op zo'n wijze tot één samengebracht en daardoor in een ordening gehouden, overeenkomstig de wijze waarop ze met elkaar zijn verbonden; zo regeert de Heer uit het Goddelijke ook de hellen.

Hemelse Verborgenheden 3643.

Ik heb opgemerkt dat zij die zich in de hemelen bevinden, in een zuivere aura van licht zijn, zoals het licht van de morgen en de middag en ook dat van de nadering van de avond. Ook zijn ze in een warmte, zoals die van de lente, de zomer en de herfst. Zij echter die zich in de hel bevinden, zijn in een dikke, nevelige en duistere atmosfeer en ook in koude. Het werd waargenomen dat er tussen deze dingen in het algemeen een evenwicht heerst en verder dat voor zoveel de engelen in de liefde, de naastenliefde en vandaar in het geloof zijn, voor even zoveel ze in een aura van licht en in de warmte van de lente zijn. Voor zoveel als de helsen in haat en vandaar in het valse zijn, voor even zoveel zijn zij in dikke duisternis en koude. Het licht in het andere leven draagt, zoals eerder gezegd, in zich het inzicht, de warmte en de liefde; de duisternis waanzin en koude haat.

Hemelse Verborgenheden 3644.

Alle mensen van de gehele wereld hebben, voor wat betreft de ziel, of wat hetzelfde is, naar de geest die na het afsterven van het lichaam zal leven, een ligging òf in de Grootste Mens, dat wil zeggen in de hemel, òf daarbuiten in de hel. Dit weet de mens niet zolang hij in de wereld leeft, maar toch is hij daar en wordt van daaruit geregeerd. In de hemel zijn allen overeenkomstig het goede van de liefde en het daaruit voortvloeiende ware van het geloof. In de hel zijn allen overeenkomstig het boze van de haat en het daaruit voortvloeiende valse.

Hemelse Verborgenheden 3645.

Het gezamenlijke Rijk van de Heer is een rijk van einddoelen en nutten, zodat zelfs niet het geringste gebeurt dat niet een bedoeling heeft dat gericht is op een einddoel. Het werd mij gegeven om duidelijk de goddelijke sfeer gewaar te worden van einddoelen en het vervullen van nutten; ik kon toen sommige dingen ervaren die niet kunnen worden weergegeven. Alle dingen tot in bijzonderheden vloeien vanuit deze sfeer en worden daardoor geregeerd. Voor zoveel de aandoeningen, gedachten en handelingen het einddoel in zich dragen om van harte goed te doen, is de mens, de geest en de engel in de Grootste Mens, dat wil zeggen in de hemel; voor zoveel echter mens en geest het einddoel heeft vanuit zijn hart kwaad te doen, is hij buiten de Grootste Mens, dat wil zeggen, in de hel.

Hemelse Verborgenheden 3646.

Het is met de dieren evenzo gesteld ten aanzien van de invloeiingen en overeenstemmingen als met de mensen, namelijk dat er bij hen een invloeiing is uit de geestelijke wereld en een toevloeiing uit de natuurlijke wereld, waardoor ze worden samengehouden en leven. Maar de werking zelf vertoont zich op verschillende wijzen, al naar gelang de vormen van hun zielen en vandaar hun lichamen. Het is daarmee gesteld als met het licht van de wereld dat in de verschillende voorwerpen van de aarde in soortgelijke graad en wijze invloeit, maar niettemin op verschillende wijze werkt in de verschillende vormen. In sommige dingen brengt het mooie kleuren voort, in andere dingen lelijke. Evenzo, als het geestelijk licht invloeit in de zielen van redeloze dieren, wordt het op geheel andere wijze ontvangen en vandaar drijft het hen op andere wijze aan, dan wanneer het invloeit in de zielen van mensen. Dezen zijn immers in een hogere graad en in een volmaakter staat. Zij zijn van dien aard dat ze omhoog kunnen zien, dus naar de hemel en naar de Heer, en daarom kan de Heer hen aan Zichzelf toevoegen en hun het eeuwige leven geven. De zielen echter van de redeloze dieren zijn van dien aard, dat ze niet anders dan omlaag kunnen zien, dus alleen naar aardse dingen, en dus alleen aan die aardse dingen kunnen worden toegevoegd, waarom ze dan ook met het lichaam vergaan. Het zijn de einddoelen die aanwijzen van welke aard het leven is dat de mens heeft en van welke aard het dier heeft. De mens kan geestelijke en hemelse einddoelen hebben, en deze zien, erkennen, geloven en er door worden aangedaan, maar dieren kunnen geen andere einddoelen hebben dan natuurlijke. Zo kan de mens zijn in de goddelijke sfeer van einddoelen en nutbetrachtingen die in de hemel is en die de hemel uitmaakt. Maar dieren kunnen in geen andere sfeer zijn dan in die van de einddoelen en nutbetrachtingen die op aarde zijn. De einddoelen zijn niets anders dan liefden, want de dingen die men liefheeft, heeft men tot einddoel. Dat zeer vele mensen geen onderscheid weten te maken tussen hun leven en het leven van de dieren, komt, omdat zij eveneens in de uiterlijke dingen zijn en alleen zorg en hart hebben voor de aardse, lichamelijke en wereldse dingen. Zij die van dien aard zijn, geloven ook dat ze, wat hun leven betreft, aan de dieren gelijk zijn en net als deze na de dood zullen verdwijnen, want ze weten evenmin wat de geestelijke en hemelse dingen zijn, omdat ze er zich niet om bekommeren. Daarvandaan komt de waanzin van deze eeuw om zich met de redeloze dieren te vergelijken en het innerlijk onderscheid niet te zien. Maar wie de hemelse en geestelijke dingen gelooft, of het geestelijk licht laat invloeien en werken, ziet ten volle het tegenovergestelde en ook hoezeer hij boven de redeloze dieren staat. Maar over het leven van de redeloze dieren zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer afzonderlijk worden gehandeld.

Hemelse Verborgenheden 3647.

Hoe het met deze dingen gesteld is, werd eveneens getoond. Het werd gegeven enigen te zien en waar te nemen toen ze in het andere leven kwamen, en in het leven van hun lichaam alleen hadden gelet op aardse dingen en niets anders tot einddoel hadden gehad, en ook niet door middel van kennis in het goede en ware waren ingewijd. Ze hadden behoord tot de gewone zeevaarders en het boerenvolk. Ze schenen, zoals ook werd waargenomen, zo weinig leven te hebben, dat ik meende dat ze niet, zoals andere geesten, het eeuwig leven deelachtig konden worden. Ze waren als machines; met weinig bezieling. Maar de engelen droegen uiterste zorg voor hen en door middel van het vermogen dat ze als mensen hadden, brachten ze het leven van het goede en het ware in hen, waardoor ze meer en meer werden weggeleid van een leven dat gelijk was aan dat van dieren tot een menselijk leven.

Hemelse Verborgenheden 3648.

Er is ook een invloeiing, uitgaande van de Heer, door middel van de hemel, in het plantenrijk, zoals in bomen van allerlei soort en in hun bevruchtingen, en in de planten van allerlei soort en de vermenigvuldigingen daarvan. Wanneer het van de Heer uitgaande geestelijke niet voortdurend van binnen, in hun oorspronkelijke vormen, die in de zaden zijn, werkte, zouden ze nooit op zo'n wonderbaarlijke wijze en met zo'n wonderbaarlijke opeenvolging vegeteren en groeien. Maar de vormen daarin zijn van dien aard dat ze niets van het leven ontvangen. Het is door deze invloeiing dat ze een beeld van het eeuwige en oneindige in zich hebben, zoals duidelijk hieruit blijkt dat ze in het voortdurend streven zijn hun geslacht en hun soort voort te planten, om zo als het ware tot in eeuwigheid voort te leven, alsmede om het universum te verwezenlijken; dit streven is in elk zaad. Maar de mens schrijft al deze dingen die zo wonderbaarlijk zijn, aan de natuurlijke krachten zelf toe en gelooft ook niet aan enige invloeiing uit de geestelijke wereld, omdat hij die in zijn hart loochent. Hoewel, hij moet toch weten dat niets kan bestaan tenzij door dat waaruit het ontstond, dat wil zeggen, dat bestaan een altijddurend ontstaan is, of wat hetzelfde is, dat de voortplanting een voortdurende schepping is. Vandaar is de gezamenlijke natuur het uitbeeldend theater van het Rijk van de Heer. Doch ook hierover en over de overeenstemming daarvan met de Grootste Mens, zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer elders worden gesproken.

Hemelse Verborgenheden 3691.

… 'Jakob ging uit van Beerschebah en hij ging naar Charan'; in de innerlijke zin wordt hier aangeduid dat hij zich verder van de goddelijke leerstellige dingen af begaf, dus naar het uiterlijk goede en ware. Goedheden en waarheden zijn onderling geheel en al onderscheiden naar gelang van de graden; de innerlijke goedheden en waarheden zijn in een hogere graad en de uiterlijke goedheden en waarheden zijn in een lagere graad. In een hogere graad zijn de goedheden en waarheden die tot het redelijke behoren; en in een lagere graad zijn de goedheden en waarheden van het natuurlijke. In de laagste graad zijn de zinnelijke goedheden en waarheden die tot het lichaam behoren. De innerlijke goedheden en waarheden, of die welke in een hogere graad zijn, vloeien in de uiterlijke goedheden of waarheden, of in die, welke in een lagere graad zijn en vertonen daar een beeld van zichzelf, bijna zoals de innerlijke aandoeningen van een mens zich vertonen in het gelaat en in de veranderingen daarvan. Hieruit blijkt duidelijk dat de meer innerlijke goedheden en waarheden geheel en al gescheiden zijn van de uiterlijke goedheden en waarheden, of, wat hetzelfde is, dat die in een hogere graad geheel en al gescheiden zijn van die in een lagere graad, en wel zodanig dat de innerlijke goedheden en waarheden, of die welke in een hogere graad zijn, kunnen bestaan zonder de meer uiterlijke goedheden en waarheden, of die welke in een lagere graad zijn. Wie geen duidelijk begrip van de graden heeft, kan ook geen duidelijk begrip hebben van de meer innerlijke en uiterlijke goedheden, en evenmin hoe het gesteld is met de ziel van de mens, of met zijn geest en lichaam, noch hoe het gesteld is met de hemelen in het andere leven. Het is bekend dat er drie hemelen zijn, en dat de ene hemel innerlijker is dan de andere, en dat de derde hemel de binnenste is. Deze hemelen zijn onderling ten zeerste onderscheiden overeenkomstig de graden. Zij, die in de binnenste of derde hemel zijn, zijn dichter bij de Heer; zij, die in de meer innerlijke of tweede hemel zijn, zijn verder verwijderd; en zij, die in de meer uiterlijke of in de eerste hemel zijn, zijn nog verder verwijderd. De verbinding tussen deze hemelen kan op geen andere wijze bestaan dan zoals de gemeenschap is van de binnenste dingen van de mens met zijn uiterlijke dingen. De mens immers die in de liefde tot de Heer is en in de naastenliefde jegens de naaste, is een soort van hemel in het klein, die in beeld overeenstemt met de drie hemelen; ook ontvangt hij van de Heer uit de drie hemelen de invloed van het goede en ware overeenkomstig dezelfde graden. Van welke aard de graden onderling zijn, kan blijken uit de beide voorbeelden die eerder zijn aangevoerd, (3688, 3690). Zij, die in de liefde zelf tot de Heer zijn, dermate dat zij de innerlijke gewaarwording van de liefde hebben, zijn in een hogere graad van het goede en ware, en in de binnenste of derde hemel, dus de Heer dichter nabij, en zij worden hemelse engelen genoemd. Zij die in de naastenliefde jegens de naaste zijn, dermate dat ze de innerlijke gewaarwording van de naastenliefde hebben, en niet zozeer de innerlijke gewaarwording van de liefde tot de Heer, zijn in een lagere graad van het goede en ware en in de meer innerlijke of tweede hemel, en dus verder van de Heer verwijderd, en zij worden geestelijke engelen genoemd. Zij echter die in de naastenliefde jegens de naaste zijn alleen uit de aandoening van het ware, dermate dat zij niet de innerlijke gewaarwording van de naastenliefde zelf jegens de naaste hebben dan alleen krachtens het ware, waardoor zij worden aangedaan, zijn in een nog lagere graad van het goede en ware en in de meer uiterlijke of eerste hemel, en zo dus nog verder van de Heer verwijderd, en zij worden goede geesten genoemd. Hieruit kan enigszins blijken, hoe het met de graden is gesteld, namelijk dat de dingen die in de hogere graad zijn, zich in beeld vertonen in de dingen die in de naastgelegen lagere graad zijn. In de liefde tot de Heer is het naastgelegen beeld van de Heer, wat gelijkenis wordt genoemd, waarom diegenen, die in de liefde zelf tot de Heer zijn, gelijkenissen van Hem worden genoemd. In de naastenliefde is ook het beeld van de Heer, maar verder verwijderd, want in de naastenliefde zelf is de Heer tegenwoordig, waarom degenen die daarin zijn, beelden van Hem worden genoemd, (50, 51, 1013). Maar zij die in de aandoening van het ware zijn, en vandaar in een bepaald soort van naastenliefde jegens de naaste, zijn ook beelden van de Heer, maar nog verder verwijderd. In deze graden zijn de drie hemelen onderscheiden, en volgens deze graden vloeit de Heer in met het Goddelijk Goede en Ware, dus met wijsheid en inzicht en met hemelse vreugde en gelukzaligheid.

Hemelse Verborgenheden 3701.

… Het is bekend dat de mens wordt geboren in de natuur van zijn ouders en van zijn grootouders en ook van zijn voorouders door de eeuwen heen, dus in het geleidelijk opgehoopte erfboze van al deze mensen, en wel dermate, dat hij, voor zoveel op zich zelf beschouwd, niets dan het boze is …

Hemelse Verborgenheden 3721.

Dat de woorden: 'en dit is de poort des hemels', (Genesis 28:17), het laatste betekenen, waarin de orde eindigt, door welk laatste er schijnbaar van de natuur uit een ingang is, blijkt uit de betekenis van de poort, hetgeen uitgang en ingang is. Dat die hier het laatste is waarin de orde eindigt, komt omdat gehandeld wordt over het natuurlijke, dat door Jakob wordt uitgebeeld. Wat een poort is, blijkt uit hetgeen in: ( 2851, 3187), werd gezegd en aangetoond; en dat het natuurlijke het laatste van de orde is, zie: (775, 2181, 2987 tot 3002, 3020, 3147, 3167, 3483, 3489, 3513, 3570, 3576, 3671). Dat er door dit laatste schijnbaar van de natuur uit als het ware een ingang is, komt, omdat het bij de mens het natuurlijk gemoed is, waardoor de dingen, die van de hemel zijn, dat wil zeggen, van de Heer zijn, invloeien en neerdalen in de natuur, en door dit zelfde gemoed de dingen die tot de natuur behoren, opklimmen, (3702). Dat het echter schijnbaar een ingang is van de natuur uit door middel van het natuurlijk gemoed in de inwendige dingen, kan blijken uit wat eerder hier en daar gezegd en aangetoond werd. Het schijnt de mens toe, dat de voorwerpen van de wereld door de zintuigen van zijn lichaam of de uiterlijke zintuigen binnentreden en de inwendige dingen aandoen, en dat er op deze wijze van het laatste van de orde een ingang is in de dingen die binnen zijn, maar dat dit schijn en begoocheling is, blijkt duidelijk uit de algemene regel, dat de latere dingen niet in de eerdere kunnen vloeien, of wat hetzelfde is, de lagere niet in de hogere, of wat hetzelfde is, de uitwendige niet in de inwendige, of wat opnieuw hetzelfde is, de dingen die van de wereld en van de natuur zijn, niet in de dingen die van de hemel en van de geest zijn, want de eerstgenoemde zijn grover, de laatstgenoemden puurder; en geen grovere dingen die tot de uiterlijke of natuurlijke mens behoren, bestaan en blijven bestaan door die dingen, die tot de innerlijke of redelijke mens behoren, en zij kunnen de puurdere dingen niet aandoen, maar worden aangedaan door de puurdere dingen. Hoe het intussen met deze invloed gesteld is, aangezien de schijn zelf en de begoocheling zelf geheel en al het tegendeel betuigen, zal door de goddelijke barmhartigheid van de Heer afzonderlijk gezegd worden waar over de invloed gehandeld wordt. Daarvandaan nu komt het, dat gezegd wordt, dat er door het laatste waarin de orde eindigt, schijnbaar als het ware een ingang is van de natuur uit.

Hemelse Verborgenheden 3741.

Het hemelse rijk is als één enkel mens, aangezien alle dingen daarin elk afzonderlijk met de Heer overeenstemmen, dat wil zeggen, met Zijn Goddelijk Menselijke, dat alleen Mens is, zie: (49, 288, 565, 1894). Volgens de overeenstemming met het beeld van en de gelijkenis met Hem wordt de hemel vaak de Grootste Mens genoemd. Het goddelijke van de Heer is de bron in de hemel van alle dingen die tot het goede behoren, en alle geestelijke dingen die tot het ware behoren. Alle engelen daar zijn vormen, of substanties, gevormd naar de wijze van ontvangen van de goddelijke dingen die van de Heer komen. De goddelijke dingen van de Heer zoals die ontvangen worden door de engelen, worden hemels en geestelijk genoemd, want het goddelijke leven en het daaruit voortvloeiende goddelijke licht tonen zich zo en worden gemodificeerd volgens de ontvangers ervan. Vandaar komt het dat ook de stoffelijke vormen en substanties bij de mens van dien aard zijn, maar in een lagere graad, omdat ze grover en meer samengesteld zijn. Dat deze ook vormen zijn, die hemelse en geestelijke dingen ontvangen, komt ten duidelijkste uit in tekenen die ten volle zichtbaar zijn, zoals in de gedachte die vloeit in de organische vorm van de tong, en zo de spraak teweeg brengt; in de aandoeningen van het gemoed die zich zichtbaar vertonen in het gelaat; in de wil, die door de spieren in de handelingen vloeit enzovoort. De gedachte en de wil die deze dingen voortbrengen, zijn geestelijk en hemels, terwijl de vormen of substanties, die ze ontvangen en in werking stellen, stoffelijk zijn. Dat deze substanties geheel en al gevormd zijn om de gedachte en de wil te ontvangen, is duidelijk, vandaar blijkt dat deze de bron zijn van de materiele vormen en dat wanneer ze niet daarvan uitgingen, ze niet zouden kunnen bestaan zoals ze zijn.

Hemelse Verborgenheden 3742.

Dat er één enig leven is en dit van de Heer alleen komt, en dat de engelen, de geesten en de mensen slechts ontvangers van dit leven zijn, is mij door zo veelvuldige ervaring te weten gegeven, dat er niet het minste spoor van twijfel overbleef. De hemel zelf is in de innerlijke gewaarwording dat het zo is, en wel dermate, dat de engelen de invloed duidelijk gewaarworden, en ook hoe dit invloeit, alsook de hoeveelheid en de hoedanigheid van wat ze daarvan ontvangen. Wanneer ze in een vollere staat van opneming zijn, genieten ze hun vrede en gelukzaligheid; anders verkeren ze in een staat van onrust en van een zekere angst, niettemin wordt hun het leven van de Heer zo toegeëigend, dat ze de innerlijke gewaarwording hebben, alsof ze uit zichzelf leven, terwijl ze toch weten dat ze niet uit zichzelf leven. De toe-eigening van het leven van de Heer komt voort uit Zijn liefde en barmhartigheid voor het gehele menselijke geslacht, dat wil zeggen, dat Hij Zich en wat het Zijne is aan eenieder geven wil, en dat Hij daadwerkelijk geeft, voor zoveel wordt opgenomen, dat wil zeggen, voor zoveel ze als Zijn gelijkenissen en beelden in het leven van het goede en het leven van het ware zijn. Aangezien een dergelijk goddelijk streven voortdurend van de Heer uitgaat, wordt Zijn leven, zoals gezegd, aan hen toegeëigend.

Hemelse Verborgenheden 3743.

Zij echter die niet in de liefde tot de Heer en in de liefde voor de naaste zijn, bijgevolg niet in het leven van het goede en het ware, kunnen niet erkennen dat er één enig leven is wat invloeit, en nog minder, dat dit leven van de Heer uitgaat. Al diegenen zijn verontwaardigd, ja, zelfs keren ze zich af, als gezegd wordt dat ze niet uit zichzelf leven; het is de eigenliefde die dit doet. Wat wonderlijk is, hoewel het aan hen met levende ondervinding in het andere leven wordt aangetoond, dat ze niet uit zichzelf leven, en ze dan zeggen, omdat ze overtuigd zijn, dat het inderdaad zo is, blijven ze toch daarna volharden in dezelfde opvatting. Zij menen dat als ze uit een ander leefden en niet uit zichzelf, alle bekoring van hun leven te gronde zou gaan; ze weten niet dat het tegendeel het geval is. Vandaar komt het dat de bozen zichzelf het boze toe-eigenen, omdat ze niet geloven dat de boosheden uit de hel zijn; en dat het goede hun niet kan worden toegeëigend, omdat ze geloven dat het goede uit henzelf en niet uit de Heer is. Maar niettemin zijn de bozen en ook zij die in de hel zijn, vormen, die het leven ontvangen van de Heer, maar zulke vormen dat ze het goede en ware óf verwerpen, óf verstikken, óf verdraaien. Zo worden de goedheden en de waarheden die van het leven van de Heer uitgaan, boosheden en valsheden. Het is hiermee gesteld als met het licht van de zon, dat, hoewel het enkelvoudig en blank is, toch, als het door de vormen heengaat of daarin vloeit, veranderd wordt, mooie en aangename kleuren tevoorschijn roept, maar ook lelijke en onaangename.

Hemelse Verborgenheden 3744.

Hieruit kan nu blijken van welke aard de hemel is, en vanwaar het komt dat het de Grootste Mens wordt genoemd. De diversiteit ten aanzien van het leven van het goede en het ware daar is ontelbaar en gedraagt zich overeenkomstig de opneming van het leven uit de Heer. Ze staan geheel en al in verhouding tot elkaar, zoals waarin de organen, leden en inwendige delen in de mens zijn. Dit zijn allemaal vormen in een oneindige verscheidenheid, die het leven ontvangen van hun ziel, of liever van de Heer door de ziel, en toch - hoewel ze in een dergelijke verscheidenheid zijn - niettemin tezamen één mens uitmaken.

Hemelse Verborgenheden 3745.

Hoe groot en hoedanig deze diversiteit is, kan blijken uit de verscheidenheid in het menselijk lichaam. Het is bekend dat geen enkel orgaan of lid gelijk is aan het andere, zoals het gezichtsorgaan niet gelijk is aan het gehoorsorgaan en dat het ook zo gesteld is met het reukorgaan en met het orgaan van de smaak en dat van de tastzin dat zich over het gehele lichaam uitstrekt. Zo ook met de leden, als de armen, handen, lendenen, voeten, voetzolen, en ook met de inwendige delen die binnenin liggen opgesloten, zoals die tot het hoofd behoren, zoals de hersenen, de kleine hersenen, het verlengde merg en het ruggenmerg, met alle kleine organen, ingewanden, vaten en vezels, waaruit ze zijn samengesteld. Voorts die tot het lichaam onder het hoofd behoren, zoals hart, longen, maag, lever, alvleesklier, milt, darmen, darmscheel, nieren, en ook die tot de voortplanting bestemd zijn in beide geslachten. Het is bekend dat alle en elk van deze dingen onderling ongelijk zijn naar de vormen en naar de functies, en wel zó ongelijk dat ze geheel en al verschillen. Ook zijn er vormen binnen de vormen, die eveneens van zo'n verscheidenheid zijn, dat niet één vorm, zelfs niet één kleinste deeltje, volkomen gelijk is aan een ander, dat wil zeggen, zo gelijk dat het in de plaats van een andere vorm gesteld zou kunnen worden zonder enige verandering, hoe gering ook. Al deze dingen stemmen in het algemeen en in het bijzonder met de hemelen overeen, maar op zo'n wijze, dat de dingen die bij de mens lichamelijk en stoffelijk zijn, daar hemels en geestelijk zijn; en ze stemmen op zo'n wijze overeen, dat ze daardoor bestaan en blijven bestaan.

Hemelse Verborgenheden 3746.

In het algemeen heeft al deze diversiteit betrekking op de dingen die behoren tot het hoofd, de borst, de buik, en op de dingen die behoren tot de geslachtsdelen. Eveneens overal op de dingen die inwendig en op die welke uitwendig zijn ten aanzien van elk van deze delen.

Hemelse Verborgenheden 3747.

Een aantal malen heb ik gesproken met geesten over de geleerden van onze eeuw, namelijk dat ze niets weten dan de mens in een innerlijke en in een uiterlijke te onderscheiden en dit niet door overdenking over de inwendige dingen van de gedachten en aandoeningen bij zichzelf, maar door het Woord van de Heer. Niettemin weten ze niet wat de innerlijke mens is en velen twijfelen zelfs of het bestaat, ze ontkennen het ook omdat ze niet het leven van de innerlijke, maar dat van de uiterlijke mens leven. Ze worden er zeer door verleid om te menen dat de redeloze dieren aan hen gelijk schijnen te zijn voor wat betreft organen, inwendige delen en zintuigen, begeerten en aandoeningen. Er werd gezegd dat de geleerden ten aanzien van deze dingen minder weten dan de eenvoudigen; hoewel het henzelf toeschijnt er veel meer van te weten. Zij argumenteren immers over het verkeer van de ziel en het lichaam, ja zelfs over de ziel zelf, wat deze is, terwijl toch de eenvoudigen weten, dat de ziel de innerlijke mens is en dat die zijn geest is die na de dood van het lichaam leven zal, en verder dat het de mens zelf is die in het lichaam woont. Verder dat de geleerden zich meer dan de eenvoudigen met de redeloze dieren vereenzelvigen, en alle dingen aan de natuur toeschrijven en nauwelijks iets aan het Goddelijke. Zij denken er niet verder over, dat de mens in tegenstelling tot de redeloze dieren, kan denken over de hemel en over God, en zich zo boven zichzelf verheffen kan, en zo door de liefde met de Heer verbonden worden, en dat de mens daarom niet anders kan dan na de dood tot in eeuwigheid leven. Bovenal weten ze niet dat alle dingen bij de mens tot in bijzonderheden afhangen van de Heer, door de hemel heen, en dat de hemel de Grootste Mens is, waarmee tot in bijzonderheden alle dingen overeenstemmen die in de mens zijn, en ook die in de natuur zijn. Wanneer ze deze dingen horen of lezen zullen dit tegenstrijdigheden voor hen zijn, zodat ze, wanneer de ervaring dit niet bevestigt, dit zullen verwerpen als fantasie. Zo zullen ze ook reageren als ze horen dat er drie graden van het leven in de mens zijn, zoals er drie graden van het leven in de hemelen zijn, dat wil zeggen, drie hemelen, en dat de mens zó met deze drie hemelen overeenstemt, dat hij, wanneer hij in het leven van het goede en het ware is, en door dat leven een beeld van de Heer is, zelf een beeld van de hemel in het klein is. Ik ben onderricht over deze graden van het leven, namelijk dat het de laatste graad van het leven is die de uiterlijke of natuurlijke mens wordt genoemd, waardoor de mens gelijk is aan de dieren ten aanzien van begeerten en fantasieën. De tweede graad wordt de innerlijke of redelijke mens genoemd, hierdoor staat de mens boven de dieren. Door middel van deze kan hij het goede en het ware denken en willen en de natuurlijke mens beheersen door de begeerten ervan en de daaruit voortvloeiende fantasieën tegen te gaan en te verwerpen en bovendien binnen in zichzelf over de hemel, ja zelfs over het Goddelijke na te denken, wat de redeloze dieren absoluut niet kunnen. Er is een derde graad van leven die de mens geheel onbekend is, niettemin is het deze door middel waarvan de Heer in het redelijke, het hogere deel van het gemoed, invloeit. Hiervandaan heeft de mens het vermogen om als mens te denken, en waarvan hij het geweten heeft en waarvan hij de innerlijke gewaarwording van het goede en ware heeft, en ook door de Heer de opheffing tot Hemzelf heeft. Maar deze dingen liggen ver verwijderd van de voorstellingen van de geleerden van deze tijd, die slechts redetwisten of iets bestaat, en zolang ze dat doen, niet weten kunnen dat het bestaat, en nog minder wat het is.

Hemelse Verborgenheden 3748.

Er was een zekere geest die toen hij in de wereld leefde, bij de gewone mensen als geleerde bekend stond. Hij had een geraffineerde aard om valsheden te bevestigen en was uiterst dom met betrekking tot goedheden en waarheden. Hij verbeeldde zich, zoals hij eerder in de wereld deed, dat hij alles wist, want dezen houden zich voor het toppunt van wijsheid en geloven dat niets voor hen verborgen is. Zoals ze in het leven van het lichaam waren, zo zijn ze in het andere leven; want alle dingen die tot iemands leven behoren, dat wil zeggen die tot zijn liefde en aandoening behoren, volgen hem. Deze zijn in hem als de ziel in het lichaam, aangezien hij door deze dingen zijn ziel, wat haar aard betreft, heeft gevormd. Deze mens, die toen een geest was, kwam tot mij, en sprak met mij en daar hij zo'n inborst had, vroeg ik hem: 'Wie heeft meer inzicht, hij die veel valsheden weet, of hij die een weinig van het ware weet?'. Hij antwoordde: 'Die een weinig van het ware weet'. Want hij meende dat de valsheden die hij kende, waarheden waren, en dat hij dus een wijze was. Daarna wilde hij redetwisten over de Grootste Mens, en over de daaruit voortvloeiende invloed in elk van de dingen van de mens. Maar aangezien hij er niets van begreep, vroeg ik hem hoe hij het opvatte, dat de gedachte die geestelijk is, het gehele gelaat beweegt en zichzelf daarin vertoont en ook alle organen van de spraak beweegt en dit duidelijk onderscheiden tot aan de geestelijke gewaarwording van die gedachte. Daarna vroeg ik hem hoe hij het zag, dat de wil de spieren van het gehele lichaam beweegt en de duizenden vezels die daar doorheen verspreid liggen, voor één enkele handeling, omdat hetgeen beweegt geestelijk is, en hetgeen bewogen wordt lichamelijk. Maar hij wist niet wat hij moest antwoorden. Verder sprak ik over het streven, en vroeg hem of hij wist dat het streven de handelingen en bewegingen voortbrengt, en dat in handelingen en beweging het streven moet zijn, opdat ze bestaan en blijven bestaan. Hij zei dat hij dit niet wist; daarom vroeg ik hem hoe hij dan wilde redeneren, als hij zelfs niet eens de eerste beginselen wist. Verder zei ik hem dat het dan met zo'n redenering gesteld is als met los zand zonder enige samenhang, dat de valsheden zozeer uiteendrijft dat men tenslotte niets weet en dus niets gelooft.

Hemelse Verborgenheden 3749.

Onverwacht kwam een zekere geest bij mij en vloeide in mijn hoofd in. Geesten worden naar hun invloeiing in de verschillende delen van het lichaam onderscheiden. Ik verwonderde mij erover, wie hij was en waar hij vandaan kwam. Maar nadat hij enige tijd het stilzwijgen had bewaard, zeiden de engelen die bij mij waren dat hij was genomen uit de geesten, die bij een nog in de wereld levende geleerde waren. Deze man had een buitengewone roep van geleerdheid verworven. Door tussenkomst van deze geest werd toen ook verbinding met het denken van die persoon gegeven. Ik vroeg de geest welke voorstelling deze geleerde kon hebben van de Grootste Mens en van de invloed ervan en wat voor voorstelling deze man van de hemel had. Hij zei dat hij daar geen idee van kon vormen, waarop ik hem vroeg welke voorstelling deze man van de hemel had. Hij zei dat hij er geen enkele had, alleen maar lasteringen, zoals bijvoorbeeld dat ze daar op muziekinstrumenten spelen zoals de dorpelingen gewoonlijk gebruiken om herrie mee te maken. Toch staat die man boven anderen in aanzien en wordt geacht te weten wat invloeiing is, en wat de ziel is en het verkeer van het lichaam met de ziel. Mogelijk wordt hij ook geacht beter dan anderen te weten wat de hemel is. Hieruit kan blijken, van welke aard diegenen heden ten dage zijn, die anderen onderwijzen; ze hebben toch zeker niets dan ergernissen tegen de goedheden en waarheden van het geloof, hoewel ze het tegendeel verkondigen.

Hemelse Verborgenheden 3750.

Welke voorstelling van de hemel diegenen hebben die boven alle anderen geacht worden verbinding met de hemel en de invloeiing daaruit, te hebben, werd mij eveneens op levende wijze getoond. Zij die boven het hoofd verschijnen, zijn diegenen die zich in de wereld wilden laten vereren als goden, en bij wie de eigenliefde tot het uiterste was opgevoerd langs graden van macht, en door een daaruit voortvloeiende denkbeeldige vrijheid. Deze mensen zijn tevens geslepen onder de schijn van onschuld en van liefde tot de Heer. Ze verschijnen in de hoogte boven het hoofd vanwege hun fantasie over hoogte, niettemin zijn ze onder de voeten in de hel. Een van hen kwam omlaag naar mij toe, en door anderen werd gezegd dat hij in de wereld paus was geweest. Hij sprak zeer hoffelijk met mij; eerst over Petrus en zijn sleutels, waarvan hij meende dat hij die zelf had gehad. Maar toen hij ondervraagd werd over de macht om naar zijn welbehagen wie ook maar in de hemel te brengen, had hij van de hemel zo'n grove voorstelling, dat hij zoiets als een deur uitbeeldde die toegang gaf. Hij zei dat hij die deur kosteloos geopend had voor de armen, maar dat de rijken op hun vermogen geschat waren en dat hetgeen zij gegeven hadden, heilig was. Toen werd hem gevraagd, of hij geloofde, dat zij die hij binnen gelaten had, daar blijven zouden. Hij zei daarop dat hij dat niet wist, maar als dat niet zo was, dat ze dan vandaar weggingen. Hem werd verder gezegd dat hij hun inwendige dingen niet kon weten, namelijk of zij wel waardig waren, of dat ze misschien rovers waren die in de hel zouden komen. Hij zei dat hij zich daarom niet bekommerd had, en dat als ze niet waardig werden bevonden, ze weggestuurd konden worden. Maar het werd hem verteld wat onder de sleutels van Petrus werd verstaan, namelijk: het geloof van de liefde en van de naastenliefde; en dat, aangezien de Heer enig en alleen zo'n geloof geeft, het de Heer alleen is, die in de hemel binnenleidt. Petrus verschijnt aan niemand, hij is een eenvoudige geest die niet meer macht heeft dan een ander. Deze paus had van de Heer geen andere mening dan dat Hij vereerd moest worden voor zoveel Hij een dergelijke macht geeft. Maar als Hij deze macht niet zou geven, werd waargenomen dat hij dacht, dat Hij niet langer vereerd moest worden. Toen verder met hem gesproken werd over de innerlijke mens, had hij daarover een vuile voorstelling. Mij werd op aanschouwelijke wijze getoond, met welk een vrijheid, volheid en verlustiging hij ademhaalde, wanneer hij op zijn troon in de kerkenraad zat en geloofde dat hij uit de Heilige Geest sprak. Hij werd in een dergelijke staat gebracht, waarin hij was toen hij zich op die troon daar bevond - want in het andere leven kan iedereen gemakkelijk gebracht worden in de staat van het leven, die hij in de wereld had, aangezien de staat van het leven eenieder na de dood aanblijft -, en zijn ademhaling werd aan mij meegedeeld, zoals hij die toen had. Deze was vrij, met welbehagen, langzaam, regelmatig, diep en vulde de borst; maar wanneer hij werd tegengesproken, was er in de buik door het voortgaan van de ademhaling iets dat leek zich om te rollen en te kruipen, en wanneer hij meende dat wat hij uitsprak goddelijk was, werd hij dat gewaar door een stillere en als het ware daarmee instemmende ademhaling. Hierna werd mij getoond door wie zulke pausen dan geregeerd worden; dit blijkt dan een bende van sirenen te zijn die boven het hoofd zijn en die een geaardheid hebben aangenomen en een leven, die daarin bestaan, zich in te dringen in alle mogelijke aandoeningen met de bedoeling om te heersen en anderen aan zich te onderwerpen en wie ze maar kunnen te verderven ter wille van henzelf. Ze gebruiken daarvoor de heiligheid en de onschuld als middel. Ze zijn voor hun eigen leven bevreesd, en handelen voorzichtig, maar wanneer de gelegenheid zich voordoet, storten ze zich uit eigenbelang in wreedheden zonder enige barmhartigheid.

Hemelse Verborgenheden 3812.

… Wat het eigene is, in het algemeen betreft, dit is tweeërlei, het ene is hels, het andere is hemels. Het helse neemt de mens aan uit de hel en het hemelse neemt hij aan uit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer; want al het boze en valse daaruit, vloeit uit de hel in, en al het goede en ware daaruit, uit de Heer. Dit weet de mens vanuit de leer van het gloof, maar nauwelijks één onder myriaden gelooft het. Vandaar is het, dat de mens zich het boze wat uit de hel invloeit, toe-eigent of tot het zijne maakt, en dat het goede dat uit de Heer invloeit, hem niet aandoet, en hem dus ook niet wordt toegerekend. Dat de mens niet gelooft dat het boze uit de hel invloeit en het goede uit de Heer, is omdat hij in de liefde van zich is en die liefde brengt dit met zich mee en wel dermate dat hij zeer verontwaardigd is wanneer gezegd wordt dat alles invloeit. Vandaar nu is het dat al het eigene van de mens niets dan het boze is …

… maar dat de goede mens gelooft dat het boze uit de hel en het goede uit de Heer is, komt daarvandaan, dat hij niet in de liefde van zich is, maar in de liefde jegens de naaste en in de liefde tot de Heer; dit brengt deze liefde met zich mee; daarvandaan komt het, dat deze mens uit de Heer het hemels eigene aanneemt …

Hemelse Verborgenheden 3865.

'Omdat nu mijn man mij zal liefhebben', (Genesis 29:34); dat dit betekent dat daaruit het goede van het ware is, staat vast uit de betekenis van hij zal liefhebben, wat het goede daaruit is, want al het goede is van de liefde, en daarom wordt het hier door liefhebben aangeduid; en uit de betekenis van de man, wat het ware is, (3134). Wat het goede van het ware is, werd eerder enige malen verklaard, namelijk dat het de aandoening van het ware ter wille van het leven is, want het leven is het goede wat in het ware wordt beoogd door hen die daarna worden wederverwekt. Zonder een leven overeenkomstig het ware vindt er geen verbinding plaats van het ware met het goede, en is er dus geen toe-eigening. Dit kan voor eenieder duidelijk vaststaan als hij let op hen die boos leven, en op hen die goed leven. Indien namelijk zij die boos leven, hoewel ze in hun jongensjaren en jongemannenjaren in de leerstellige dingen van de Kerk even goed als de anderen geïnformeerd waren, daarnaar worden onderzocht wat zij geloven ten aanzien van de Heer, over het geloof in hem, en over de ware dingen van de Kerk, dan kan men niettemin opmerken dat zij hoegenaamd niets geloven. Maar dat zij die goed leven, ieder afzonderlijk een geloof in de ware dingen hebben, waarvan zij geloven dat deze waar zijn. Zij die echter de ware dingen onderwijzen, zoals de voorgangers van de Kerk doen, en boos leven, zullen weliswaar zeggen dat ze geloven, maar toch geloven ze niet met het hart. Bij sommigen is er een overreding, die een geloof voorgoochelt, maar dit overredende is zodanig dat het iets wetenschappelijks is, en niet daarom bevestigd omdat het waar is, maar omdat het openlijk verkondigd moet worden ter wille van hun ambt, eer en gewin. Dit gaat niet dieper dan door de oren in het geheugen, en van het geheugen gaat het uit in de lippen, echter niet in het hart en daaruit in de belijdenis. Daaruit blijkt dat het leven leert, hoedanig de erkenning van het ware, dat wil zeggen, hoedanig het geloof is; en dat het geloof dat van het goede van het leven is gescheiden zegt, dat de mens, hoe hij ook leeft, toch uit genade gezaligd kan worden, en dat het redeneert tegen dat punt van de leer, dat eenieder zijn leven na de dood bijblijft.

Hemelse Verborgenheden 3883.

Wat de Grootste Mens en wat de overeenstemming met hem is, werd al eerder gezegd, namelijk dat de Grootste Mens, de algehele hemel is, die in het algemeen de gelijkenis en het beeld van de Heer is. De overeenstemming is die van het Goddelijke van de Heer met de hemelse en geestelijke dingen daar, en van de hemelse en geestelijke dingen die daar zijn, met de natuurlijke dingen die in de wereld zijn, voornamelijk met die dingen die bij de mens zijn. Dus is er een overeenstemming van het Goddelijke van de Heer door middel van de hemel of de Grootste Mens met de mens, en met de afzonderlijke dingen die bij de mens zijn, en wel dermate dat de mens daaruit ontstaat, dat wil zeggen, blijft bestaan.

Hemelse Verborgenheden 3884.

Omdat het in de wereld volslagen onbekend is dat er een overeenstemming is van de hemel of de Grootste Mens met de afzonderlijke dingen bij de mens en dat de mens daaruit ontstaat en blijft bestaan, en daarom hetgeen daarover gezegd gaat worden, ongerijmd en ongelooflijk zal schijnen, zo is het geoorloofd die dingen mee te delen die ik ervaren heb, en waarvan ik daardoor volledig overtuigd ben geworden. Toen eens aan mij de innerlijke hemel werd geopend en ik daar met de engelen sprak, mocht ik het volgende opmerken: men moet weten dat ik, hoewel ik daar was, niettemin niet buiten mijzelf was, maar in het lichaam, want de hemel is in de mens, op welke plaats hij ook mag zijn, zodat de mens, als het de Heer behaagt, in de hemel kan zijn en toch niet aan het lichaam is onttrokken. Vandaar werd het gegeven de algemene werkingen van de hemel even duidelijk gewaar te worden als dat wat met een zintuig wordt waargenomen. Het waren vier werkingen die ik toen gewaar werd: de eerste aan de hersenen aan de linkerslaap; dit was een algemene werking ten aanzien van de organen van de rede. Het linkerdeel van de hersenen stemt overeen met de redelijke of de verstandelijke dingen; het rechterdeel echter met de aandoeningen of met de dingen van de wil. De tweede algemene werking werd ik gewaar in de ademhaling van de longen, deze leidde mijn ademhaling zacht, maar uit het innerlijke, zodat ik het niet nodig had door iets van mijn wil adem te halen of te ademen. De ademhaling van de hemel werd toen duidelijk door mij waargenomen. Deze is inwendig en daarom onwaarneembaar voor de mens, maar ze vloeit door een wonderbaarlijke overeenstemming in de ademhaling van de mens, die uitwendig is ofwel van het lichaam. Indien de mens van deze invloed werd beroofd, zo zou hij ogenblikkelijk dood neervallen. De derde werking die ik gewaarwerd was in de samentrekkende en de uitzettende beweging van het hart, die toen voor mij zachter was dan ooit eerder; de polsslagen waren regelmatig, ongeveer drie keer binnen elke wisseling van de ademhaling, maar niettemin zodanig dat ze in de dingen van de longen uitliepen en deze zo bestuurden. Het werd mij gegeven enigermate waar te nemen aan het einde van elke ademhaling hoe de wisselingen van het hart binnendrongen in de wisselingen van de longen; de wisselingen van de pols waren zo waarneembaar dat ik ze zou hebben kunnen tellen; ze waren onderscheiden en zacht. De vierde algemene werking was in de nieren en het werd eveneens gegeven om deze gewaar te worden, maar duister. Uit deze dingen bleek dat het hart van de hemel of de Grootste Mens klopt, en dat hij ademhalingen heeft en dat het kloppen van het hart van de hemel of van de Grootste Mens een overeenstemming heeft met het hart en met zijn samentrekkende en uitzettende bewegingen, en dat de ademhalingen van de hemel of van de Grootste Mens een overeenstemming hebben met de longen en haar ademhalingen. Beide zijn echter voor de mens niet waar te nemen, omdat hij ze niet kan gewaarworden; de oorzaak hiervan is dat ze inwendig zijn.

Hemelse Verborgenheden 3885.

Toen ik eens werd onttrokken aan de ideeën die uit de zinlijke dingen van het lichaam voortkomen, verscheen mij het hemelse licht. Dat licht zelf onttrok mij nog meer aan die ideeën, want in het licht van de hemel bestaat het geestelijke leven, (1524, 2776, 3167, 3195, 3339, 3636, 3643). Toen ik in deze staat was verschenen de lichamelijke en wereldse dingen als beneden mij, niettemin nam ik ze wel waar, maar als verder van mij verwijderd en alsof dit niet bij mij behoorde. Het scheen mij toen toe in de hemel te zijn met het hoofd en niet met het lichaam. In die staat werd het ook gegeven de algemene ademhaling van de hemel waar te nemen en ook hoedanig die was. Deze ademhaling was innerlijk, gemakkelijk, spontaan en overeenstemmend met mijn ademhaling als drie staat tot een. Evenzo werd het gegeven de aanvulling waar te nemen van het kloppen van mijn hart met die van de hemel. Toen werd ik door de engelen ingelicht dat daaruit het kloppen van het hart en de ademhaling bij elk mens op aarde ontspringt. De oorzaak dat die op ongelijke momenten gebeuren, was dat zowel de hartklop als de ademhaling van de longen die in de hemelen zijn, overgaan in een bepaald continue, en zo in een streven dat zodanig is dat het die bewegingen verschillend, overeenkomstig de staat van eenieder, opwekt.

Hemelse Verborgenheden 3886.

Maar men moet weten dat de variaties ten aanzien van de polsslagen en ten aanzien van de ademhalingen in de hemel menigvuldig zijn. Het zijn er zoveel als dat er gezelschappen zijn, want ze gedragen zich daar overeenkomstig de staten van hun denken en aandoening, en deze overeenkomstig de staten van het geloof en de liefde. Maar de algemene pols en de algemene ademhaling gedraagt zich zoals eerder werd gezegd. Eens werd het ook gegeven het kloppen van het hart waar te nemen van hen die van de streek van het achterhoofd waren, en afzonderlijk de polsslagen van de hemelse gezelschappen daar en afzonderlijk die van de geestelijke gezelschappen daar. Die van de hemelse waren stil en mild, die van de geestelijke gezelschappen echter sterk en trillend. De momenten van de polsslag van de hemelse daar verhielden zich tot die van de geestelijken als vijf staat tot twee, want de polsslag van de hemelse gezelschappen vloeit in de pols van de geestelijke in, en gaat zo uit en over in de natuur. Het is wonderbaarlijk, maar het spreken van de hemelse engelen wordt door de geestelijke engelen niet gehoord, maar gevoeld onder de vorm van een klop van het hart, de oorzaak hiervan is dat het spreken van de hemelse engelen niet verstaanbaar is voor de geestelijke engelen, want het vindt plaats door de aandoeningen die van de liefde zijn, maar dat van de geestelijke engelen door verstandelijke ideeën, (1647, 1759, 2157, 3343). Deze aandoeningen van de liefde behoren tot de streek van het hart, de verstandelijke ideeën behoren tot die van de longen.

Hemelse Verborgenheden 3887.

In de hemel of in de Grootste Mens zijn twee rijken, het ene wordt het hemelse genoemd, het andere het geestelijke. Het hemelse rijk is samengesteld uit engelen die de hemelse engelen worden genoemd, en het zijn zij die in de liefde tot de Heer zijn geweest en vandaar in alle wijsheid. Zij zijn immers meer dan anderen in de Heer en vandaar meer dan de anderen in de staat van vrede en onschuld. Zij verschijnen aan de anderen als kleine kinderen, want de staat van vrede en onschuld brengt die schijn teweeg. Al wat daar is, leeft als het ware voor hen, want wat rechtstreeks uit de Heer komt, leeft; dit is het hemelse rijk. Het andere rijk wordt het geestelijke genoemd. Dit is samengesteld uit engelen die geestelijke engelen worden genoemd, en daar zijn zij die in het goede van de naastenliefde tot de naaste zijn geweest. Zij stellen het verkwikkelijke van het leven daarin dat ze aan anderen kunnen weldoen zonder beloning; dat ze aan anderen goed mogen doen is voor hen de beloning. Hoe meer ze dit willen en verlangen, in des te groter inzicht en geluk zijn ze, want eenieder wordt in het andere leven met inzicht en geluk begiftigd uit de Heer al naar het nut dat hij vanuit de aandoening van de wil betracht; dit is het geestelijke rijk. Zij die in het hemelse Rijk van de Heer zijn behoren allen tot het gebied van het hart en zij die in het geestelijk rijk zijn, behoren allen tot het gebied van de long. Het is met de invloeiing uit het hemelse rijk in het geestelijke evenzo gesteld als met de invloeiing van het hart in de longen. En ook als met de invloed van alle dingen die tot het hart behoren, in die dingen die tot de longen behoren. Het hart immers regeert in het gehele lichaam en in de afzonderlijke dingen ervan door de bloedvaten, en de long regeert eveneens in de afzonderlijke dingen ervan door de ademhaling. Vandaar is overal in het lichaam als het ware een invloeiing van het hart in de longen, maar overeenkomstig de vormen daar en overeenstemmend met de staten. Daaruit ontstaat alle gevoel, en ook elke handeling die aan het lichaam eigen is. Dit kan ook blijken uit embryo's en pasgeboren kinderen; dezen kunnen niet enig lichamelijk gevoel hebben, noch enige handeling door de wil, voordat hun longen zijn geopend, en vandaar de invloeiing van het ene in het andere is gegeven. In de geestelijke wereld is het net zo gesteld, maar met dit verschil dat daar niet lichamelijke en natuurlijke dingen zijn, maar hemelse en geestelijke, die het goede van de liefde en het goede van het geloof zijn. Vandaar zijn de bewegingen van het hart bij hen overeenkomstig de staten van de liefde, en de bewegingen van de ademhaling overeenkomstig de staten van het geloof. De invloeiing van het ene in het andere maakt dat ze geestelijk voelen en op een geestelijke wijze handelen. Deze dingen kunnen de mens wel niet anders dan als paradoxaal voorkomen, omdat hij van het goede van de liefde en het ware van het geloof geen andere voorstelling heeft dan dat het zekere abstracte dingen zijn zonder de macht om iets te realiseren, terwijl toch het tegendeel het geval is, namelijk dat daaruit juist alle doorvatting en gevoel is en alle kracht en handeling, ook die welke in de mens zijn.

Hemelse Verborgenheden 3888.

Deze twee Rijken vertonen zich in de mens door de twee rijken die bij hem zijn, namelijk door het rijk van de wil en door het rijk van het verstand. Deze twee stellen het menselijk gemoed samen, ja, de mens zelf. Het is de wil waarmee de klop van het hart overeenstemt, en het is het verstand waarmee de ademhaling van de long overeenstemt. Vandaar ook is het dat in het lichaam van de mens ook twee rijken zijn, namelijk dat van het hart en dat van de longen. Wie deze verborgenheid kent, kan ook weten hoe het gesteld is met de invloeiing van de wil in het verstand, en van het verstand in de wil. Dus met de invloeiing van het goede van de liefde, in het ware van het geloof, en wederkerig en dus hoe het gesteld is met de wederverwekking van de mens. Maar zij die alleen in lichamelijke voorstellingen zijn, dat wil zeggen, die in de wil van het boze en in het verstand van het valse zijn, kunnen deze dingen niet begrijpen, want ze kunnen over de geestelijke en hemelse dingen niet anders dan zinlijk en lichamelijk denken. Zij kunnen niet anders dan vanuit donkerheid over de dingen die van het hemelse licht of van het ware van het geloof zijn, denken, en vanuit koude over die dingen die van de hemelse vlam of van het goede van de liefde zijn. Het ene zowel als het andere, namelijk die donkerheid en die koude, blussen de hemelse en geestelijke dingen dermate uit dat ze voor deze personen niet lijken te bestaan.

Hemelse Verborgenheden 3889.

Opdat ik zou weten, niet alleen dat er een overeenstemming is van hemelse dingen, die van de liefde zijn, met de bewegingen van het hart, en van geestelijke dingen die van het geloof vanuit de liefde zijn, met de bewegingen van de longen, maar ook hoe het daarmee gesteld was, werd het mij voor langere tijd gegeven tussen de engelen te zijn, die dit op levende wijze toonden. Ze vormden, door een wonderbaarlijke en met geen woorden uit te drukken golving in ronddraaiingen, de gelijkenis van een hart en de gelijkenis van longen, met alle uiterlijke en innerlijke verwevingen die daarin zijn. Toen volgden ze de vloeiing van de hemel op spontane wijze, want de hemel streeft naar zo'n vorm vanuit de invloeiing van de liefde uit de Heer. Zo vertoonden ze de afzonderlijke dingen die in het hart zijn, en daarna de verbinding tussen het hart en de longen. Dit beeldden ze ook uit door het huwelijk van het goede en het ware. Hieruit bleek ook dat het hart overeenstemt met het hemelse, wat van het goede is, en de longen met het geestelijke, wat van het ware is. De verbinding van beide is precies zoals die in de stoffelijke vorm van het hart en de longen is. Er werd gezegd dat het net zo gesteld is in het gehele lichaam, namelijk in elk van de leden, organen en inwendige delen, en met de dingen die daar van het hart en van de longen zijn. Waar beide niet samenwerken, maar elk gescheiden om de beurt, kan niet enige beweging uit enig wilsbeginsel zijn, noch enig gevoel van leven uit enig beginsel van het verstand.

Hemelse Verborgenheden 3890.

Het werd eerder enige malen gezegd dat de hemel of de Grootste Mens in ontelbare gezelschappen is onderscheiden, en in het algemeen in even zovele als er organen en inwendige delen in het lichaam zijn, en dat de afzonderlijke gezelschappen tot een van die organen en inwendige delen behoren, (3745). Bovendien, dat de gezelschappen, hoewel ze ontelbaar en verschillend zijn, niettemin als één handelen, zoals alle dingen die in het lichaam zijn, hoewel die verschillend zijn, als één handelen. De gezelschappen die daarin tot het gebied van het hart behoren, zijn de hemelse gezelschappen, en zij zijn in het midden of in de binnenste dingen. Die gezelschappen echter die tot het gebied van de longen daarin behoren, zijn de geestelijke, en zij zijn rondom en in de uiterlijke dingen. De invloeiing uit de Heer is door de hemelse in de geestelijke, of door het midden in de omtrekken, dat wil zeggen, door de binnenste dingen tot de uiterlijke. Dit komt omdat de Heer door de liefde of de barmhartigheid invloeit, waarvandaan al het hemelse wat in Zijn rijk is komt; en door de liefde of de barmhartigheid in het goede van het geloof, waarvandaan al het geestelijke wat in Zijn Rijk is komt, en dit met een onuitsprekelijke verscheidenheid. Maar de verscheidenheid ontstaat niet uit de invloeiing, maar uit de opneming ervan.

Hemelse Verborgenheden 3891.

Dat niet slechts de algehele hemel zoals één mens ademt, maar ook de afzonderlijke gezelschappen in vereniging, ja, alle engelen en geesten, daarvan is mij het bewijs gegeven door zeer vele levende ervaringen en zodanig dat er voor mij geen twijfel is overgebleven. Zelfs zijn de geesten verwonderd als iemand daaraan mocht twijfelen. Het zijn er echter weinigen die over engelen en geesten een andere voorstelling hebben dan zoiets als over het onstoffelijke, en vandaar dat het slechts gedachten zouden zijn, dus nauwelijks substanties, te minder dat zij zich evenals mensen kunnen verheugen in het bezit van de zintuigen van het gezicht, het gehoor en de tast, en nog minder dat ze een ademhaling hebben, en vandaar een leven net zoals de mens, maar dan innerlijk. Hoedanig het leven van een geest is in verhouding tot dat van de mens, mogen er daarom nog meer ervaringen worden aangevoerd. Eens werd mij voordat ik in slaap zou vallen, gezegd, dat er enigen waren die tegen mij samenspanden en het plan hadden om mij door verstikking uit de weg te ruimen. Ik schonk echter in het geheel geen aandacht aan hun bedreigingen omdat ik door de Heer beschermd was, en daarom sliep ik onbekommerd in. Toen ik echter midden in de nacht ontwaakte, voelde ik duidelijk dat ik niet uit mijzelf ademhaalde, maar vanuit de hemel. De ademhaling was niet van mij, maar toch haalde ik adem. Ook in talloze andere gevallen werd het ademen of de ademhaling van geesten en ook van engelen te voelen gegeven, en wel daardoor dat ze in mij ademhaalden. Niettemin was mijn ademhaling tegelijkertijd aanwezig, onderscheiden van die van hen. Maar dit kan niemand voelen, dan alleen hij van wie de innerlijke dingen zijn geopend en aan wie daardoor gemeenschap met de hemel is gegeven.

Hemelse Verborgenheden 3892.

Ik ben ingelicht door de Oudsten, die hemelse mensen waren en meer dan de overigen in de liefde tot de Heer, dat zij geen uitwendige ademhaling hadden zodanig als hun nageslacht had, maar dat ze een inwendige hadden en dat ze met de engelen ademhaalden met wie ze in verbinding stonden. De oorzaak hiervan was dat ze in de hemelse liefde waren. Ook ben ik daarover ingelicht dat de staten van hun ademhaling zich geheel en al overeenkomstig de staten van hun liefde en van het geloof daaruit gedroegen, (608, 805, 1118, 1119, 1120).

Hemelse Verborgenheden 3893.

Er waren engelenkoren die tezamen de Heer loofden en dit vanuit de blijdschap van hun harten. De lofzangen werden soms gehoord als door een zoet gezang, want geesten en engelen hebben onder elkaar een klankrijke stem en ze horen elkaar evengoed als de ene mens de andere. Maar de menselijke zang is wat betreft de zoetheid en de harmonie, die hemels zijn, niet met die engelenzang te vergelijken. Uit de verscheidenheid van de klank werd ik gewaar dat het meerdere koren waren. Door de engelen die bij mij waren, werd ik onderricht dat ze tot het gebied van de longen en de functies ervan behoorden, want het zingen is van hen omdat dit de dienst van de longen is. Dit werd ook door ondervinding te weten gegeven; het werd hun veroorloofd mijn ademhaling te besturen, wat zo zacht en zoet gebeurde, dat ik nauwelijks enige ademhaling van mijzelf voelde. Ik werd er ook over onderricht dat zij die zich aan de onwillekeurige ademhaling en zij die zich aan de willekeurige ademhaling wijden, onderscheiden zijn. Er werd gezegd dat zij die zich aan de onwillekeurige ademhaling wijden, aanwezig zijn als de mens slaapt, want zodra de mens slaapt, houdt het willekeurige van zijn ademhaling op en volgt het onwillekeurige van de ademhaling op.

Hemelse Verborgenheden 3894.

Omdat, als eerder gezegd, (3892) de ademhaling van engelen en geesten zich geheel en al overeenkomstig de staten van hun liefde en van het geloof daaruit gedragen, komt het dat het ene gezelschap niet op dezelfde wijze ademhaalt als het andere. Verder, dat de bozen, die in de eigenliefde zijn en in de liefde van de wereld, en vandaar in het valse zijn, niet in het samenzijn van de goeden kunnen delen, maar dat het hun als ze dezen naderen, toeschijnt alsof ze niet kunnen ademhalen, maar als het ware verstikt worden en dat ze vandaar als halfdood en zoals stenen zelfs tot in de hel neervallen. Hier krijgen ze hun ademhaling weer terug die ze gemeen hebben met hen die daar zijn. Hieruit kan vaststaan dat zij die in het boze en valse zijn, niet in de Grootste Mens of in de hemel kunnen zijn, want wanneer hun ademhaling bij hun nadering daar begint op te houden, begint ook al hun waarneming en denken op te houden en ook al het streven om al het boze te doen en tot het valse te overreden. Samen met dit streven vergaat bij hen alle handeling en levensbeweging en daarom kunnen ze niet anders dan zich halsoverkop van daar neerstorten.

Hemelse Verborgenheden 3894 A.

Omdat het zo is, en omdat de rechtschapenen wanneer zij in het andere leven komen, eerst in het leven worden teruggebracht dat ze in de wereld hadden, (2119) dus ook in de liefden en wellusten van dat leven, kunnen ze daarom, voordat ze zijn voorbereid, nog niet met de engelen samenzijn, ook ten aanzien van de ademhaling. Daarom worden ze, wanneer ze worden voorbereid, eerst ingewijd in het leven van de engelen door samenstemmende ademhalingen, en dan komen ze tevens in de innerlijke doorvattingen en in het hemelse vrije. Dit vindt plaats in een gezelschap van vele geesten of in koren, waarin de een op dezelfde wijze ademhaalt als de ander, en ook op dezelfde wijze doorvat en op dezelfde wijze vanuit het vrije handelt. Hoe dit plaatsvindt, werd mij ook op levende wijze getoond.

Hemelse Verborgenheden 3895.

Het overredende van het boze en valse, ook het overredende van het ware wanneer de mens in het leven van het boze is, is zodanig in het andere leven dat het de anderen als het ware verstikt, ook de rechtschapen geesten voordat ze in de ademhaling van de engelen zijn ingewijd. Daarom worden zij die in het overredende zijn, door de Heer verwijderd en gevangen gehouden in de hel. Daar kan de een de ander niet schaden, want daar is het overredende van de een bijna gelijk aan dat van de ander en vandaar stemmen de ademhalingen overeen. Enigen die in zo'n overredende waren, kwamen bij mij en waren van plan mij te verstikken. Ze veroorzaakten zelfs iets als verstikking, maar ik werd door de Heer bevrijd. Toen werd door de Heer een klein kind gezonden en door zijn tegenwoordigheid werden ze zo zeer benauwd, dat ze nauwelijks konden ademhalen. In deze staat werden ze gehouden tot ze begonnen te smeken, en zo werden ze in de hel neergestoten. Het overredende van het ware, als de mens in het leven van het boze is, is zodanig dat hij zich overreedt dat het ware het ware is, niet ter wille van het goede, maar ter wille van het boze, namelijk om daardoor: eer, faam en rijkdommen te verkrijgen. De allerslechtsten kunnen in zo'n overredende zijn, ook in een schijnbare ijver, en wel dermate dat ze allen tot de hel verdoemen die niet in het ware zijn, hoezeer deze ook in het goede mogen zijn. Ten aanzien van dit overredende, zie men: (2689, 3865). Wanneer dergelijke mensen in het andere leven komen, geloven ze in het begin dat ze engelen zijn, maar ze kunnen geen enkel gezelschap van engelen naderen. Tengevolge van hun eigen overredende aard, worden ze daar als het ware verstikt. Dezen zijn het van wie de Heer heeft gesproken bij Matthéüs: 'Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw naam geprofeteerd en door Uw naam demonen uitgeworpen, en in Uw naam vele krachten gedaan; maar dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik ken u niet, wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheid'.

Hemelse Verborgenheden 3994.

… 'En al het zwarte vee onder de lammeren', (Genesis 30:32). Dit betekent het eigene van de onschuld, … en dit staat vast uit de betekenis van het zwarte, wat het eigene is, (3993); en uit de betekenis van het lam, wat de onschuld is. Met het eigene van de onschuld, wat door het zwarte onder de lammeren wordt aangeduid, is het als volgt gesteld; in elk goede moet onschuld zijn opdat dit het goede is; naastenliefde zonder onschuld is niet de naastenliefde, nog minder de liefde tot de Heer. Daarom is de onschuld het wezenlijke zelf van de liefde en de naastenliefde, dus van het goede. Het eigene van de onschuld is dat men weet, erkent en gelooft, niet met de mond maar met het hart, dat niets dan het boze is uit de mens zelf, en al het goede uit de Heer. Dus dat het eigene van hem niets dan het zwarte is, namelijk zowel het eigene van de wil, wat boos is, als het verstandelijk eigene, wat het valse is. Wanneer de mens van harte in deze belijdenis en in dit geloof is, zo vloeit de Heer met het goede en ware in en boezemt Hij hem het hemels eigene in, wat het heldere en het blinkende is. Nooit kan iemand in de ware vernedering zijn, tenzij hij van harte in die erkenning en dat geloof is, want dan is hij in de tenietdoening van zich, ja zelfs in de verafschuwing van zich en zo van zichzelf verwijderd. Zo is hij dan in de staat om het Goddelijke van de Heer op te nemen; vandaar komt het dat de Heer met het goede in een nederig en verslagen hart invloeit. Zodanig is het eigene van de onschuld, dat hier wordt aangeduid door het zwarte onder de lammeren dat Jakob voor zich uitkoos. Maar het witte onder de lammeren is de verdienste die in de goede dingen worden gesteld; dat het witte de verdienste is, zie: (3993), dit heeft Jakob echter niet gekozen, omdat het tegen de onschuld indruist, want wie verdienste in goede dingen stelt, erkent en gelooft dat al het goede uit hemzelf is, want hij beschouwt zichzelf in de goede dingen die hij doet, niet de Heer. Vandaar eist hij beloning vanwege verdienste en daarom veracht iemand met zo'n aard de anderen bij zichzelf vergeleken, ja verdoemt hen ook. Daardoor verwijdert hij zich voor evenzoveel van de hemelse orde, dat wil zeggen van het goede en het ware. Hieruit kan vaststaan dat de naastenliefde jegens de naaste en de liefde tot de Heer nooit bestaanbaar zijn tenzij daarin de onschuld is, dus dat niemand in de hemel kan komen tenzij hij iets van onschuld heeft, overeenkomstig de woorden van de Heer: 'Voorwaar zeg ik u: zo wie het Koninkrijk Gods niet zal opgenomen hebben gelijk een klein kind, die zal in hetzelve niet ingaan', (Markus 10:15; Lukas 18:17). Door het kleine kind wordt hier en elders in het Woord de onschuld aangeduid, namelijk dat de vroege kindertijd niet is de onschuld, maar dat de onschuld in de wijsheid woont, (2305, 3494). Hoedanig de onschuld van de kindertijd is, en hoedanig de onschuld van de wijsheid, (2306, 3183); voorts hoedanig het eigene is dat met de onschuld en de naastenliefde door de Heer is levendgemaakt, (154); dat de onschuld maakt dat het goede het goede is, (2526, 2780). Dat de lammeren de onschuld betekenen kan uit tal van plaatsen in het Woord blijken, waarvan de volgende ter staving mogen worden aangevoerd: Bij Jesaja: 'De wolf zal met het lam vertoeven, en de luipaard zal met het geitenbokje neerliggen, en het kalf en de jonge leeuw en de os tezamen, en een kleine knaap zal ze leiden', (Jesaja 11:6). Daar wordt over het Rijk van de Heer gehandeld en over de staat van de vrede en de onschuld daar. De wolf staat voor hen die tegen de onschuld zijn en het lam voor hen die in de onschuld zijn. Evenzo elders bij dezelfde: 'De wolf en het lam zullen tezamen weiden, en de leeuw zal stro eten als de os, en voor de slang zal stof haar brood zijn; zij zullen niet boosdoen en niet verderven in de ganse berg van Mijn heiligheid', (Jesaja 65:25). De wolf staat, als eerder, voor hen die tegen de onschuld zijn, en het lam voor hen die in de onschuld zijn. Omdat de wolf en het lam tegenovergestelden zijn, zei de Heer ook tot de zeventig die Hij uitzond, bij Lukas: 'Ziet, Ik zend u als lammeren in het midden van de wolven', (Lukas 10:3). Bij Mozes: 'Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots en olie uit de kei van de rots, boter van het grootvee, en melk van het kleinvee, met het vet van de lammeren en de rammen, van de zonen van Bashan', (Deuteronomium 32:13,14); daar wordt in de inwendige zin gehandeld over de hemelse dingen van de Oude Kerk; het vet van de lammeren voor de naastenliefde van de onschuld. In de oorspronkelijke taal worden lammeren door verschillende namen uitgedrukt en daarmee de onderscheiden graden van de onschuld aangeduid. Want in elk goede moet, zoals eerder gezegd, onschuld zijn, opdat dit het goede is, en vandaar eveneens in het ware. Hier worden de lammeren uitgedrukt met een woord waarmee ook de schapen worden uitgedrukt, (Leviticus 1:10; 3:7; 5:6; 17:3; 22:19; Numeri 18:17). Hetgeen wordt aangeduid is de onschuld van het geloof, wat de naastenliefde is. Met andere woorden elders, zoals bij Jesaja: 'Zend het lam van de heerser van het land, van de rots naar de woestijn tot de berg van de dochter van Zion, (Jesaja 16:1), nog een ander woord bij dezelfde: 'De Heer Jehovih komt in sterkte, en Zijn arm zal voor Hem heersen, gelijk een herder zal Hij Zijn kudde weiden, in Zijn arm zal Hij de lammeren verzamelen, en in Zijn schoot dragen, de zogenden zal Hij leiden', (Jesaja 40:10). De lammeren in de arm verzamelen en in de schoot dragen, staat voor hen die in de naastenliefde zijn waarin onschuld is. Bij Johannes: 'Toen Jezus Zich geopenbaard had, zei Hij tot Petrus: Simon Jona, hebt gij Mij meer lief dan dezen? Hij zegt tot Hem: Ja Heer, gij weet dat ik U liefheb. Hij zegt tot hem: Weid Mijn lammeren. Hij zegt wederom: Simon Jona, hebt gij Mij lief? Hij zegt: Ja Heer, Gij weet dat ik U liefheb. Hij zegt tot hem: Weid Mijn schapen', (Johannes 21:15,16); door Petrus wordt hier als elders het geloof aangeduid, (3750 en de voorreden tot hoofdstuk 18 en tot hoofdstuk 22 van Genesis). Omdat het geloof niet het geloof is tenzij het is vanuit de naastenliefde jegens de naaste, en zo vanuit de liefde tot de Heer, en ook de naastenliefde en de liefde niet de naastenliefde en de liefde is tenzij vanuit de onschuld, is het daarom dat de Heer eerst vraagt of hij Hem liefheeft, dat wil zeggen, of de liefde in het geloof is, en daarna zegt: 'Weid Mijn lammeren', dat wil zeggen, hen die in de onschuld zijn; en daarop na dezelfde vraag, zegt: 'Weid Mijn schapen', dat wil zeggen, hen die in de naastenliefde zijn. Omdat de Heer de Onschuld zelf is die in Zijn Rijk is, want uit Hem is het al van de onschuld, wordt de Heer vandaar het Lam genoemd, zoals bij Johannes: 'Des anderen daags zag Johannes de Doper Jezus tot hem komen, en hij zei: Zie, het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt', (Johannes 1:29,36). In de Apocalyps: 'Met het Lam zullen zij strijden, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat het de Heer der heren is, en de Koning der koningen, en die met Hem zijn, zijn de geroepenen en de uitverkorenen', (Apocalyps 17:14; 5:6; 6:1,16; 7:9, 14,17; 12:11; 13:8; 14:1,4; 19:7,9; 21:22,23,26,27; 22:1,3). Dat het Paaslam in de hoogste zin de Heer is, is bekend, want het Pascha betekende de verheerlijking van de Heer, dat wil zeggen, het aantrekken van het Goddelijke ten aanzien van het Menselijke; en in de uitbeeldende zin betekent het de wederverwekking van de mens, en het Paaslam betekent dat wat het wezenlijke van de wederverwekking is, namelijk de onschuld. Want niemand kan wederverwekt worden dan alleen door de naastenliefde waarin onschuld is. Omdat de onschuld het voornaamste is in het Rijk van de Heer en dit daar het hemelse zelf is, en de slachtoffers en de brandoffers de geestelijke en de hemelse dingen van het Rijk van de Heer uitbeeldden, werd daarom het wezenlijke zelf van Zijn Rijk, hetgeen de onschuld is, door lammeren uitgebeeld. Daarom vond er onophoudelijk en dagelijks het brandoffer met lammeren plaats, een in de morgen en het andere 's avonds, (Exodus 29:37,38,39; Numeri 28:3,4; en het dubbele op de Sabbatdagen, (Numeri 28:9,10; en met nog meer lammeren op de gezette feesten, (Leviticus 23:12; Numeri 28:11,17,19,27; 29:1 tot het einde). Dat de vrouw die een kind had gebaard, nadat de dagen van de reiniging volbracht waren, een lam als brandoffer zou offeren, en het jong van een duif, of een tortelduif, (Leviticus 12:6), was opdat de uitwerking van de echtelijke liefde aangeduid zou worden en de echtelijke liefde is de onschuld, (2736); en omdat door kleine kinderen de onschuld wordt aangeduid.

Hemelse Verborgenheden 4039.

Eerder werd gehandeld over de overeenstemming van het hart en de longen met de Grootste Mens of met de hemel; hier moet gehandeld worden over de overeenstemming van de grote hersenen en de kleine hersenen, en van de mergachtige substanties die daaraan verbonden zijn. Maar voordat over de overeenstemming wordt gehandeld, moeten eerst enige dingen voorafgaan betreffende de vorm van de grote hersenen in het algemeen, waar deze vandaan is, en wat het uitbeeldt.

Hemelse Verborgenheden 4040.

Wanneer de grote hersenen worden bloot gelegd van de schedel en van de vliesachtige bekleedsels die daar rond omheen liggen, dan verschijnen daarin wonderbaarlijke kronkelingen en vouwen waarin substanties zijn gelegd die de corticale worden genoemd. Hier vanuit lopen de vezels die het merg van de grote hersenen uitmaken. Deze vezels gaan vandaar door de zenuwen in het lichaam voort en verrichten daar de functies overeenkomstig de wenken en beschikkingen van de grote hersenen. Al deze dingen zijn geheel en al volgens de hemelse vorm, want zo'n vorm is uit de Heer aan de hemelen ingeprent, en vandaar aan de dingen die in de mens zijn, en vooral aan zijn cerebrum en cerebellum.

Hemelse Verborgenheden 4041.

De hemelse vorm is verbazingwekkend en gaat alle menselijk inzicht volledig te boven, want het is ver boven de ideeën van de vormen die de mens vanuit de wereldse dingen en ook door analytische redeneringen ooit kan begrijpen. Overeenkomstig die vorm zijn alle hemelse gezelschappen geordend, en, wat wonderlijk is, er is een ronddraaiende beweging overeenkomstig de vormen, die de engelen en geesten niet voelen. Het is daarmee gesteld als met de loop van de aarde die dagelijks om de as draait en jaarlijks om de zon, en die de bewoners niet merken. Het werd mij getoond hoedanig de hemelse vorm is in de laagste sfeer. Het was zodanig als de vorm van de kronkelige vouwen die in de menselijke hersenen verschijnen. Het werd mij gegeven die loop of ronddraaiende bewegingen te zien op een wijze die te begrijpen was en dit hield enige dagen aan. Daaruit kon voor mij vaststaan dat de grote hersenen zijn gevormd overeenkomstig de vorm van de vloeiing van de hemel, maar de dingen die daar innerlijk zijn en die niet voor het oog verschijnen, zijn overeenkomstig de innerlijke vormen van de hemel en deze zijn volstrekt onbegrijpelijk. Het werd door de engelen gezegd dat men daaruit kan zien dat de mens overeenkomstig de vormen van de drie hemelen is geschapen, en dat hem zo het beeld van de hemel is ingeprent, en wel dermate dat de mens in de kleinste vorm een kleine hemel is, en dat daarvandaan de overeenstemming van hem met de hemelen is.

Hemelse Verborgenheden 4042.

Vandaar nu is het dat er alleen door de mens een neerdaling vanuit de hemel in de wereld, en een opklimming vanuit de wereld in de hemelen bestaat. Het zijn de grote hersenen en de innerlijke dingen ervan, waardoor de neerdaling en de opklimming plaatsvindt. Daar immers zijn de beginselen zelf, of de eerste en de laatste doelen, waaraan alle en de afzonderlijke dingen die in het lichaam zijn, voortvloeien en waarvan ze worden afgeleid. Daarvandaan ontstaan ook het denken, wat van het verstand is, en de aandoeningen die van de wil zijn.

Hemelse Verborgenheden 4043.

Dat de nog innerlijker vormen, die ook universeler zijn, als gezegd, niet begrijpelijk zijn, komt omdat als er van vormen sprake is, deze een voorstelling van ruimte alsook van tijd met zich meebrengen, terwijl toch in de innerlijke dingen, waar de hemel is, niet iets door ruimten en tijden wordt waargenomen, omdat deze aan de natuur eigen zijn, maar door staten en de wisselingen en veranderingen ervan. Maar omdat de mens zich evenmin een denkbeeld kan vormen van de wisselingen en de veranderingen zonder zulke dingen die tot de vorm behoren, zoals gezegd, zonder zulke dingen die van ruimte en tijd zijn, terwijl toch zulke dingen niet in de hemelen zijn, kan het daaruit duidelijk zijn hoe onbegrijpelijk en onuitsprekelijk die zaken en zijn. Ook zijn alle menselijke woorden waarmee die dingen uitgesproken en begrepen moeten worden, omdat die natuurlijke dingen insluiten, niet toereikend om ze uit te drukken. In de hemelen vertonen zich zulke dingen door wisselingen van het hemelse licht en van de hemelse vlam, die uit de Heer zijn. Dit gebeurt in een zodanige en een zo grote volheid dat duizenden en duizenden waarnemingen nauwelijks in enig besef bij de mens zouden kunnen vallen. Niettemin worden die dingen die in de hemelen plaatsvinden, in de geestenwereld uitgebeeld door vormen waaraan de vormen die in de wereld verschijnen in gelijkenis nabij komen.

Hemelse Verborgenheden 4044.

Uitbeeldingen zijn niets anders dan beelden van geestelijke dingen in natuurlijke dingen, en wanneer die nauwkeurig hierin worden uitgebeeld, stemmen ze overeen. Maar wie niet weet wat het geestelijke is, maar alleen wat het natuurlijke is, kan van mening zijn dat zulke uitbeeldingen en de daaruit voortvloeiende overeenstemmingen niet zouden kunnen bestaan. Hij zou bij zichzelf kunnen zeggen: 'Hoe kan het geestelijke inwerken op het stoffelijke?' Maar als hij wil nadenken over de dingen die elk ogenblik in hem plaatsvinden, zal hij zich toch daarover enige voorstelling kunnen verwerven, namelijk hoe de wil kan inwerken op de spieren van het lichaam en werkelijke handelingen tevoorschijn kan brengen; en ook hoe het denken kan inwerken in de spraakorganen door de longen, de luchtpijp, de keel, de tong, de lippen in beweging te brengen en de spraak teweeg te brengen. Ook hoe aandoeningen kunnen inwerken op het aangezicht en daar beelden van zichzelf vertonen, en wel dermate dat men daaruit vaak weet wat iemand denkt en wil. Deze dingen kunnen enig idee geven van uitbeeldingen en de overeenstemmingen. Omdat nu zulke dingen zich in de mens vertonen, en omdat er niet iets is wat uit zichzelf kan blijven bestaan, maar uit iets anders, en dit weer uit iets anders, en tenslotte uit een eerste, en dit door een aaneenschakeling van overeenstemmingen, kunnen zij die over een redelijke mate van oordeelsvermogen beschikken, daaruit opmaken dat er tussen de mens en de hemel een overeenstemming is, en verder ook tussen de hemel en de Heer, die de Eerste is.

Hemelse Verborgenheden 4045.

Omdat er zo'n overeenstemming bestaat, en de hemel onderscheiden is in tal van kleinere hemelen, en deze in nog kleinere, en overal in gezelschappen, zijn daar hemelen die op de grote hersenen en de kleine hersenen in het algemeen betrekking hebben. In deze hemelen zijn er die betrekking hebben op de delen van de hersenen, zoals op het harde hersenvlies, op het zachte of dunne hersenvlies, op de bochtholten, verder op de lichamen en holten daar, en op de hersenbalk, de gestreepte of grijze knobbel, de kleinere klieren, de hersenkamers, de trechtervormige hersenholte, enzovoort. Hoedanig nu diegenen zijn die op die verschillende delen betrekking hebben, werd mij onthuld, zoals uit hetgeen volgt kan vaststaan.

Hemelse Verborgenheden 4046.

Er verschenen een aantal geesten op gemiddelde afstand boven het hoofd, die tezamen werkten zoals het kloppen van het hart, maar het was als het ware een golfachtige beweging, afwisselend omhoog en omlaag, met een soort koud blazen tegen mijn voorhoofd. Daaruit kon ik opmaken dat ze van een middelklasse waren, die zowel tot het gebied van het hart als tot de longen behoorden; het waren geen innerlijke geesten. Daarna vertoonden dezelfde geesten een vlammend schijnsel, zwak, maar toch lichtgevend. Dit verscheen eerst onder het linkerdeel van de kin, daarop onder het linkeroog, daarna boven het oog. Het was een zwak licht, niettemin oplichtend, maar niet blinkend wit. Hieruit kon ik weten hoedanig zij waren, want de schijnsels geven de aandoeningen te kennen en verder ook de graden van het inzicht. Toen ik daarna mijn hand aan het linkerdeel van mijn schedel of mijn hoofd bracht, voelde ik onder mijn handpalm een kloppen dat op dezelfde wijze op- en neerwaarts golfde, waardoor ik wist dat ze tot de grote hersenen behoorden. Toen ik vroeg wie ze waren, wilden ze niet spreken; door anderen werd gezegd dat het hun eigen keuze was om niet te spreken. Toen ze tenslotte werden aangespoord om te spreken, zeiden ze dat het op deze wijze onthuld zou worden hoedanig zij waren. Ik begreep dat ze tot diegenen behoorden die het gebied van het harde hersenvlies uitmaken, wat het algemene omhulsel van de grote hersenen en de kleine hersenen is. Daarna werd onthuld hoedanig zij waren, want dit werd door een gesprek met hen te weten gegeven. Ze waren hetzelfde als toen ze als mensen hadden geleefd; het waren geesten die in het geheel niet hadden gedacht over geestelijke en hemelse dingen, en ook niet daarover hadden gesproken, omdat ze zodanig waren dat ze geloofden dat er niets anders was dan het natuurlijke. Ze geloofden dat er niets anders was dan het natuurlijke omdat ze hier niet bovenuit hadden kunnen doordringen; toch hadden ze hun ongeloof niet beleden. Niettemin hadden ze zoals de anderen het Goddelijke vereerd, geregeld gebeden en waren ze goede burgers geweest. Daarna waren er anderen die eveneens in dit kloppen van het hart invloeiden, maar niet door een opwaartse en neerwaartse golving, maar op een overdwarse wijze. Ook waren er anderen die niet bewogen op een heen en weer gaande golving, maar op een meer continue manier. Er waren er ook, bij wie de beweging van de klop van het hart oversprong van de ene plaats naar de andere. Ze zeiden dat die betrekking hadden op de buitenste laag van het harde hersenvlies en dat zij tot diegenen behoorden die over geestelijke en hemelse dingen hadden gedacht, maar alleen vanuit die dingen die de objecten van de uiterlijke zinnen zijn. De dingen die innerlijk waren hadden ze niet op een andere wijze begrepen; op het gehoor af leken ze mij van het vrouwelijk geslacht. Hoe meer zij die redeneren vanuit de uitwendige zinlijke dingen, dus vanuit wereldse en aardse dingen, over die dingen die van de hemel zijn of over de geestelijke dingen van het geloof en van de liefde, en deze één maken en vermengen, des te meer gaan ze naar het uiterlijke, tot aan de uitwendige huid van het hoofd toe, die zij uitbeelden. Toch zijn ze, als ze een leven van het goede hebben geleid, binnen de Grootste Mens, hoewel in de uitersten ervan, want eenieder die in het leven van het goede vanuit de aandoening van de naastenliefde is, wordt gezaligd.

Hemelse Verborgenheden 4047.

Er verschenen ook anderen boven het hoofd, van wie de gezamenlijke invloeiende werking boven het hoofd overdwars invloeide van voren naar achteren. Er verschenen ook anderen van wie de invloeiende werking was van beide slapen naar het midden van de grote hersenen. Ik bemerkte dat het diegenen waren die tot het gebied van het zachte hersenvlies behoorden, wat het tweede omhulsel is en de grote hersenen en de kleine hersenen dichter omkleedt, en daarmee communiceert door middel van fijne draden die het zelf uitzendt. Hoedanig zij waren werd te weten gegeven door hun spraak, want ze spraken met mij. Ze waren zoals ze in de wereld waren geweest, zonder veel vertrouwen in hun eigen denken, zodat ze zich niet daartoe bepaalden tot een definitieve gedachte ten aanzien van heilige dingen, maar dat lieten afhangen wat anderen geloofden zonder te overwegen of het wel waar was. Dat ze zo'n aard hadden, werd mij ook getoond door de invloed van hun begrip in het gebed van de Heer, toen ik dat las. Alle geesten en engelen immers, hoeveel het er ook mogen zijn, kunnen vanuit het gebed van de Heer worden gekend hoedanig ze zijn. Dit gebeurt door de invloeiing van hun ideeën en aandoeningen in de inhoud van het gebed. Vandaar werd het ook ingezien dat zij zodanig waren, en bovendien dat ze de engelen van dienst konden zijn als middelaar, want er zijn bemiddelende geesten tussen de hemelen door wie er communicatie is. Hun ideeën waren niet gesloten maar waren in staat om geopend te worden, zodat ze zich in beweging lieten brengen en gemakkelijk de invloeiing toelieten en overnamen. Bovendien waren ze bescheiden en vreedzaam en ze zeiden dat ze in de hemel waren.

Hemelse Verborgenheden 4048.

Er was een zekere geest dicht bij mijn hoofd die met mij sprak. Uit de klank bemerkte ik dat hij in een staat van kalmte was zoals die van een vredige slaap. Hij vroeg mij over diverse dingen, maar met zo'n voorzichtigheid dat iemand die wakker is niet voorzichtiger had kunnen zijn. Ik bemerkte dat innerlijke engelen door hem spraken en dat hij in een staat was om het te beseffen en door te geven. Ik informeerde naar die staat, en zei hem dat hij in zo'n staat verkeerde. Hij antwoordde dat hij niet iets anders dan het goede en ware spreekt en dat hij waarneemt of het iets anders is, en dat hij, als iets anders invloeide, het niet toelaat of uitspreekt. Ten aanzien van zijn staat zei hij dat het een vreedzame staat was en het werd ook gegeven om die door vergemeenschapping te voelen. Het werd meegedeeld dat dezen betrekking hebben op de bochtholten of de grotere bloedvaten in de grote hersenen, en dat zij die aan hem gelijk zijn betrekking hebben op de overlangse holte, die zich bevindt tussen de beide halfronden van de grote hersenen, Ze zijn daar in een rustige staat, hoezeer de grote hersenen aan weerszijden ook in beroering zijn.

Hemelse Verborgenheden 4049.

Er waren enige geesten boven mijn hoofd, iets naar voren, die met mij spraken. Ze spraken op een aangename manier en vloeiden tamelijk zacht in. Ze waren van de anderen daarin onderscheiden dat ze bij voorkeur de begeerte en het verlangen hadden om in de hemel te komen. Er werd gezegd dat diegenen zodanig zijn die op de hersenkamers of de grote hersenholten betrekking hebben en tot dat gebied behoren. De oorzaak werd er ook aan toegevoegd; het is de natuur van de betere soort van de lymfe die daarin is, om terug te keren naar de grote hersenen, waarvandaan het ook zulk een streven heeft. De hersenen of het cerebrum is de hemel, en het streven is de begeerte en het verlangen; zo zijn de overeenstemmingen.

Hemelse Verborgenheden 4050.

Er verscheen mij een zeker aangezicht boven een azuren venster, maar dit trok zich direct erop naar binnen terug. Toen werd een sterretje, dichtbij de streek van het linkeroog, voor mij zichtbaar, daarna verscheidene roodachtige sterretjes die wit schitterden. Daarna werden er wanden voor mij zichtbaar, maar zonder dak, en de wanden stonden alleen aan de linkerzijde. Tenslotte zag ik als het ware een sterrenhemel. Omdat deze dingen werden gezien op een plaats waar boze geesten waren, verkeerde ik in de mening dat het iets afschuwelijks was wat mij te zien was gegeven. Weldra echter verdween de wand en de hemel, en er verscheen een put waaruit iets als een blinkend witte wolk of damp uitkwam. Het scheen ook alsof er iets uit de put werd geschept. Ik vroeg wat die dingen betekenden en uitbeeldden; er werd gezegd dat het een uitbeelding was van de trechtervormige holte in de grote hersenen, waarboven de hersenen zelf liggen, wat werd aangeduid door de sterrenhemel. Wat daarna werd gezien was het vat dat wordt aangeduid door de put, en de trechtervormige holte wordt genoemd. De wolk of de damp die hieruit opsteeg was de lymfe die daar doorheen gaat en daaruit wordt opgehaald. Die lymfe is van tweeërlei soort, namelijk dat wat gemengd is met de animale geesten wat tot de nuttige lymfe behoort, en dat wat gemengd is met waterachtige substanties, wat behoort tot de uitwerpselachtige lymfe. Daarna werd mij getoond hoedanig degenen zijn die tot dit gebied behoren, maar slechts zij die van de laagste soort waren. Zij werden ook door mij gezien; ze rennen overal rond en sluiten zich aan bij hen die ze zien, ze letten op elke bijzonderheid en delen aan de anderen mee wat ze horen. Ze zijn geneigd tot verdenkingen, ongeduldig, onrustig, in nabootsing van die lymfe die daarin is en heen en weer wordt gevoerd. Hun redeneringen zijn de vloeistoffen daar die ze uitbeelden, maar dezen zijn van de middelklasse. Maar zij die betrekking hebben op de uitwerpselachtige lymfe, zijn zij die de geestelijke waarheden neerhalen tot aardse dingen en ze daar bezoedelen, zoals bijvoorbeeld zij die, wanneer ze iets over de echtelijke liefde horen, dat toepassen op hoererij en echtbreuk. Zo halen ze de dingen van de echtelijke liefde omlaag tot deze dingen, evenzo met de overige dingen. Dezen verschijnen van voren op enige afstand aan de rechterzijde. Zij die echter van een goede soort zijn, zijn eender aan hen over wie eerder is gehandeld, (4049).

Hemelse Verborgenheden 4051.

Er zijn gezelschappen die betrekking hebben op het gebied wat in de grote hersenen de istmus wordt genoemd, en er zijn er ook die betrekking hebben op de kleine vezelknopen in de grote hersenen, die er als klieren uitzien en waaraan vezels voor verschillende functies uitvloeien. Deze vezels werken als één in die beginselen of klieren, maar op verschillende wijze op de plaatsen waarin ze uitvloeien of in de uitersten. Een gezelschap van geesten met wie zulke dingen overeenstemmen, werd voor mij gebracht, waarover het volgende: er kwamen geesten van voren en spraken mij aan en zeiden dat ze mensen waren. Maar het werd gegeven hun te antwoorden dat zij niet mensen waren met een lichaam, maar geesten, en dus ook mensen, omdat alles van de geest streeft naar dat wat van de mens is, ook naar de vorm die eender is aan de mens die een lichaam heeft, want de geest is de inwendige mens. Ik mocht ze ook vertellen dat zij mensen zijn vanuit het inzicht en de wijsheid en niet vanuit de vorm. Vandaar dat de goede geesten en des te meer de engelen, méér mens zijn dan zij die in het lichaam zijn, omdat ze meer in het licht van de wijsheid zijn. Na dit antwoord zeiden ze dat er een flink aantal geesten in het gezelschap waren en dat daarin niemand gelijk was aan de ander. Maar omdat het mij onmogelijk toescheen dat er in het andere leven een gezelschap kan bestaan waarin de geesten niet gelijk zijn, sprak ik hierover met hen en ik werd tenslotte daarin onderricht dat zij, hoewel ze ongelijk zijn, niettemin verenigd worden ten aanzien van het doel, dat voor hen één en hetzelfde is. Verder zeiden ze dat ze zodanig zijn dat eenieder op een wijze handelt en ook op een wijze spreekt die niet gelijk is aan die van een ander, en toch denken en willen ze iets eenders. Dit lichtten zij toe met een voorbeeld: wanneer iemand in hun gezelschap over een engel zegt, dat hij de kleinste is in de hemel, zegt een ander dat hij de grootste is, en een derde dat hij noch de kleinste, noch de grootste is, en zo met veel verscheidenheid. Zo maken hun gedachten dus één uit, namelijk dat wie de kleinste wil zijn, de grootste is, en dat hij vandaar relatief de grootste is, en dat hij noch de kleinste, noch de grootste is, omdat zij niet denken aan iets van voorrang, evenzo in andere dingen. Zij worden dus vergezelschapt in de beginselen, maar handelen op verschillende wijze in uitersten. Ze voegden zich aan mijn oor en zeiden dat ze goede geesten zijn, en dat hun gewoonte van spreken zodanig is. Over hen werd gezegd dat men niet weet waar ze vandaan komen en dat ze tot de rondzwervende gezelschappen behoren.

Hemelse Verborgenheden 4052.

De overeenstemming van de grote hersenen met de Grootste Mens is zodanig, dat zij die in de beginselen van het goede zijn, betrekking hebben op die dingen in de grote hersenen die daar de beginselen zijn. Deze worden de klieren of corticale substanties genoemd. Maar zij die in de beginselen zijn van het ware, hebben betrekking op die dingen in de hersenen die van de eerstgenoemde beginselen uitvloeien, en de vezels worden genoemd. Maar met dit onderscheid, dat zij die overeenstemmen met het rechterdeel van de grote hersenen diegenen zijn die in de wil van het goede zijn, en vandaar in de wil van het ware. Maar zij die overeenstemmen met het linkerdeel van de grote hersenen zijn degenen die in het verstand van het goede en het ware zijn, en vandaar in de aandoening ervan. Dit komt daaruit voort dat zij die in de hemel aan de rechterzijde van de Heer zijn, diegenen zijn die in het goede vanuit de wil zijn, maar zij die aan de linkerzijde van de Heer zijn, diegenen zijn die in het goede vanuit het verstand zijn. Eerstgenoemden worden hemelsen genoemd, laatstgenoemden worden geestelijken genoemd.

Hemelse Verborgenheden 4053.

Dat er zodanige overeenstemmingen zijn, heeft tot dusver niemand geweten. Ik weet dat men zich zal verwonderen wanneer men het hoort. De oorzaak hiervan is dat men niet weet wat de inwendige en wat de uitwendige mens is, en dat de inwendige mens in de geestelijke wereld is en de uitwendige in de natuurlijke. Het is de inwendige mens die leeft in de uitwendige en vloeit erin uit en regeert het, (4044). Daaruit, en ook wat in no.4044 is aangevoerd, kan men weten dat er een invloeiing is en dat er een overeenstemming is. Dat het zo is, is overbekend in het andere leven en ook dat het natuurlijke niet iets anders is dan een uitbeelding van de geestelijke dingen waaruit het ontstaat en blijft bestaan; en dat zoals het natuurlijke overeenstemt met het geestelijke, zodanig de uitbeelding is.

Hemelse Verborgenheden 4054.

De grote hersenen zijn evenals de hemel in de sfeer van de einddoelen, wat de nutten zijn. Al wat immers uit de Heer invloeit heeft als doel en beoogt de zaliging van het menselijk geslacht. Het is dit einddoel dat in de hemel regeert en wat vandaar ook regeert in de grote hersenen, want de grote hersenen, waar het gemoed van de mens is, beoogt de doelen in het lichaam, namelijk opdat het lichaam de ziel van dienst is, opdat de ziel tot in het eeuwige gelukzalig is. Maar er bestaan gezelschappen die geen nut tot doel hebben, maar alleen onder vrienden en vriendinnen willen zijn, en zich daar vermaken, dus alleen aan hun voorliefde voor zichzelf toegeven en voor hun eigen persoontje zorgen. Als zij zich bij geval om huiselijke of om openbare aangelegenheden bekommeren, dan is het met hetzelfde doel. Er zijn heden meer gezelschappen van zulke geesten dan men ooit kan geloven. Zodra dezen komen aanzetten, werkt hun sfeer en blust bij de anderen de aandoeningen van het ware en goede uit, en wanneer deze zijn uitgeblust, zijn ze in de wellust van hun vriendschap. Dit zijn de verstoppingen in de hersenen en veroorzaken stomheid. Verscheidene van zulke gezelschappen zijn bij mij geweest, en aan verdoofd gevoel, een traagheid en een verlies van emotie, besefte ik dat ze aanwezig waren. Ik heb ook enige malen met hen gesproken; ze zijn een pest en een verderf, hoewel ze in het burgerlijk leven, toen ze in de wereld waren, als goed, aangenaam, geestig, en ook talentvol waren verschenen, want ze kennen de welopgevoede manieren en de wegen om zich met behulp daarvan binnen te dringen, vooral in vriendschappen. Wat het is een vriend te zijn voor het goede, of wat de vriendschap van het goede is, weten ze niet en willen dat ook niet weten. Hun wacht een treurig lot; ze leven tenslotte in morsigheid en in zo'n stompzinnigheid dat hun, wat het bevattingsvermogen betreft, nauwelijks iets menselijks overblijft. Het einddoel maakt immers de mens, en hoedanig het einddoel is, zodanig is de mens en zo'n menselijke heeft hij als gevolg daarvan na de dood.

Hemelse Verborgenheden 4060.

… 'De zon zal verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven', (Jesaja 13:10); betekent de liefde tot de Heer die de Zon is, en de naastenliefde jegens de naaste, die de maan is. Verduisterd worden en niet schijnsel geven, betekent dat ze niet zullen verschijnen, dus dat ze zullen verdwijnen. Dat de zon het hemelse van de liefde is, en de maan het geestelijke van de liefde, dat wil zeggen, dat de zon de liefde tot de Heer is en de maan de naastenliefde tot de naaste, die door het geloof is, zie: (1053, 1529, 1530, 2120, 2441, 2495). De oorzaak waarom dit de betekenis van de zon en de maan is, is deze, dat de Heer in het andere leven als Zon verschijnt voor diegenen in de hemel die in de liefde tot Hem zijn; dezen worden hemelsen genoemd. Hij verschijnt als maan voor diegenen die in de naastenliefde tot de naaste zijn; dezen worden geestelijken genoemd, men zie: (1053, 1521, 1529, 1530, 1531, 3636, 3643). De Zon en de Maan in de hemelen, of de Heer, worden nooit verduisterd, noch verliezen ze hun schijnsel. Zo is er in de hemel geen duisternis of afwezigheid van licht, in de liefde die de hemelse engelen voor de Heer hebben, maar dit schijnt voortdurend, evenmin de liefde tot de naaste bij de geestelijken in de hemelen. Evenmin op aarde bij hen bij wie die engelen zijn, dat wil zeggen, die mensen die in de liefde en de naastenliefde zijn, maar bij hen die niet in de liefde en de naastenliefde zijn, maar in de eigenliefde en in de liefde van de wereld, en vandaar in wraakgevoelens en wraaknemingen, die brengen die verduistering over zichzelf. Het is hiermee gesteld als met de zon van de wereld, de zon schijnt voortdurend, maar als de wolken zich daartussen plaatsen, verschijnt ze niet, men zie: (2441).

… 'En alsdan zal in de hemel verschijnen het teken van de Zoon des Mensen', (Matthéus 24:30); betekent de verschijning van het Goddelijk Ware; het teken is de verschijning, de Zoon des Mensen is de Heer ten aanzien van het Goddelijk Ware, men zie: (2803, 2813, 3704). Het is deze verschijning of dit teken, waarnaar de discipelen vroegen toen ze tot de Heer zeiden: 'Zeg ons, wanneer zullen die dingen geschieden, en vooral, wat zal het teken zijn van Uw komst en van de voleinding der eeuw'; want ze wisten uit het Woord dat de Heer, wanneer de eeuw voleindigd zou zijn, komen zou. Ze wisten uit de Heer dat Hij wederom zou komen, en ze verstonden daaronder dat de Heer opnieuw in de wereld zou komen, maar toen wisten ze nog niet dat de Heer even vaak gekomen was als de Kerk verwoest was; niet dat Hij in persoon gekomen was, zoals toen Hij door geboorte het Menselijke aannam en dit Goddelijk maakte, maar door verschijningen, hetzij door duidelijke, zoals toen Hij aan Abraham verscheen in Mamre, aan Mozes in de braamstruik, aan het Israëlitische volk op de berg Sinaï, aan Jozua toen hij het land Kanaän binnenging; hetzij door niet zulke duidelijke, zoals door inspiraties, door welke het Woord werd gegeven, en daarna door het Woord. In het Woord immers is de Heer aanwezig, want alle dingen van het Woord zijn uit Hem en gaan over Hem, zoals kan vaststaan uit wat vele malen tot dusver is getoond. Dit is de verschijning die hier door het teken van de Zoon des Mensen wordt aangeduid, en waarover in dit vers wordt gehandeld …

… 'En zij zullen de Zoon des Mensen zien, komende in de wolken der hemelen met macht en veel heerlijkheid', betekent dat dan het Woord onthuld zal worden ten aanzien van de inwendige zin ervan, waarin de Heer is. De Zoon des Mensen is het Goddelijk Ware wat daarin is, (2803, 2813, 3704). De wolk is de letterlijke zin; van macht wordt gesproken met betrekking tot het goede, van heerlijkheid met betrekking tot het ware, wat daarin is. Dat die dingen worden aangeduid door de Zoon des Mensen zien, komende in de wolken der hemelen, zie men in de voorrede tot hoofdstuk 18 van Genesis; deze Komst des Heren is het, welke hier wordt verstaan, echter niet dat Hij in de wolken zal verschijnen overeenkomstig de letter. …

Hemelse Verborgenheden 4067.

… Opdat men kan begrijpen hoe het met de goede en ware dingen bij de mens gesteld is, moet iets onthuld worden wat nauwelijks aan iemand bekend is. Weliswaar weet en erkent men dat al het goede en al het ware uit de Heer is, en ook wordt het door sommigen erkend dat er een invloed is, maar de aard ervan blijft voor de mens onbekend. Maar omdat men dit niet weet, tenminste niet van harte erkent dat er rondom de mens geesten en engelen zijn en dat de inwendige mens midden tussen hen is, en zo door de Heer wordt geregeerd, wordt er slechts weinig geloof aan gehecht, hoewel men het wel zegt. Er zijn ontelbare gezelschappen in het andere leven, die door de Heer zijn gerangschikt en geordend, overeenkomstig alle geslachten van het goede en het ware. Er zijn ook gezelschappen die in het tegenovergestelde zijn, overeenkomstig alle geslachten van het boze en het valse. Dit is zo nauwkeurig bepaald dat er niet enig geslacht van het goede en het ware, noch enige soort van dat geslacht, en zelfs niet enig specifiek verschil bestaat, dat niet een afstemming heeft op dergelijke gezelschappen van engelen, of waarmee gezelschappen van engelen niet overeenstemmen. Ook omgekeerd, er bestaat niet enig geslacht van het boze en valse, noch enige soort van dat geslacht en zelfs niet enig specifiek verschil, waarmee niet duivelse gezelschappen overeenstemmen. In deze gezelschappen is ieder mens ten aanzien van zijn innerlijke dingen, dat wil zeggen, ten aanzien van zijn denken en aandoeningen, hoewel hij dit niet weet. Al wat de mens denkt en wil is daaruit en wel dermate dat als hem het gezelschap van geesten en engelen, waarin hij is, wordt afgenomen, hij terstond zonder gedachten en zonder wil zou zijn, ja zelfs terstond volslagen dood zou neer vallen. Zodanig is de staat van de mens, hoezeer hij ook gelooft dat hij alle dingen vanuit zichzelf heeft, en dat er noch een hel noch een hemel is, of dat de hel ver van hem verwijderd is en de hemel ook. Bovendien schijnt hem het goede bij de mens als iets enkelvoudigs of als één bepaald iets toe, niettemin is het zo complex en bestaat het uit zulke verschillende dingen, dat hij het alleen al naar de algemeenheden nooit kan uitvorsen; net zo is het gesteld met het boze bij de mens. Zodanig als echter het goede bij de mens is, zodanig is het gezelschap van de engelen bij hem en zodanig als het boze van de mens is, zodanig is het gezelschap van de boze geesten bij hem. De mens haalt zelf de gezelschappen naar zich toe, of hij plaatst zichzelf in het gezelschap van deze, want gelijkgezinden worden met elkaar verbonden. Zo bijvoorbeeld, haalt iemand die gierig is de gezelschappen die van eenzelfde aard en begeerte zijn, naar zich toe. Wie zichzelf boven de ander liefheeft en de ander veracht, haalt gelijkgestemden naar zich toe; wie verkwikking voelt bij het nemen van wraak, haalt degenen naar zich toe die eveneens verkwikking vinden bij het nemen van wraak; evenzo in de overige dingen. Dezen hebben verbinding met de hel en de mens is in het midden van hen en hij wordt geheel en al door hen geregeerd en wel dermate dat hij niet zijn eigen meester is maar onder hun macht staat. Door het verkwikkelijke echter dat hij voelt en het vrije daaruit, verkeert hij in de mening dat hij zichzelf regeert. Wie echter niet gierig is of wie niet zichzelf meer dan de ander liefheeft en de ander niet veracht en wie geen verkwikking vindt in het nemen van wraak, die is in het gezelschap van engelen met een gelijke aard, en wordt vanuit de Heer door hen geleid, en wel door het vrije tot elk goede en ware, waarheen hij zich laat leiden. Naar gelang hij zich tot een innerlijker en volmaakter goede laat leiden, wordt hij tot meer innerlijke en meer volmaakte gezelschappen heengeleid. De veranderingen van zijn staat zijn niets anders dan veranderingen van gezelschappen. Dat het hiermee zo is gesteld, staat voor mij vast door de voortdurende ervaring van nu verscheidene jaren, waardoor mij dit zo vertrouwd is geworden als iets wat bij de mens van kind af aan vertrouwd is. Hieruit kan nu vaststaan hoe het gesteld is met de wederverwekking van de mens en met de verkwikkelijke en goede dingen door middel waarvan de mens door de Heer wordt geleid uit de staat van de oude mens tot de staat van de nieuwe mens. Dit geschiedt dus door gezelschappen van engelen en door de veranderingen ervan. De goede en verkwikkelijke dingen die als middel dienen zijn niets anders dan zulke gezelschappen die de mens door de Heer worden toegevoegd. Hierdoor kan hij tot geestelijke en hemelse goede en ware dingen worden binnengeleid. Wanneer hij tot die dingen gebracht is, worden die gezelschappen van hem gescheiden en meer volmaakte gezelschappen aan hem toegevoegd. …

Hemelse Verborgenheden 4073.

… want uitbeeldingen gedragen zich overeenkomstig de veranderingen van staat ten aanzien van het goede en het ware, en deze veranderingen van staat vinden plaats overeenkomstig de veranderingen van de geesten en engelen die in zo'n staat van het goede en ware zijn, zie: [4067]. Wanneer gezelschappen van geesten en engelen die in het goede zijn dat bemiddelend is, terugtreden, dan treden nieuwe gezelschappen toe, die in een meer volmaakt goede zijn. De staat van de mens gedraagt zich geheel en al overeenkomstig de gezelschappen van de geesten en engelen waarbij hij is; die bepalen de staat van zijn wil en van zijn denken. Maar veranderingen van staat gedragen zich geheel anders wanneer hijzelf die gezelschappen naar zich toe haalt of zich daarbij aansluit, en anders als die gezelschappen aan hem worden toegevoegd door de Heer. Wanneer hij zichzelf daarbij aansluit, dan is hij in het boze, als ze echter aan hem worden toegevoegd door de Heer, dan is hij in het goede. Wanneer hij in het goede is, vloeit door die gezelschappen zulk een goede in als van dienst is voor de hervorming van zijn leven. … … geheel en al zo is het gesteld met de gezelschappen en de veranderingen ervan; daaruit doorvatten de engelen de staten die bij de mens zijn, dus zijn goede en ware dingen zodanig als die werkelijk zijn. Bijgevolg ontelbare dingen die aan de mens nauwelijks als één enkel algemeen iets verschijnen. Vandaar zijn de engelen in de oorzaken zelf, want zij zien en doorvatten die gezelschappen. De mens is echter in de uitwerkingen en hij ziet die gezelschappen niet en kan ze slechts op duistere wijze gewaarworden door bepaalde veranderingen van staat die vanuit die gezelschappen komen. Hij ziet en bemerkt niets ten aanzien van het goede en het ware, tenzij hij door de engelen uit de Heer wordt verlicht.

Hemelse Verborgenheden 4077.

… Geestelijke gezelschappen trekken zich niet gemakkelijk terug van hem bij wie ze zijn geweest, maar als hij bij wie ze zijn, zich terugtrekt, dan zijn zij verontwaardigd …, ja zelfs zeggen ze, als ze gewaarworden dat hem een bepaald goede door hen ten deel is gevallen, dat dit vanuit hen heeft plaats gevonden; want in hun verontwaardiging spreken ze uit het boze. Het is evenzo gesteld met ieder mens die wordt wederverwekt, namelijk dat uit de Heer gezelschappen aan hem worden toegevoegd die van dienst zijn om de echte goede en ware dingen binnen te leiden, niet vanuit hen, maar door hen. Wanneer hij die wordt wederverwekt naar andere gezelschappen wordt overgebracht, zijn de gezelschappen die daar tevoren waren, verontwaardigd. Maar deze dingen verschijnen niet aan de mens, omdat hij niet gelooft dat hij in het gezelschap van geesten en engelen is. Deze dingen verschijnen echter duidelijk aan de engelen, en ook aan hen, aan wie het door de goddelijke barmhartigheid van de Heer gegeven wordt met hen te spreken en onder hen te zijn als een van hen. Zo werd het mij te weten gegeven hoe het hiermee is gesteld. De geesten klagen zeer daarover dat de mens dit niet weet, zelfs niet eens dat zij bij de mens zijn, en nog meer dat velen niet alleen hun tegenwoordigheid ontkennen, maar ook dat er een hel en een hemel is. Deze onwetendheid schrijven zij echter toe aan de stompzinnigheid van de mens, terwijl toch de mens niet het minste vermogen van denken, noch het minste van enige wil heeft dan door de invloed door hen uit de Heer. Zij zijn het middel door wie de Heer het menselijk geslacht regeert en eenieder afzonderlijk.

Hemelse Verborgenheden 4138.

… Er zijn twee Rijken van de Heer in de hemelen, het ene wordt Zijn hemels Rijk genoemd en daarin zijn zij die in de liefde tot de Heer zijn, en het andere wordt het geestelijk Rijk genoemd en daarin zijn zij die in de naastenliefde jegens de naaste zijn. Deze Rijken zijn ten strengste onderscheiden, niettemin handelen zij in de hemelen als één…

Hemelse Verborgenheden 4218.

… Opdat men ten volle weet hoe het met de mens gesteld is en dat hij in verbinding leeft met de hemel, niet slechts ten aanzien van zijn denken en aandoeningen, maar ook ten aanzien van de organische vormen, zowel de innerlijke als de uiterlijke, en dat hij zonder die verbinding zelfs niet een enkel ogenblik kan blijven bestaan, zo is het veroorloofd nu de dingen ten aanzien van de overeenstemming met de Grootste Mens, te vervolgen.

Hemelse Verborgenheden 4219.

Opdat men in het algemeen weet hoe het met de Grootste Mens is gesteld, moet men het volgende in gedachten houden, dat de gehele hemel de Grootste Mens is. De hemel wordt de Grootste Mens genoemd omdat hij overeenstemt met het Goddelijke Menselijke van de Heer; want de Heer alleen is Mens, en voor zoveel als de engel en de geest, en ook voor zoveel als de mens die op aarde is, uit Hem heeft, voor zoveel zijn zij ook mensen. Laat niemand geloven dat de mens mens is omdat hij een menselijk aangezicht heeft en een menselijk lichaam heeft, en dat hij hersenen heeft en ingewanden en ledematen. Deze dingen heeft hij gemeen met de dieren, en daarom ook zijn het deze dingen die sterven en een lijk worden. Maar de mens is daarin mens, dat hij kan denken en willen zoals een mens, dus die dingen kan opnemen die goddelijk zijn, dat wil zeggen, die van de Heer zijn. Daardoor onderscheidt de mens zich van de dieren en de wilde beesten en ook in het andere leven wordt hij zo'n menselijk wezen volgens de mate waarin hij deze dingen heeft opgenomen in het leven van het lichaam.

Hemelse Verborgenheden 4220.

Zij die in het leven van het lichaam de goddelijke dingen die van de Heer zijn, hebben opgenomen, dat wil zeggen, die Zijn liefde voor het gehele menselijke geslacht hebben opgenomen en dus de naastenliefde voor de naaste en de wederkerige liefde tot de Heer hebben opgenomen, worden in het andere leven begiftigd met inzicht en wijsheid en met onuitsprekelijke gelukzaligheid. Want zij worden engelen, dus mensen in de meest ware zin. Maar zij die in het leven van het lichaam de goddelijke dingen die van de Heer zijn niet hebben opgenomen, dat wil zeggen, niet de liefde voor het menselijk geslacht, te minder de wederkerige liefde tot de Heer, maar alleen zichzelf hebben liefgehad, ja zich zelfs vereerd hebben en bijgevolg die dingen ten doel hebben gehad die van zich en van de wereld zijn, hebben een ander lot. Zulke mensen worden in het andere leven, na de volbrachte korte levensbanen daar, van alle inzicht beroofd en ze worden uiterst stompzinnig en verblijven daar bij de stompzinnigen in de hel.

Hemelse Verborgenheden 4221.

Opdat ik weten zou dat het zo is, werd het gegeven met geesten die zo als mensen geleefd hadden te spreken en ook met iemand die ik ook in het leven van het lichaam had gekend. Deze had, zolang hij leefde, al het goede dat hij de naaste had gedaan, ter wille van zichzelf gedaan, namelijk om zijn eigen eer en zijn eigen gewin. De overigen had hij veracht en ook gehaat. Hij had God weliswaar met de mond beleden, maar niet van harte erkend. Toen het werd gegeven om met hem te spreken, wasemde er van hem een als het ware lichamelijke sfeer af; zijn spraak was niet zoals die van de geesten, maar zoals die van een mens op aarde. De spraak van geesten onderscheidt zich hierin van de menselijke spraak dat die vol ideeën is, of dat daarin het geestelijke is, dus iets levends wat niet kan worden uitgedrukt. Met zijn spraak was het echter niet zo gesteld. De sfeer die hij uitwasemde kon men waarnemen in elk van de dingen die hij sprak. Hij verscheen daar onder degenen van laag niveau, en er werd gezegd dat zij die van zo'n aard zijn, geleidelijk aan ten aanzien van hun denken en hun aandoeningen zo grof en stompzinnig worden, dat niemand in de wereld stompzinniger is. Ze hebben een plaats onder de billen, waar hun hel is. Vandaar verscheen ook eerder iemand, niet in de gedaante van een geest, maar in de gedaante van een grof lichamelijk mens, in wie zo weinig van het leven van het inzicht was, wat het eigenlijke menselijke leven is, dat men kan zeggen dat hij de belichaming van de stompzinnigheid was. Hieruit bleek hoe diegenen worden die geen liefde voor de naaste hebben, noch voor het algemeen welzijn, te minder voor het Rijk van de Heer, maar alleen in de liefde van zich zijn. Zij beschouwen alleen zichzelf in de afzonderlijke dingen, ja zelfs aanbidden ze zichzelf als goden, en willen ook door anderen zo aanbeden worden; in alles wat ze doen hebben ze deze intentie.

Hemelse Verborgenheden 4222.

Wat de overeenstemming betreft van de Grootste Mens met de dingen die bij de mens zijn, deze is er met alle en de afzonderlijke dingen van hem, namelijk met zijn organen, ledematen en inwendige delen, en wel zodanig dat er niet een enkel orgaan en lid in het lichaam is, noch enig deel in een orgaan of lid, zelfs niet het kleinste deeltje van een deel, waarmee er niet een overeenstemming is. Het is bekend dat elk orgaan en elk lid in het lichaam uit delen bestaat en uit delen van delen, zoals de grote hersenen die algemeen bestaan uit het zogenoemde cerebrum, uit het cerebellum, uit het verlengde merg en het ruggenmerg, want dit is de voortzetting of als het ware het aanhangsel ervan. Het eigenlijk zogenoemde cerebrum bestaat echter uit tal van leden, die de delen ervan zijn, namelijk uit de vliezen die het dikke en het dunne hersenvlies worden genoemd, uit de hersenbalk, uit de gestreepte knobbels, uit de kamers en holten, uit de kleinere klieren, uit de tussenwanden, en in het algemeen uit de asachtige substantie en de mergachtige substantie en bovendien uit bochten, bloedvaten en vlechten. Zo is het ook gesteld met de gevoels- en bewegingsorganen van het lichaam en met de ingewanden, wat uit de anatomie voldoende bekend is. Al die dingen stemmen in het algemeen en in het bijzonder ten nauwste overeen met de Grootste Mens en daar met even zovele hemelen, als het ware, daarin, want de hemel van de Heer is evenzo onderscheiden in kleinere hemelen en deze in nog kleinere, en deze in kleinste en tenslotte in engelen. Ieder van hen is een hemel in het klein, die met de Grootste overeenstemt. Deze hemelen zijn onderling ten strengste onderscheiden, waarbij elke hemel tot zijn algemene hemel behoort, en de algemene hemelen tot de meest algemene of de gehele hemel, die de Grootste Mens is.

Hemelse Verborgenheden 4223.

Met deze overeenstemming is het echter zo gesteld, dat de bovenvermelde hemelen weliswaar met de organische vormen van het menselijk lichaam zelf overeenstemmen, waarom er ook werd gezegd dat die gezelschappen of die engelen behoren tot de streek van de grote hersenen, of tot de streek van het hart, of tot de streek van het oog, enzovoort, maar niettemin stemmen ze voornamelijk overeen met de functies van die organen of inwendige delen. Het is daarmee gesteld zoals met die organen of inwendige delen zelf, namelijk dat de functies met de organische vormen één maken. Men kan zich niet enige functie voorstellen tenzij uit de vorm, dat wil zeggen, uit de substanties, want uit de substanties komen ze voort. Zo bijvoorbeeld kan men zich het gezicht niet voorstellen zonder het oog, niet de ademhaling zonder de long. Het oog is de organische vorm waaruit en waardoor het gezicht is, en de long is de organische vorm waaruit en waardoor de ademhaling is, zo is het ook met de overige dingen. Het zijn dus de functies waarmee de hemelse gezelschappen voornamelijk overeenstemmen, en omdat het de functies zijn, zijn het ook de organische vormen waarmee ze overeenstemmen. Het ene is immers niet van het andere te scheiden noch te delen, en wel zodanig niet, dat het hetzelfde is als men spreekt over de functie of de organische vorm waardoor en waaruit de functie is. Vandaar komt het dat er overeenstemming is met de organen, de leden en de inwendige delen, omdat die overeenstemming er is met de functies. Daarom wordt, als de functie wordt voortgebracht, ook het orgaan opgewekt. Zo is het ook gesteld in alle en de afzonderlijke dingen die de mens doet. Wanneer hij het een of het ander wil doen en wanneer hij het zó of anders wil doen, en dit denkt, dan bewegen zich de organen op overeenkomstige wijze, dus volgens de bedoeling van de functie of van het nut. Want het is het nut dat over de vormen gebiedt. Daaruit blijkt ook dat het nut er was, voordat de organische vormen van het lichaam ontstonden, en dat het nut ze heeft voortgebracht en ze aan zich heeft aangepast, en niet omgekeerd. Wanneer echter de vormen zijn voortgebracht of de organen zijn aangepast, dan gaan de nutten daaruit voort. Het schijnt dan alsof de vormen of de organen eerder waren dan de nutten, terwijl het toch niet zo is. Want het nut vloeit in uit de Heer en wel door de hemel, volgens de orde en volgens de vorm waarnaar de hemel door de Heer is geordend, dus volgens de overeenstemmingen. Op deze wijze ontstaat de mens, en op deze wijze blijft hij bestaan. Hieruit blijkt opnieuw vanwaar het komt dat de mens ten aanzien van alle en de afzonderlijke dingen met de hemelen overeenstemt.

Hemelse Verborgenheden 4224.

Organische vormen zijn niet alleen die welke voor het oog verschijnen en die met de microscoop onthuld kunnen worden, maar er zijn ook nog zuiverder organische vormen die nooit met enig bloot oog onthuld kunnen worden. Dit zijn de innerlijke vormen, zoals de vormen die van het inwendige gezicht zijn, en die uiteindelijk tot het verstand behoren. Deze zijn onnaspeurlijk, maar niettemin zijn het vormen, dat wil zeggen substanties; want niet enig gezicht, zelfs niet het verstandelijke, kan bestaan als het niet uit iets ontstaan is dat daarboven is. Dit is ook in de geleerde wereld bekend, namelijk dat er zonder substantie, wat het subject is, niet enige wijze of enige modificatie, of enig hoedanige is dat zich werkzaam openbaart. Deze zuiverder of innerlijker vormen, die onnaspeurlijk zijn, zijn die welke de inwendige zinnen, en ook de innerlijke aandoeningen voortbrengen. Met deze vormen stemmen de innerlijke hemelen overeen, omdat die met de zinnen van de vormen en met de aandoeningen van deze zinnen overeenstemmen. Maar omdat er tal van dingen zijn die mij hierover en met betrekking tot de overeenstemming ervan werden onthuld, kunnen die niet helder worden uiteengezet, tenzij over elk van die dingen in het bijzonder wordt gehandeld. Daarom is het ook vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer geoorloofd om in hetgeen volgt die dingen voort te zetten die hiervoor werden aangevangen ten aanzien van de overeenstemming van de mens met de Grootste Mens, opdat de mens eindelijk kan weten, niet vanuit de een of andere redenering, te minder vanuit de een of andere hypothese, maar uit de ervaring zelf, hoe het met hem gesteld is, en met zijn inwendige mens, die zijn ziel wordt genoemd en tenslotte ook hoe zijn verbinding met de hemel is, en door de hemel met de Heer, waardoor de mens een mens is en waardoor hij van de dieren wordt onderscheiden. Verder ook nog, op welke wijze de mens zichzelf van die verbinding scheidt, en zich met de hel verbindt.

Hemelse Verborgenheden 4225.

Vooraf dient gezegd te worden wie binnen de Grootste Mens zijn en wie er buiten zijn. Allen die in de liefde tot de Heer en in de naastenliefde voor de naaste zijn en hem van harte het goede doen, overeenkomstig het goede bij hem, en die een geweten van het gerechte en het rechtvaardige hebben, zijn binnen de Grootste Mens. Zij zijn immers in de Heer, bijgevolg in de hemel. Maar allen die in de liefde van zich en in de liefde van de wereld zijn en vandaar in begeerten, en slechts alleen om de wetten, ter wille van eigen eer, en van de schatten van de wereld, en ter wille van de vermaardheid daardoor, het goede doen, dus die innerlijk onbarmhartig zijn, in haat en wraakzucht jegens de naaste ter wille van zich en van de wereld, en zich verlustigen in zijn rampspoeden wanneer de ander hen niet begunstigt, dezen zijn buiten de Grootste Mens. Zij zijn in de hel en stemmen niet overeen met enig orgaan en lid in het lichaam, maar met verschillende gebreken en ziekten, die daardoor zijn veroorzaakt, waarover eveneens vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, uit ondervinding in hetgeen volgt. Zij die buiten de Grootste Mens zijn, dat wil zeggen, buiten de hemel, kunnen daarin niet binnengaan, want het zijn tegenstrijdige levens. Ja, indien ze op de een of andere manier toch binnenkomen, wat soms gebeurt met geesten die in het leven van het lichaam geleerd hebben zich als engelen van het licht voor te doen, dan kunnen ze daar nauwelijks enige ogenblikken verblijven, omdat daar het leven van de liefde tot de Heer en de liefde voor de naaste is. Soms wordt het echter toegestaan dat ze daarheen komen opdat ze hun eigen karakter kunnen leren kennen, maar dan worden ze niet verder dan de eerste ingang toegelaten, dat wil zeggen, tot hen die nog eenvoudig zijn en nog niet ten volle onderricht zijn. In de Grootste Mens echter stemt niets met hun leven overeen en kunnen ze nauwelijks ademhalen, (3884, 3893). Daarop beginnen ze benauwd te worden, want de ademhaling gedraagt zich overeenkomstig het vrije van het leven. Wat wonderbaarlijk is, ze kunnen zich tenslotte amper bewegen, maar worden zoals degenen die door een zware loomheid zijn bevangen, terwijl angst en kwelling zich van hun innerlijke dingen meester maken. Daarom storten ze zich daar halsoverkop omlaag, en wel tot aan de hel toe, waar zich hun ademhaling en beweeglijkheid herstelt. Vandaar komt het dat in het Woord het leven door de beweging wordt uitgebeeld. Zij die echter in de Grootste Mens zijn, zijn in het vrije van de ademhaling wanneer ze in het goede van de liefde zijn. Niettemin zijn ze onderscheiden overeenkomstig de kwaliteit en kwantiteit van het goede. Vandaar zijn er zo veel hemelen, die in het Woord woningen worden genoemd, (Johannes 14:2). Eenieder is als hij in zijn eigen hemel is, in zijn leven, en ontvangt de invloed uit de algehele hemel. Eenieder is daar het middelpunt van alle invloeiingen, en vandaar in het volmaaktste evenwicht, en dit overeenkomstig de verbazingwekkende vorm van de hemel, die uit de Heer alleen is, en zo met alle verscheidenheid.

Hemelse Verborgenheden 4226.

Soms beklaagden zich pas aangekomen geesten die innerlijk boos waren geweest toen ze in de wereld leefden, maar uiterlijk de schijn van het goede hadden nagejaagd door de werken die zij voor anderen hadden gedaan ter wille van zich en van de wereld, dat zij niet in de hemel werden toegelaten. Zij hadden van de hemel geen andere mening gehad dan die van een toelating uit genade; maar er werd hun telkens gezegd dat aan niemand de hemel wordt geweigerd, en dat ze, indien ze het begeerden, toegelaten moesten worden. Enkele van hen werden ook toegelaten in de dichtst nabije hemelse gezelschappen, die bij de ingang waren. Toen ze daar echter gekomen waren, voelden zij ten gevolge van de tegenovergesteldheid en de tegenstrijdigheid van leven, als gezegd, een stokken van de ademhaling en angst en een als het ware helse marteling en zij storten zich vandaar weg. Later zeiden ze dat de hemel voor hen de hel was en dat zij nooit geloofd hadden dat de hemel van dien aard was.

Hemelse Verborgenheden 4227.

Er zijn geesten van beiderlei sekse in het andere leven, die in het leven van het lichaam van zo'n aard zijn geweest, dat ze, waar ze maar konden, het gemoed van anderen door kunstgrepen en bedrog onder hun juk wilden brengen met het doel om te overheersen Ze deden dit vooral bij de machtigen en de rijken, opdat zij het alleen zouden zijn die onder hun naam zouden regeren en die in het geheim te werk gingen en anderen uit de weg ruimden, voornamelijk degenen die rechtschapen waren. Dit deden ze op allerlei manieren, weliswaar niet door de fatsoenlijke mensen te berispen, omdat de rechtschapenheid zichzelf verdedigt, maar op andere manieren, zoals door hun raadgevingen te verdraaien, hen onnozel en zelfs slecht te noemen, door aan hen de tegenslagen toe te schrijven die zich mochten voordoen en andere dergelijke dingen meer. Zij die zodanig zijn geweest in het leven van het lichaam zijn precies zo in het andere leven, want het leven van eenieder volgt hem na. Dit heb ik ervaren door levende ondervinding ten aanzien van hen die van dit slag zijn. Toen ze bij mij waren, gingen ze op dergelijke wijze te werk, maar nog meer bedreven en nog vernuftiger, want geesten handelen fijnzinniger dan mensen, omdat ze zijn losgemaakt van de verstrengelingen met het lichaam en van de banden met de grove geaardheden van de gewaarwordingen. Ze gingen zo subtiel te werk, dat ik soms niet begreep dat het hun bedoeling of doel was om te overheersen. Als ze onder elkaar spraken, hoedden ze zich ervoor dat ik het niet hoorde en dat begreep. Maar door anderen die het hoorden, werd mij gezegd dat hun beraadslagingen schandelijk waren, en dat ze door magische kunsten, dus met behulp van de duivelse bende, hun einddoel probeerden te bereiken. In het vermoorden van rechtschapen mensen zagen zij in het geheel geen bezwaar. De Heer, onder wie zij zeiden te willen overheersen, kleineerden zij, en beschouwden Hem slechts als een ander mens, voor wie er, zoals bij de andere volken die mensen tot goden maakten en vereerden, een eredienst is die van oudsher dateert, en waartegen ze niet hadden durven opkomen. Ze waren tenslotte in die eredienst geboren en omdat ze daarmee hun goede naam zouden benadelen. Van hen kan ik zeggen dat ze de gedachten en de wil van de mensen die aan hen gelijk zijn, bezet houden en zich bij hen indringen in hun aandoening en bedoeling, dermate dat dezen, zonder de barmhartigheid van de Heer, geenszins kunnen weten dat zulke geesten aanwezig zijn en dat zij in het gezelschap van hen zijn. Deze geesten stemmen overeen met de ondeugdelijke dingen van het zuiverder bloed bij de mens; dit bloed wordt de animale geest genoemd, waarin de ondeugdelijke dingen ordeloos binnengaan en zich naar alle kanten verspreiden. Ze zijn zoals vergiften die in de zenuwen en de vezels een kou en een verstarring teweegbrengen, waardoor de ergste en de meest fatale ziekten uitbreken. Wanneer dezen gezamenlijk te werk gaan, worden ze daaraan onderkend dat ze om zo te zeggen op viervoetige manier optreden en zich nestelen in het achterdeel van het hoofd onder het cerebellum aan de linkerzijde. Zij die onder het achterhoofd optreden, gaan heimelijker te werk dan de anderen, en zij die aan de rugzijde optreden, begeren te overheersen. Ze redeneerden tegen mij over de Heer en zeiden dat het verwonderlijk was dat Hij hun gebeden niet hoorde als zij baden en dat Hij dus de smekelingen niet te hulp komt. Maar het werd gegeven te antwoorden dat zij niet verhoord konden worden, omdat ze zulke dingen ten doel hebben die in strijd zijn met het heil van het menselijk geslacht, en dat zij voor zichzelf tegen allen bidden, en dat, als men op deze wijze bidt, de hemel gesloten wordt. Zij immers die in de hemel zijn, letten alleen op de einddoelen van hen die bidden. Ze wilden dit weliswaar niet erkennen, maar konden er toch ook niets op antwoorden. Het waren mannen die van dit slag waren en ze bevonden zich in gezelschap van vrouwen; en ze zeiden dat ze door de suggesties van de vrouwen tal van plannen konden beramen, omdat die vlugger en bedrevener waren in het doorzien van zulke dingen; de mannen scheppen genoegen in de omgang met vrouwen die hoeren zijn geweest. Deze mensen leggen zich in het andere leven meestal toe op geheime en magische kunsten die in de wereld volslagen onbekend zijn. Zodra zij die van dit slag zijn, in het andere leven komen, leggen ze zich daarop toe en leren diegenen te betoveren bij wie ze zijn, bovenal hen onder wie ze begeren te regeren. Voor misdaden deinzen ze niet terug. Over hun hel, hoe deze is, en waar ze zijn wanneer ze niet in de wereld der geesten zijn, zal elders worden gesproken. Hieruit kan vaststaan dat eenieder zijn leven na de dood bijblijft.

Hemelse Verborgenheden 4314.

…Uit voorgaande kan vaststaan dat de goede en de ware dingen geheel en al verloren waren gegaan bij de natie van het joodse volk, ten tijde van het optreden van de Heer. Van de goede en de ware dingen wordt gezegd dat die verloren zijn gegaan, wanneer die er innerlijk niet meer zijn. De goede en de ware dingen die aan de buitenkant verschijnen, ontlenen hun zijn en hun leven aan de inwendige dingen. Zoals dus de inwendige dingen zijn, zo zijn ook de uitwendige, hoe de laatstgenoemde ook voor de ogen van de mensen verschijnen. Er zijn enige personen die ik in het leven van hun lichaam heb gekend en die toen verschenen alsof zij ijverden voor de Heer, voor de Kerk, voor het vaderland en het algemene welzijn en voor het rechtvaardige en het billijke, en toch zijn deze zelfden in het andere leven tussen de helsen, en, waarover ik mij verwonderde, onder de ergsten daar. De oorzaak hiervan was, dat hun innerlijke dingen schandelijk en profaan waren, en dat zij die ijver hadden voorgelogen ter wille van de roem om eerbewijzen te oogsten en ook om schatten te bemachtigen, dus ter wille van zichzelf, maar niet ter wille van die dingen die ze met de mond beleden hadden. Wanneer dan ook die uitwendige dingen worden afgelegd, wat plaatsvindt als ze sterven, dan tonen zich de inwendige dingen en verschijnen zoals die van binnen waren, welke dingen zij, zolang ze leefden, voor de wereld hadden verborgen. Dit is het wat daaronder wordt verstaan dat de goede en de ware dingen geheel en al verloren waren gegaan.

Hemelse Verborgenheden 4317.

'omdat hij raakte aan de holte van Jakobs dij de zenuw van het verschovene', (Genesis 32:25), in de historische inwendige zin wordt hier aangeduid, omdat zij - Jakobs zonen - een overgeërfde hadden wat niet door wederverwekking uitgeroeid kon worden, omdat zij dit niet zouden toelaten, blijkt uit de betekenis van de dij, wat de echtelijke liefde is, en vandaar elke hemelse en geestelijke liefde, (4280) en dat de holte van de dij is daar waar de verbinding is van de echtelijke liefde, en ook van elke hemelse en geestelijke liefde met het natuurlijk goede, (4277, 4280). Vandaar wil dit zeggen: deze aanraken of kwetsen, zodat daaruit hinken voortkomt, het goede vernietigen wat van die liefden is, en omdat dit in Jakob geschiedde, wordt erdoor aangeduid dat het uit hem bij de nakomelingen geschiedde, dus het overgeërfde. Dat de zenuw van het verschovene het valse is, (4303); hier het valse wat uit het erfboze is. Dat dit overgeërfde niet door wederverwekking bij hen kon worden uitgeroeid, omdat ze dit niet zouden toelaten, volgt hieruit en uit het verband. Dat zij zulk een overgeërfde hadden, en dat zij niet konden worden wederverwekt, staat vast uit alles wat van hen in het Woord wordt vermeld …

… Wat het overgeërfde in het bijzonder betreft, men gelooft heden in de Kerk dat al het erfboze is uit de eerste ouder en dat daarom alle mensen verdoemd zijn ten aanzien van dat boze; maar het is daarmee niet zo gesteld. Het erfboze ontleent zijn oorsprong aan de ouders van eenieder en aan de grootouders en overgrootouders achtereenvolgens. Elk boze wat deze zich door het daadwerkelijke leven hebben verworven, dermate dat het door veelvuldig gebruik of gewoonte de gelijkenis van een natuur heeft aangetrokken, wordt overgeleid op de kinderen, en dit wordt voor hen het overgeërfde, tezamen met dat wat de ouders was ingeplant van de grootouder en de overgrootouders. Het erfboze uit de vader is innerlijk en het erfboze uit de moeder is uiterlijk. Het eerstgenoemde kan niet gemakkelijk worden uitgeroeid, het laatstgenoemde echter wel. Wanneer de mens wordt wederverwekt, dan wordt het erfboze dat uit de naaste ouders is ingeworteld, uitgerukt, maar bij hen die niet worden wederverwekt of niet wederverwekt kunnen worden, blijft het achter. Dit nu is het erfboze, (313, 494, 2122, 2910, 3518, 3701) Dit is ook voor eenieder duidelijk die daarover nadenkt, en eveneens hieruit dat elke familie een of ander bijzonder boze of goede heeft waardoor het van de andere families is onderscheiden ….

… Wat echter het erfboze is, weten weinigen, men gelooft dat het het doen van het boze is, maar het is het willen en daaruit het denken van het boze. In de wil zelf en in het denken daaruit is het erfboze; het is het streven zelf wat daarin is en zich ook, wanneer men het goede doet, toevoegt. Het wordt gekend aan het verkwikkelijke wat wordt gevoeld wanneer een ander iets kwaads overkomt. Die wortel schuilt diep, want de innerlijke vorm zelf die het goede en ware uit de hemel of door de hemel uit de Heer opneemt, is ontaard en om zo te zeggen verwrongen, zodat het goede en het ware, wanneer het uit de Heer invloeit, òf teruggekaatst wordt, òf verdraaid, òf verstikt wordt. Vandaar komt het dat er heden geen doorvatting bestaat, maar in de plaats ervan een geweten bij de wederverwekten; dit geweten erkent voor goed en waar wat men van de ouders en de leermeesters heeft geleerd. Het is vanuit het erfboze dat men zichzelf meer dan de ander liefheeft, dat men de ander het boze wil indien hij hem niet eert. Verder ook dat men iets verkwikkelijks voelt bij wraaknemingen en ook dat men de wereld meer liefheeft dan de hemel en alle begeerten en boze aandoeningen die daaruit zijn. De mens weet niet dat zulke dingen in hem zijn, en te minder dat zulke dingen tegenovergesteld zijn aan de hemelse aandoeningen, niettemin wordt in het andere leven duidelijk getoond hoeveel hij van het boze uit het overgeërfde door zijn daadwerkelijke leven naar zich toe heeft gehaald en voor zoveel hij door de boze aandoeningen daaruit, zich van de hemel heeft verwijderd ….

Hemelse Verborgenheden 4318.

Het voornaamste van het inzicht dat de engelen hebben, is te weten en te doorvatten dat al het leven uit de Heer is en dat de gehele hemel met Zijn Goddelijk Menselijke overeenstemt, en daardoor alle engelen, geesten en mensen met de hemel overeenstemmen. Ook weten en doorvatten zij hoedanig ze overeenstemmen. Dit zijn de beginselen van het inzicht die bij de engelen veel meer aanwezig zijn dan bij de mensen. Vandaar weten en doorvatten ze de ontelbare dingen die in de hemelen zijn, en vandaar ook de dingen die in de wereld zijn. Want de dingen die in de wereld en in de natuur van de wereld bestaan, zijn de oorzaken en de uitwerkingen daaruit, zijn als uit de eerste beginselen ervan. De gehele natuur is immers het uitbeeldende theater van het Rijk van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 4319.

Veel ervaring heeft mij getoond dat zowel de mens als de geest en ook de engel, niets vanuit zichzelf denkt, spreekt en doet, maar uit anderen, en ook deze anderen niet uit zichzelf, maar ook weer uit anderen, enzovoort. Dus allen en ieder afzonderlijk uit de Eerste van het Leven, dat wil zeggen uit de Heer, hoezeer het ook geheel en al verschijnt zoals vanuit hen. Dit werd meermalen getoond aan geesten die in het leven van het lichaam hadden geloofd en zich daarin hadden bevestigd dat alle dingen in henzelf lagen, en dat ze vanuit zichzelf en vanuit hun ziel, waarin het leven schijnt geënt, denken, spreken en doen. Het werd hun ook door levende ondervinding getoond, dat de bozen denken, willen en handelen uit de hel, en de goeden vanuit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer. Niettemin verschijnen de boze dingen evenals de goede dingen zoals uit henzelf. Dit weten de Christenen uit het leerstellige wat vanuit het Woord is, namelijk dat de boze dingen vanuit de duivel zijn, en de goede dingen uit de Heer, maar het zijn er weinigen die het geloven. Omdat zij dit niet geloven, eigenen ze zich de boze dingen toe die ze denken, willen en doen, maar de goede dingen worden hun niet toegeëigend, want zij die geloven dat de goede dingen uit hen zijn, eisen deze voor zich op en schrijven ze aan zichzelf toe en stellen op die wijze daarin verdienste. Ze weten ook uit de leringen van de Kerk, dat niemand enig goede kan doen uit zichzelf, en wel dermate dat al wat uit zich en uit zijn eigene is, het boze is, hoezeer het ook als het goede verschijnt; maar ook dit geloven weinigen, hoewel het waar is. De bozen die zich in die mening hadden bevestigd dat ze vanuit zichzelf leven, en dat daarom al wat ze denken, willen en doen vanuit henzelf is, zeiden, toen het hun werd getoond dat het hiermee geheel en al overeenkomstig het leerstellige is gesteld, en dat ze dit nu geloofden. Maar er werd hun gezegd dat weten niet geloven is, en dat geloven inwendig is en dat dit alleen bestaanbaar is in de aandoening van het goede en ware. Dus, bij geen anderen dan bij hen die in het goede van de naastenliefde voor de naaste zijn. Deze zelfde geesten hielden, omdat ze boos waren, vol dat ze nu geloofden omdat ze gezien hadden. Maar het werd onderzocht door een test die in het andere leven gebruikelijk is en die daarin bestaat dat de engelen een blik in hen slaan. Toen dat dan ook gebeurde scheen het bovendeel van hun hoofd weggenomen te zijn, en hun hersenen waren ruw en harig en vol duisternis. Hieruit bleek hoedanig van binnen diegenen zijn die slechts kennis van het geloof hebben en niet het ware geloof, en dat weten niet hetzelfde is als geloven; want bij hen die weten en geloven, verschijnt het hoofd als een menselijk hoofd, en de hersenen geordend, sneeuwwit en lichtend, want het hemels licht wordt door hen opgenomen, maar bij hen die slechts weten en menen dat ze vandaar geloven, maar toch niet geloven, omdat ze leven in het boze, wordt het hemels licht niet opgenomen en dus niet het inzicht en de wijsheid die in dat licht zijn. Daarom wordt, als ze de gezelschappen van engelen, dat wil zeggen, het hemelse licht naderen, dit licht voor hen veranderd in duisternis, vandaar komt het dat hun hersenen duister verschenen.

Hemelse Verborgenheden 4320.

Dat het leven dat uit de Heer is, bij eenieder verschijnt alsof het in hemzelf was, is vanuit de liefde of de barmhartigheid uit de Heer ten aanzien van het gehele menselijke geslacht. Hij wil namelijk aan eenieder dat wat het Zijne is toe-eigenen en aan eenieder de eeuwige gelukzaligheid geven. Dat de liefde dat wat van haar is aan de ander toe-eigent, is bekend, want ze vertoont zich in de ander en maakt zich in hem aanwezig, hoeveel te meer dan niet de Goddelijke Liefde. Dat ook de bozen het leven opnemen dat uit de Heer is, daarmee is het zo gesteld als met de voorwerpen in de wereld, die allemaal het licht uit de zon opnemen en vandaar kleur hebben, maar overeenkomstig de vormen. De voorwerpen die het licht verstikken en verdraaien verschijnen in een zwarte of akelige kleur, maar niettemin hebben ze die kleur uit het licht van de zon. Evenzo het licht en leven uit de Heer bij de bozen; maar dit leven is het leven niet, maar het is, zoals het wordt genoemd, de geestelijke dood.

Hemelse Verborgenheden 4321.

Hoewel deze zaken de mens tegenstrijdig en ongelooflijk toeschijnen, mogen ze niettemin niet geloochend worden, omdat de ervaring zelf dicteert dat ze waar zijn. Indien men alle dingen zou loochenen waarvan men de oorzaak niet weet, dan zou men ontelbare dingen loochenen die in de natuur bestaan waarvan men nauwelijks voor één tienduizendste deel de oorzaken kent. Daarin immers zijn zoveel en zulke grote verborgenheden, dat die de mens kent, nauwelijks iets zijn in verhouding tot die hij niet kent. Hoe moet het dan niet gesteld zijn met de verborgenheden die in de sfeer bestaan die boven de natuur is, dat wil zeggen, in de geestelijke wereld. Bijvoorbeeld deze verborgenheid: dat er één enig leven is en dat vanuit dat leven allen leven, en eenieder anders dan de ander en ook dat de bozen vanuit dat zelfde leven leven en eveneens de hellen; en dat het invloeiende leven werkt overeenkomstig de wijze waarop het wordt opgenomen. De hemel is door de Heer zo geordend dat deze één Mens weergeeft, waarom deze de Grootste Mens wordt genoemd, vandaar dat de afzonderlijke dingen die bij de mens zijn daarmee overeenstemmen. Zonder de invloeiing daaruit in de afzonderlijke dingen bij hem, kan de mens zelfs niet één enkel ogenblik blijven bestaan. Allen in de Grootste Mens nemen hun vaste ligging in, overeenkomstig het hoedanige en de staat van het ware en goede waarin zij zijn. De ligging daar is niet een bepaalde plaats, maar een staat, vandaar dat steeds diegenen aan de linkerzijde verschijnen die aan de linkerzijde zijn, en aan de rechterzijde zij die aan de rechterzijde zijn, naar voren zij die vooraan zijn, van achteren zij die achteraan zijn. Ze worden gezien aan het vlak van het hoofd, de borst, de rug, de lendenen, de voeten, boven het hoofd en onder de voetzolen, rechtop en scheef, op grotere of kleinere afstand. Zij behouden die plaatsen, hoe ook en naar welke streek ook de geest zich wendt. De Heer als Zon verschijnt voortdurend aan de rechterzijde en verschijnt op gemiddelde hoogte daar, iets boven het vlak van het rechteroog, en alle dingen daar hebben betrekking op de Heer als Zon en op het middelpunt, dus op hun enige bron waaruit ze ontstaan en blijven bestaan. Omdat allen voor de Heer voortdurend in hun ligging overeenkomstig de staten van het goede en ware verschijnen, verschijnen ze daarom aan iedereen evenzo. De oorzaak hiervan is dat het leven van de Heer, is in allen die in de hemel zijn. Verder zijn er nog ontelbare andere verborgenheden.

Hemelse Verborgenheden 4322.

Wie gelooft heden niet dat de mens door een natuurlijk proces ontstaat vanuit zaad en een eitje, en dat van de eerste schepping af aan in het zaad een kracht is om zich in zulke vormen voort te brengen; eerst binnen het eitje, daarna in de baarmoeder, en daarop vanuit zich, en dat het daarna niet meer nodig is dat het Goddelijke het verder voortleidt. De oorzaak dat men zo gelooft, is deze, dat niemand weet dat er enige invloeiing is vanuit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer en dit, omdat men niet wil weten dat er een hemel is. Want de geleerden bespreken onder elkaar in hun binnenkamers openlijk de vraag of er wel een hel is, dus of er wel een hemel is; en omdat ze aan een hemel twijfelen, kunnen ze daarom ook niet als beginsel aannemen, dat er een invloeiing is door de hemel uit de Heer. Toch brengt die invloeiing alle dingen voort die in de drie rijken van de aarde zijn, vooral die van het animale rijk, en in het bijzonder in de mens, en houdt de vorm samen overeenkomstig de nutten. Vandaar kunnen ze evenmin weten dat er enige overeenstemming is tussen de hemel en de mens, te minder dat die zodanig is dat de afzonderlijke, ja de meest afzonderlijke dingen bij hen daaruit ontstaan en ook daaruit blijven bestaan, want blijven bestaan is een voortdurend ontstaan. Daardoor is de instandhouding van iets een aaneenschakeling en vorm van een voortdurende schepping.

Hemelse Verborgenheden 4323.

Eerder is aangetoond dat er een overeenstemming is van de afzonderlijke dingen bij de mens met de hemel, en wel aan de hand van levende ondervindingen vanuit de geestenwereld en vanuit de hemel, opdat de mens weet vanwaar hij ontstaat en blijft bestaan, en dat er vandaar een aanhoudende invloeiing in hem is. Later zal eveneens uit ondervinding worden aangetoond dat de mens de invloeiing vanuit de hemel, dat wil zeggen, door de hemel uit de Heer, verwerpt, en de invloeiing uit de hel aanneemt, maar dat hij niettemin aanhoudend door de Heer gehouden wordt in de overeenstemming met de hemel, opdat hij, als hij dit verkiest, van de hel tot de hemel, en door de hemel tot de Heer kan worden geleid.

Hemelse Verborgenheden 4324.

Eerder werd gehandeld over de overeenstemming van het hart en de longen en verder van de grote hersenen met de Grootste Mens. Hier moet overeenkomstig het opgevatte plan gehandeld worden over de overeenstemming met de uitwendige zintuigen van de mens, namelijk het zintuig van het gezicht of het oog, en met de zintuigen van het gehoor of het oor, van de reuk, van de smaak en van de tast; nu moet echter eerst over de algemene zintuiglijke activiteiten worden gesproken.

Hemelse Verborgenheden 4325.

De algemene zin van de zintuiglijke activiteit wordt onderscheiden in een willekeurige en een onwillekeurige. De willekeurige is eigen aan de grote hersenen, en de onwillekeurige is eigen aan de kleine hersenen. Deze beide algemene zinnen zijn bij de mens verbonden maar wel onderscheiden. De vezels die van de grote hersenen uitvloeien brengen in het algemeen de willekeurige zin teweeg, en de vezels van de kleine hersenen de onwillekeurige zin …

De spieren en de huid en ook de organen van de zinnen - de zintuigen - , ontvangen merendeels de vezels van de grote hersenen, vandaar heeft de mens de zinnen en de bewegingen volgens zijn wil. De dingen die binnen deze gordel liggen, de inwendige delen, ontvangen de vezels van de kleine hersenen, vandaar heeft de mens niet de zin van die inwendige delen en deze staan ook niet onder de beschikking van zijn wil.

Hemelse Verborgenheden 4326.

Er werd een dreunend geluid gehoord wat van behoorlijk hoog boven het achterhoofd neervloeide en daar rondom die streek aanhield. Ik was benieuwd wie dat waren; er werd mij gezegd dat het diegenen waren die betrekking hadden op de onwillekeurige algemene zin, en verder werd gezegd dat zij goed de gedachten van de mens kunnen doorvatten, maar dat zij die niet willen uiteenzetten en uitspreken, evenals het cerebellum, dat alles wat het denkt, doorvat, maar niet openbaar maakt. Toen hun duidelijk waarneembare werking in het gehele gebied van het achterhoofd ophield, werd getoond tot hoever zich hun werking uitstrekte. Dit bepaalde zich eerst tot het gehele aangezicht, daarna trok het naar het linkerdeel van het aangezicht, en tenslotte naar het oor; waarmee werd aangeduid hoedanig de werking van de onwillekeurige algemene zin van de eerste tijden aan is geweest bij de mens van deze aarde, en hoe die is ontwikkeld. De invloeiing vanuit de kleine hersenen boezemt zich vooral in het aangezicht in, wat hieruit vaststaat dat in het aangezicht de animus is gegrift, en dat in het aangezicht de aandoeningen verschijnen en dit meestal buiten de wil van de mens om, zoals: vrees, eerbied, schaamte, verschillende soorten van blijdschap, ook van droefenis en nog vele andere dingen die zich daardoor aan de ander kenbaar maken. Zo weet de ander uit het aangezicht welke de aandoeningen en welke de veranderingen van diens animus en gemoed zijn. Deze werkingen zijn uit de kleine hersenen, door de vezels ervan, als er geen spraken is van veinzen. Op deze wijze werd getoond dat de algemene zin in de eerste tijden of bij de Oudsten, in het gehele aangezicht zichtbaar was, en dat dit langzamerhand na die tijden slechts het linkerdeel ervan besloeg, en tenslotte weer na deze tijden zich uitbreidde buiten het aangezicht, en wel dermate dat er heden nauwelijks enige onwillekeurige algemene zin in het aangezicht over is. Het rechterdeel van het aangezicht met het rechteroog stemt overeen met de aandoening van het goede, het linkerdeel met de aandoening van het ware; de streek waar het oor is, stemt overeen met de gehoorzaamheid, alleen zonder aandoening. Want bij de Oudsten, van wie het tijdperk de gouden eeuw werd genoemd, omdat ze in een zekere staat van ongereptheid, en in de liefde tot de Heer, en in wederzijdse liefde zoals de engelen leefden, vertoonde zich al het onwillekeurige van het cerebellum in het aangezicht. Zij wisten toen in het geheel niet met de gelaatstrekken iets te vertonen dat anders was dan zoals de hemel invloeide in de onwillekeurige neigingen, en daaruit in de wil. Maar bij de Ouden, van wie de eeuw de zilveren eeuw werd genoemd, omdat zij in een staat van waarheid, en vandaar in de naastenliefde jegens de naaste waren, was het onwillekeurige, dat van het cerebellum is, niet in het rechterdeel van het aangezicht zichtbaar, maar alleen in het linkerdeel. Maar bij hun nakomelingen, van wie het tijdperk de ijzeren eeuw werd genoemd, omdat zij niet in de aandoening van het ware, maar in de gehoorzaamheid aan het ware, leefden, vertoonde zich het onwillekeurige niet meer in het aangezicht, maar trok zich terug in de streek rondom het linkeroor. Ik ben daarover onderricht dat de vezels van de kleine hersenen op deze wijze de uitvloeiing in het aangezicht hebben veranderd, en dat er voor in de plaats vezels vanuit de grote hersenen daarheen zijn overgebracht, en deze heersen nu over die welke uit de kleine hersenen zijn. Dit tengevolge van het streven om de uitdrukkingen van het aangezicht te veranderen naar het believen van de eigen wil, die vanuit het cerebrum is. Het schijnt de mens toe alsof dit niet zo is, maar het komt voor de engelen duidelijk uit door de invloeiing van de hemel en door de overeenstemming.

Hemelse Verborgenheden 4327.

Een algemene en onwillekeurige activiteit van de zinnen bestaat heden bij hen die in het goede en het ware van het geloof zijn. Bij hen echter die in het boze zijn en in het valse daaruit, is er niet enige onwillekeurige algemene zin meer die zich openbaart, noch in het aangezicht, noch in de spraak, noch in het gebaar, maar er is iets willekeurigs wat het onwillekeurige voorliegt, of zoals men het noemt het natuurlijke, wat zij, door veelvuldig gebruik of door gewoonte van kind af aan, zo hebben gemaakt. Hoe deze zin bij hen is, werd getoond door de invloeiing, die stilzwijgend en koud was, in het gehele aangezicht, zowel in het rechterdeel ervan als in het linkerdeel, en vandaar richtte het zich tot de ogen, en van het linkeroog breidde het zich uit in het aangezicht. Hiermee werd aangeduid dat de vezels van het cerebrum zich hadden ingedrongen en over de vezels van het cerebrum heersen, en dat vandaar verzinsels, het geveinsde, de leugen en de geslepenheid van binnen regeert, en van buiten het oprechte en het goede verschijnt. Dat de invloeiing werd gericht tot het linkeroog, en vandaar ook in het aangezicht, betekende dat zij het boze ten doel hebben, en dat ze het verstandelijke deel gebruiken om dat doel te bereiken, want het linkeroog betekent het verstandelijke. Heden zijn het dezen die het merendeel van de onwillekeurige algemene zin samenstellen, terwijl het eertijds de meest hemelse mensen van allen waren, maar tegenwoordig zijn het de grootste booswichten, en wel het allermeest uit de christelijke wereld. Ze zijn zeer talrijk en verschijnen onder het achterhoofd en aan de rug, waar ik hen vele malen heb gezien en gewaar werd; want zij die tegenwoordig op die zin betrekking hebben, zijn degenen die geslepen denken en boze dingen tegen de naaste uitdenken, en een vriendelijk, ja, een allervriendelijkst aangezicht vertonen, en ook dergelijke gebaren. Zij spreken aangenaam alsof ze meer dan de anderen met naastenliefde begiftigd zijn, maar intussen zijn ze de ergste vijanden, niet alleen van hem met wie ze verbinding hebben, maar ook van het menselijk geslacht. Hun denken werd aan mij meegedeeld, en ze waren goddeloos en afschuwelijk, vol van wreedheid en bloeddorst.

Hemelse Verborgenheden 4328.

… Hoe het goede bij de Oudsten, die de hemelse Kerk van de Heer hebben samengesteld, geweest was, werd getoond door een neerdalende zuil vanuit de hemel. Deze had een azuurblauwe kleur en de linkerzijde was vol licht, zoals het vlammende licht van de zon; daarmee werd hun eerste staat uitgebeeld. De azuren kleur beeldde het goede van hun wil uit en het vlammende licht, hun inzicht. Daarna ging het azuur van de zuil over in iets donker vlammends, waarmee hun tweede staat werd aangeduid, en dat hun beide levens, namelijk dat van de wil en dat van het verstand, niettemin als één werkten, maar duisterder ten aanzien van het goede van de wil, want azuur betekent het goede; het vlammende licht het ware vanuit dit goede. Daarna werd de zuil geheel en al zwart en rondom de zuil was iets lichtends dat geschakeerd werd met iets blinkends wit, en dat kleuren tevoorschijn bracht, waarmee de staat van de geestelijke Kerk werd aangeduid. De zwarte zuil betekende het wilsdeel wat geheel en al te gronde was gegaan en niets dan het boze was. Het lichtende, gevarieerd met iets blinkends wit, betekende het verstandelijke waarin een nieuwe wil uit de Heer was; want het verstandelijke wordt in de hemel uitgebeeld door het lichtende.

Hemelse Verborgenheden 4329.

Er kwamen geesten tot op een bepaalde hoogte en naar het geluid te oordelen waren ze met velen. Uit de ideeën van hun denken en spraak die naar mij toe werden geleid, kon ik opmerken dat ze geen helder onderscheiden ideeën hadden, maar meer algemeen van verscheidene dingen tegelijk. Vandaar meende ik dat niet iets wat helder onderscheiden was door hen beseft kon worden, maar alleen het niet onderscheiden algemene, dus duistere, want ik verkeerde in de mening dat het algemene niet iets anders was. Dat hun denken iets algemeens was, dat wil zeggen, over verscheidene dingen tegelijk, kon ik duidelijk bemerken aan die dingen die van hen vandaan in mijn denken invloeiden. Maar er werd aan hen een bemiddelende geest gegeven, door wie ze met mij spraken, want zoiets algemeens kon niet anders dan door hulp van anderen verwoord worden . Toen ik door bemiddeling met hen sprak, zei ik, zoals ik gemeend had, dat de algemene dingen geen helder onderscheiden idee van een bepaalde zaak tevoorschijn brengen, maar slechts zo duister dat dit als het ware geen idee is. Maar na een kwartiertje toonden ze dat ze een helder onderscheiden idee van de algemene dingen hadden en van verscheidene delen van de algemene dingen, bovenal daardoor dat ze alle afwisselingen en veranderingen van mijn denken en aandoeningen nauwkeurig en duidelijk onderscheiden waarnamen, met de afzonderlijke dingen daarin; geen andere geesten hadden dit beter kunnen doen. Hieruit kon ik opmaken dat iets anders een algemeen idee is dat duister is, waarin diegenen zijn die heel weinig kennis hebben en vandaar over alle dingen in het duister zijn, iets anders is het algemene idee dat helder is, waarin diegenen zijn die zijn onderricht in de goede en ware dingen, die in hun volgorde en samenhang in het algemene zijn neergelegd, en zo geordend dat zij ze vanuit het algemene helder onderscheiden kunnen zien. Dezen zijn het die in het andere leven de willekeurige algemene zin samenstellen, en zij zijn het die zich door de kennis van het goede en het ware het vermogen hebben verworven om de dingen vanuit het algemene te bezien. Vandaar beschouwen ze de dingen tegelijk in een wijde omvang en direct maken ze uit of iets zo is. Ze zien weliswaar de dingen als het ware in het duister, omdat ze uit het algemene die dingen zien die daarin zijn, maar omdat ze op een goed onderscheiden manier in het algemene geordend zijn, zijn daarom de dingen niettemin voor hen duidelijk. Deze willekeurige algemene zin komt alleen voor bij de wijzen onder hen. Dat ze van zo'n aard waren, kon ik ook leren, want ze doorzagen bij mij alle en elk van de dingen die tot de gevolgtrekking behoorden, waaruit ze zo bedreven conclusies trokken over de innerlijke dingen van mijn denken en aandoeningen, dat ik bevreesd begon te worden nog iets meer te denken. Zij onthulden zaken waarvan ik niet wist dat die bij mij waren, en toch kon ik niet anders dan ze volgens de door hen gemaakte gevolgtrekkingen erkennen. Vandaar werd ik bij mijzelf een verstarring gewaar in het spreken met hen. Toen deze verstarring merkbaar was, verscheen als het ware, zoiets als een haarlok en daarin iets dat stil sprak. Er werd gezegd dat daarmee het lichamelijk algemene sensitieve wordt aangeduid wat met hen overeenstemt. De volgende dag sprak ik weer met hen en merkte opnieuw dat ze niet een duistere, maar een helder algemeen begrip hadden, en dat zoals de algemene dingen en de staten van de algemene dingen wisselden, ook de bijzondere dingen en de staten daarvan wisselden, omdat deze in volgorde en samenhang op het algemene terugslaan. Er werd gezegd dat er nog meer volmaakte, willekeurige algemene zinnen bestaan in de innerlijke sfeer van de hemel, en dat de engelen, als ze in een algemeen of universeel idee zijn, tegelijk in de afzonderlijke dingen zijn, die in dat universele idee op een goed onderscheiden manier door de Heer geordend worden. Verder nog dat het algemene en het universele niet iets zijn, tenzij daarin de bijzondere en de afzonderlijke dingen zijn, waaruit ze zijn en zo genoemd worden, en dat ze bestaan voor zoveel als de afzonderlijke dingen daarin zijn. Daaruit blijkt dat de universele voorzienigheid van de Heer zonder de meest afzonderlijke dingen die daarin zijn en waaruit deze bestaat, volstrekt niets is en dat het stompzinnig is om te beweren dat er een universele bij het Goddelijke is, en dan daaruit de afzonderlijke dingen weg te nemen.

Hemelse Verborgenheden 4330.

Omdat de drie hemelen tezamen de Grootste Mens samenstellen, en daarmee, zoals eerder werd gezegd, alle ledematen, inwendige delen en organen van het lichaam overeenstemmen overeenkomstig hun functies en nutten, zo stemmen daarmee niet alleen die dingen overeen die uitwendig zijn en zichtbaar zijn, maar ook die welke inwendig zijn en niet zichtbaar zijn. Dus de dingen die van de uitwendige mens en die van de inwendige mens zijn. De gezelschappen van de geesten en engelen waarmee die dingen overeenstemmen die van de uitwendige mens zijn, zijn voor het merendeel van deze aarde; maar zij waarmee die dingen overeenstemmen die van de inwendige mens zijn, zijn voor het merendeel ergens anders vandaan. Die gezelschappen handelen als één in de hemelen, evenals bij de wederverwekte mens de inwendige en de uitwendige mens. Niettemin komen tegenwoordig weinigen van deze aarde in het andere leven, bij wie de uitwendige mens één maakt met de inwendige, want de meesten zijn zinlijk, en wel dermate, dat het er weinigen zijn die iets anders geloven dan dat het uitwendige van de mens het al van de mens is, en dat er als dat vergaat, wat gebeurt als de mens sterft, nauwelijks iets wat leeft overblijft. Te minder dat het dit inwendige is dat tot in het eeuwige leeft, en dat wanneer het uitwendige verdwijnt, het inwendige vooral leeft. Het werd mij door levende ervaring getoond hoe dezen tegen de inwendige mens zijn. Er waren zeer vele geesten van deze aarde aanwezig, die, toen ze in de wereld leefden, van zo'n aard waren geweest. Voor hun ogen verschenen geesten die betrekking hadden op de inwendig zinlijke mens en meteen begonnen ze dezen te bestoken. Het was bijna zoals de redeloze mens, hen die redelijk zijn, door voortdurend te spreken en te redeneren vanuit de begoochelingen van de zinnen, en vanuit de illusie daaruit, en vanuit louter hypothesen, en die niets geloven dan wat door de uitwendig zinlijke dingen bevestigd zou kunnen worden, en bovendien beledigden ze deze inwendige mensen. Maar zij die op de inwendige zinlijke mens betrekking hadden bekommerden zich niet in het minst om zulke dingen. Dezen zijn niet slechts verwonderd over hun waanzin, maar ook over hun domheid, en wat wonderbaarlijk is, toen de uitwendig zinlijke geesten de inwendig zinlijke naderden, en bijna in de sfeer van hun denken kwamen, begonnen de uitwendig zinlijken moeilijk adem te halen - want geesten en engelen ademen evenzeer als mensen, maar ze hebben in tegenstelling tot de mens, een inwendige ademhaling, (3884, 3885, 3893). Bijna werden ze zo verstikt, waarom zij terugdeinsden, en hoe verder ze van de inwendig zinlijken verwijderd waren, des te kalmer en rustiger werd het onder hen, omdat ze gemakkelijker konden ademhalen. Opnieuw, hoe dichter ze naar hen toegingen, des te woeliger en onrustiger. De oorzaak hiervan was dat de uitwendig zinlijken in de kalmte zijn, wanneer ze in hun begoochelingen, fantasieën en hypothetische dingen zijn en daar vandaan in de valse dingen, maar dat de kalmte verdwijnt wanneer dergelijke dingen van hen worden afgenomen. Dit gebeurt als de inwendige mens met het licht van het ware invloeit. Er zijn in het andere leven immers bepaalde sferen van denken en aandoeningen, en die worden wederzijds vergemeenschapt overeenkomstig, de aanwezigheid en de nadering, (1048, 1053, 1316, 1504-1512, 1695, 2401, 2489). Deze botsing hield ettelijke uren aan en op deze wijze werd getoond hoe de mensen van deze aarde tegenwoordig tegen de inwendige mens zijn, en dat het uitwendig zinlijke bijna alles bij hen uitmaakt.

Hemelse Verborgenheden 4403.

Hoedanig de geesten waren en tot welk gebied van het lichaam ze behoorden, werd mij eveneens gegeven waar te nemen en te weten, uit hun ligging en plaats bij mij, en ook uit het vlak waarin ze waren, en uit de afstand daarin. Zij die vlak bij mij verschenen waren merendeels subjecten van volledige gezelschappen. Gezelschappen zenden geesten van zich uit tot anderen en door hen doorvatten ze de gedachten en de aandoeningen en op deze wijze zijn ze verbonden. Over de zogenaamde subjecten of over de uitgezonden geesten, zal vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer afzonderlijk worden gesproken. Van hen werden de volgende dingen waargenomen; zij die boven het hoofd verschijnen en dichtbij het hoofd, zijn degenen die leren en zich ook gemakkelijk laten leren; die onder het achterhoofd zijn degenen die stilzwijgend en voorzichtig te werk gaan. Die nabij de rug zijn doen evenzo, maar met enig verschil. Die aan de borstkas of aan de borst zijn, zijn zij die in de naastenliefde zijn; die aan de lendenen zijn, zijn zij die in de echtelijke liefde zijn, degenen aan de voeten zijn zij die natuurlijk zijn; en die aan de voetzolen zijn de grovere geesten die zo'n aard hebben. Die aan het aangezicht echter zijn van uiteenlopende gemoedsaard, overeenkomstig de overeenstemming met de zintuigen die daar zijn. Zo zijn zij die verschijnen aan de neusvleugels diegenen die over inzicht beschikken; die aan de oren, zij die gehoorzamen; en die aan de ogen zij die verstandig en wijs zijn, enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 4404.

De uitwendige zinnen, wat er vijf zijn, namelijk: de tast, de smaak, de reuk, het gehoor en het gezicht, hebben elk afzonderlijk een overeenstemming met de inwendige zinnen. Maar overeenstemmingen zijn heden nauwelijks aan iemand bekend, omdat men niet weet dat er overeenstemmingen bestaan. Te minder dat er een overeenstemming bestaat van de geestelijke dingen met de natuurlijke, of wat hetzelfde is, van die dingen die van de inwendige mens zijn, met die dingen die van de uitwendige mens zijn. Wat de overeenstemmingen van de zinnen betreft, de zin van de tast stemt in het algemeen overeen met de aandoening van het goede, de zin van de smaak met de aandoening van weten; de zin van de reuk met de aandoening van inzicht; de zin van het gehoor met de aandoening van leren en ook van de gehoorzaamheid; de zin van het gezicht met de aandoening van verstaan en wijs zijn.

Hemelse Verborgenheden 4405.

Dat de zin van het gezicht overeenstemt met de aandoening van inzicht en wijs zijn, komt omdat het gezicht van het lichaam geheel en al overeenstemt met het gezicht van de geest, dus met het verstand. Want er zijn twee lichten, dat van de wereld en dat uit de zon is, het andere dat van de hemel en uit de Heer is. In het licht van de wereld is niets van inzicht, maar in het licht van de hemel is inzicht. Voor zoveel als daarvandaan bij de mens die dingen die van het licht van de wereld zijn, belicht worden door die dingen die van het licht van de hemel zijn, voor zoveel heeft de mens inzicht en is wijs, dus voor zoveel als ze overeenstemmen.

Hemelse Verborgenheden 4406.

Omdat het gezicht van het oog overeenstemt met het verstand, wordt daarom ook aan het verstand een gezicht toegeschreven en dit wordt het verstandelijk gezicht genoemd. Ook worden die dingen die de mens ontwaart, de objecten van dat gezicht genoemd. Eveneens wordt in de gewone spreektaal gezegd dat men de dingen ziet als men ze verstaat of begrijpt. En ook wordt met betrekking tot het verstand gesproken van licht en verlichting, en vandaar van helderheid, en omgekeerd van schaduw en verduistering, en ook van donkerheid. Deze en dergelijke uitdrukkingen zijn zo omdat ze overeenstemmen en zo bij de mens in het spraakgebruik gekomen, want zijn geest is in het licht van de hemel, en zijn lichaam in het licht van de wereld. Het is de geest die in het lichaam leeft, en hij is het ook die denkt, vandaar zijn tal van dingen die innerlijk zijn op deze wijze in de taal terecht gekomen.

Hemelse Verborgenheden 4407.

Het oog is het edelste orgaan van het aangezicht, en het staat in een meer onmiddellijke verbinding met het verstand dan de overige zintuigen van de mens; ook wordt het door een subtielere atmosfeer gemodificeerd dan het oor. Daarom dringt het gezicht ook langs een kortere en meer innerlijke weg, dan de door het oor opgenomen spraak, tot de inwendige zetel van die zin, die in het cerebrum is. Vandaar ook komt het dat bepaalde dieren, omdat ze het verstand ontberen, twee als het ware plaatsvervangende cerebra binnen de holten van hun ogen hebben, want hun verstandelijke hangt af van hun gezicht. Met de mens is het echter niet zo gesteld, maar hij beschikt over een overvloedig cerebrum, zodat zijn verstandelijke niet van zijn gezicht afhangt, maar het gezicht van het verstandelijke. Dat het gezicht van het verstandelijke afhangt, blijkt duidelijk hieruit dat de natuurlijke aandoeningen van de mens zich op een uitbeeldende manier op het gezicht aftekenen. Maar de innerlijke aandoeningen die van het denken zijn, verschijnen in de ogen door een bepaalde vlam van leven en door een trilling van licht daaruit, die opflitst overeenkomstig de aandoening waarin het denken is. Dit weet de mens ook en hij neemt het waar, hoewel hij daarover niet door enige wetenschap is onderricht. De oorzaak hiervan is dat zijn geest in gezelschap van geesten en engelen in het andere leven is, die dit uit duidelijke doorvatting weten. Dat ieder mens ten aanzien van zijn geest in gezelschap met geesten en engelen is, zie: (1277, 2379, 3644, 3645).

Hemelse Verborgenheden 4408.

Dat er een overeenstemming is van het gezicht van het oog met het verstandelijke gezicht, verschijnt duidelijk aan hen die daarover nadenken. De objecten van de wereld immers, die alle iets uit het licht van de zon trekken, gaan door het oog binnen, en leggen zich in het geheugen neer en dit duidelijk onder eenzelfde visuele gedaante. Want de dingen die daaruit weer worden voortgebracht, ziet men van binnen, vandaar de verbeelding van de mens. De voorstellingen ervan worden door de filosofen materiële voorstellingen genoemd. Wanneer deze objecten nog innerlijker verschijnen, brengen ze een denken teweeg en deze verschijnen ook onder een of andere visuele gedaante, maar zuiverder. De voorstellingen van dit denken worden onstoffelijk of ook verstandelijk genoemd. Dat er een innerlijk licht is, waarin het leven is, en dus het inzicht en de wijsheid, welk licht het innerlijk gezicht verlicht, en die dingen tegemoetkomt, die door het uitwendig gezicht zijn binnengegaan, blijkt heel duidelijk. Verder, dat het innerlijke licht werkt overeenkomstig de rangschikking van de dingen die daar uit het licht van de wereld zijn. De dingen die door het gehoor binnengaan, worden ook inwendig verkeerd in eendere gedaanten als die van de visuele dingen die vanuit het licht van de wereld zijn.

Hemelse Verborgenheden 4409.

Omdat het gezicht van het oog overeenstemt met het verstandelijke gezicht, stemt het ook overeen met de ware dingen, want op het ware hebben alle dingen betrekking die van het verstand zijn, en eveneens op het goede, namelijk, opdat het niet slechts het goede weet, maar ook door het goede wordt aangedaan. Ook hebben alle dingen van het uitwendig gezicht betrekking op het ware en het goede, aangezien ze betrekking hebben op de symmetrieën van de objecten, dus op hun schoonheid en de bekoorlijkheid daaruit. Wie scherpzinnig is, kan zien dat alle en elk van de dingen in de natuur betrekking hebben op het ware en het goede; en daardoor kan hij ook weten dat de gehele natuur het uitbeeldende theater is van het Rijk van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 4410.

Door veel ervaring is het mij duidelijk geworden dat het gezicht van het linkeroog overeenstemt met de ware dingen die van het verstand zijn, en het rechteroog met de aandoeningen van het ware dat eveneens van het verstand is. Het linkeroog stemt dus overeen met de ware dingen van het geloof, en het rechteroog met de goede dingen van het geloof. Dat er zo'n overeenstemming is, komt omdat er in het licht, dat uit de Heer is, niet slechts licht maar ook warmte is. Het licht zelf is het ware dat uit de Heer voortgaat, en de warmte is het goede. Vandaar, en ook vanuit de invloed in de beide halfronden van de grote hersenen, is er zo'n overeenstemming, want zij die in het goede zijn, zijn aan de rechterzijde van de Heer, en zij die in het ware zijn, aan de linkerzijde.

Hemelse Verborgenheden 4411.

Alle en de afzonderlijke dingen die in het oog zijn, hebben hun overeenstemmingen in de hemelen, zoals de drie vochten: het waterige, het glasachtige en het kristallijne; en niet alleen de vochten, maar ook de vliezen, ja, zelfs elk deel. De meer innerlijke dingen van het oog hebben mooiere en liefelijker overeenstemmingen, maar op verschillende wijze in elke hemel. Wanneer dat licht dat uit de Heer voortgaat, in de binnenste of derde hemel invloeit, dan wordt het daar opgenomen als het goede, dat de naastenliefde wordt genoemd. Wanneer het in de middelste of tweede hemel invloeit, zowel middellijk als rechtstreeks, dan wordt het opgenomen als het ware, dat vanuit de naastenliefde is. Maar wanneer dit ware in de laagste of eerste hemel invloeit, zowel middellijk als rechtstreeks, dan wordt het substantieel opgenomen, en verschijnt daar zoals een paradijs, en elders zoals een stad waarin paleizen zijn. Zo volgen de overeenstemmingen elkaar op tot aan het uitwendig gezicht van de engelen toe. In de mens evenzo; in zijn laatste, wat het oog is, vertoont het zich stoffelijk door het gezicht, de objecten daarvan zijn die, die van de zichtbare wereld zijn. De mens die in de liefde en de naastenliefde, en vandaar in het geloof is, heeft zijn innerlijke dingen zodanig, want hij stemt overeen met de drie hemelen, en hij gelijkt op een heel kleine hemel.

Hemelse Verborgenheden 4412.

Er was iemand die mij bekend was geweest in het leven van het lichaam, maar niet ten aanzien van zijn gemoed en de innerlijke aandoeningen. Hij sprak enige malen met mij in het andere leven, maar slechts kort en uit de verte. Hij openbaarde zich als regel door liefelijke, uitbeeldende dingen, want hij kon zulke dingen vertonen die bekoren, zoals allerlei kleuren, en mooi gekleurde vormen, als engelen, mooi versierde kleine kinderen, en zeer veel dergelijke dingen meer om liefelijk en verkwikkend te zijn. Hij werkte door een lichte en zachte invloeiing, en wel in het vlies van het linkeroog. Door zulke dingen verschafte hij zich toegang in de aandoeningen van anderen, met het doel om te behagen en hun leven aangenaam te maken. Door de engelen werd mij gezegd dat dezen degenen zijn die tot de vliezen van het oog behoren, en dat ze verbonden zijn met de paradijselijke hemelen, waar de ware en de goede dingen in een substantiële vorm worden uitgebeeld, (4411).

Hemelse Verborgenheden 4413.

Dat het licht van de hemel het inzicht en de wijsheid in zich heeft, en dat het inzicht van het ware en de wijsheid van het goede uit de Heer is, hetgeen voor de ogen van de engelen als licht verschijnt, werd mij door levende ondervinding te weten gegeven. Ik werd opgeheven in een licht dat fonkelde zoals het licht dat van een diamant uitstraalt. Toen ik daarin gehouden werd, scheen het mij toe alsof ik van de lichamelijke ideeën was weggeleid, en in geestelijke ideeën was binnengeleid. Dus in die dingen die van het inzicht van het ware en het goede zijn. De ideeën van het denken die hun oorsprong aan het licht van de wereld ontleenden, schenen toen van mij verwijderd en als het ware niet tot mij te behoren, hoewel ze op duistere wijze aanwezig waren. Daardoor werd te weten gegeven dat voor zoveel als de mens in dat licht komt, hij in het inzicht komt. Vandaar komt het dat hoe meer inzicht de engelen hebben, in een des te groter en glansvoller licht zij zijn.

Hemelse Verborgenheden 4414.

In de hemel zijn er even zovele variaties in licht als er gezelschappen van engelen zijn, die de hemel samenstellen, ja zelfs als er engelen in elk gezelschap zijn. De oorzaak hiervan is deze dat de hemel geordend is overeenkomstig alle verschillen van het goede en ware, dus overeenkomstig alle staten van inzicht en wijsheid. Dus ook overeenkomstig de opname van het licht dat uit de Heer is. Vandaar komt het dat er nergens in de gehele hemel een licht is dat exact hetzelfde is, maar het verschilt overeenkomstig de vermenging van het vlammende met het blinkend witte en overeenkomstig de graden van de intensiteit. Het inzicht en de wijsheid immers zijn niets anders dan een uitmuntende modificatie van het hemelse licht dat uit de Heer is.

Hemelse Verborgenheden 4415.

Pas aangekomen zielen of nieuweling-geesten, dat wil zeggen, zij die na een aantal dagen na de dood van het lichaam in het andere leven komen, zijn ten zeerste verwonderd dat er in het andere leven licht is, want ze brengen de onwetendheid met zich mee dat het licht nergens anders vandaan is dan van de zon en van een materiële vlam. Te minder weten ze dat er een licht bestaat dat het verstand verlicht, want dit hebben ze in het leven van het lichaam niet opgemerkt. Nog minder weten ze dat dit licht het vermogen van denken geeft, en door de invloeiing in de vormen die uit het licht van de wereld zijn, alle dingen tevoorschijn brengt die van het verstand zijn. Als deze geesten goed zijn geweest, worden ze tot hemelse gezelschappen opgeheven om onderricht te worden. Ze gaan dan van gezelschap naar gezelschap opdat ze door levende ondervinding gewaarworden dat er in het andere leven licht is, en dat het sterker is dan ooit in de wereld mogelijk is en ook ontwaren ze dan dat ze voor zoveel in inzicht zijn als ze daar in het licht zijn. Enigen die in de sferen van het hemelse licht waren opgeheven, spraken van daar met mij, en ze bekenden dat ze nooit zoiets hadden geloofd, en dat het licht van de wereld naar verhouding duisternis is. Ook zagen ze vandaar door mijn ogen in het licht van de wereld, en ze werden dit niet anders gewaar dan als een duistere nevel; en met medelijden zeiden ze dat de mens zich in zoiets bevindt. Uit hetgeen gezegd werd, kan ook vaststaan waarom de hemelse engelen in het Woord engelen des lichts worden genoemd; en dat de Heer het Licht en vandaar het Leven voor de mensen is, (Johannes 1:1-9; 8:12).

Hemelse Verborgenheden 4416.

De hoedanigheid van de geesten in het andere leven verschijnt vanuit het licht waarin ze zijn, want het licht waarin ze zien, stemt overeen, zoals eerder gezegd, met het licht waaruit zij inzicht hebben. Zij die de ware dingen geweten hebben en deze ook bij zich hebben bevestigd, en toch een boos leven hebben geleefd, verschijnen in een sneeuwwit, maar koud licht, zoals het winterlicht is. Maar als ze degenen naderen die in het hemelse licht zijn, dan verdonkert hun licht geheel en al, en wordt zoals dikke duisternis. En wanneer ze zich van het licht van de hemel verwijderen, dan wordt hun licht gevolgd door een geelachtig schijnsel, zoals van zwavel, waarin ze dan als spoken verschijnen, en hun waarheden als fantasieën. Want hun ware dingen zijn dingen van een overredend geloof geweest, wat van zo'n aard is dat ze geloofd hebben omdat ze daardoor eer, gewin en roem hadden, en dat het hun onverschillig is geweest wat voor waarheid het was, mits het maar aanvaard was. Zij die echter in het boze zijn en in de valse dingen daaruit, verschijnen in een schijnsel als van kolenvuur; dit schijnsel wordt geheel en al donkerzwart bij het licht van de hemel. De schijnsels zelf echter waar vanuit zij zien, variëren overeenkomstig het valse en het boze waarin ze zijn. Hieruit bleek ook waarom diegenen die een leven van het boze leiden, nooit uit een oprecht hart geloof kunnen hebben in de goddelijke ware dingen. Ze zijn immers in dat rookachtige schijnsel, wat, wanneer daarin het hemelse licht valt, donker voor hen wordt, zodat ze noch met de ogen, noch met het gemoed zien. Bovendien zijn ze dan angstig en sommigen vallen in een soort onmacht. Vandaar komt het dat de bozen nooit het ware kunnen opnemen, maar alleen de goeden. De mens die het leven van het boze leidt, kan niet geloven dat hij in zo'n schijnsel is, omdat hij het schijnsel waarin zijn geest is, niet kan zien, maar slechts het schijnsel waarin het gezicht van het oog en vandaar zijn natuurlijk gemoed is. Maar als hij het schijnsel van zijn geest zou kunnen zien en het zou ondervinden hoe het worden zou als het licht van het goede en het ware vanuit de hemel daarin vloeide, dan zou hij duidelijk weten hoever hij verwijderd is van die dingen op te nemen die van het licht zijn, dat wil zeggen, die van het geloof zijn, en dat hij nog verder verwijderd is van doordrenkt te worden van die dingen die van de naastenliefde zijn, dus hoever hij van de hemel afstaat.

Hemelse Verborgenheden 4417.

Eens ging het gesprek met geesten over het leven, dat namelijk niemand iets van leven heeft uit zichzelf, maar uit de Heer, hoewel het schijnt alsof men uit zichzelf leeft, (4320). Toen ging het gesprek daarover wat het leven is, namelijk dat het is verstaan en willen, en dat, omdat alle verstaan betrekking heeft op het ware, en al het willen op het goede, (4409) het inzicht van het ware en de wil van het goede, het leven is. Maar redeneergeesten zeiden - want er zijn geesten die redeneerders genoemd moeten worden omdat ze over alle dingen redeneren of iets zo is, maar doorgaans zijn ze in het duister ten aanzien van elke waarheid - dezen dan zeiden dat zij die in geen inzicht van het ware en in geen wil van het goede zijn, niettemin leven, ja zelfs geloven dat zij meer leven dan de anderen. Maar het werd gegeven hun te antwoorden dat het leven van de bozen hun weliswaar als leven toeschijnt, maar dat het evenwel een leven is wat de geestelijke dood wordt genoemd. Ze konden dit hieruit weten, dat wanneer het ware verstaan en het goede willen, het leven uit het Goddelijke is, dan het valse verstaan en het boze willen, niet het leven kan zijn, omdat de boze en de valse dingen strijdig zijn met het leven zelf. Om hen te overtuigen werd de kwaliteit van hun leven getoond, en toen dit zichtbaar werd, verscheen het zoals het schijnsel van kolenvuur, door elkaar vermengd met rookwalm. Wanneer zij in dit schijnsel zijn, kunnen ze van geen andere mening zijn dan dat het leven van hun denken en van hun wil enig en alleen het leven is, en dit nog des te meer, omdat het licht van het inzicht van het ware, wat van het leven is, aan hen in het geheel niet verschijnen kan, want zodra ze in dat licht komen, wordt hun schijnsel donker, en wel dermate dat ze volstrekt niets kunnen zien, dus ook niets beseffen. Ook werd getoond hoe de staat van hun leven toen was, door aan hen het verkwikkelijke van de valsheden te onttrekken, wat in het andere leven plaatsvindt door hen te scheiden van de geesten met wie ze in gezelschap zijn. Toen dit was gebeurd, verschenen ze met een vaal aangezicht, zoals van een lijk, zodat men hen beeltenissen van de dood had kunnen noemen. Over het leven van de dieren zal vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer afzonderlijk gehandeld worden.

Hemelse Verborgenheden 4418.

Van hen die in de hellen zijn, wordt gezegd dat ze in duisternissen zijn, maar dat wordt van hen gezegd omdat ze in valse dingen zijn. Want zoals het licht overeenstemt met de ware dingen, evenzo stemmen de duisternissen overeen met de valse dingen. Ze zijn immers, zoals eerder vermeld, in een schijnsel als van kolenvuur en zwavelachtig geel. Het is dit schijnsel wat onder de duisternissen wordt verstaan, want overeenkomstig het schijnsel, dus overeenkomstig het gezicht daaruit, is hun verstand, omdat zij overeenstemmen. Duisternissen worden het ook genoemd omdat die schijnsels duisternissen worden bij het hemelse licht.

Hemelse Verborgenheden 4419.

Er was eens een geest bij mij, die, toen hij in de wereld leefde, vele dingen had geweten, en vandaar had geloofd dat hij wijzer was dan de anderen. Daardoor had hij zich een zeker boze aangewend dat hij overal waar hij was, alle dingen wilde regeren. Hij was door een bepaald gezelschap tot mij gezonden om hun van dienst te zijn als subject, of ter vergemeenschapping, (4403) en ook om van hem af te komen, aangezien hij lastig was en hen vanuit zijn eigen inzicht wilde regeren. Toen hij bij mij was, werd het gegeven om met hem te spreken over het inzicht vanuit het eigene, namelijk dat dit inzicht in de christelijke wereld zozeer de overhand heeft, dat men gelooft dat alle inzicht daaruit is, en vandaar geen vanuit God. Hoewel, als men vanuit de leerstellige dingen van het geloof spreekt, zegt men dat al het ware en goede vanuit de hemel, dus vanuit het Goddelijke is, dus alle inzicht, want dit is van het ware en het goede. Maar toen die geest daaraan geen aandacht wilde schenken, zei ik dat hij er goed aan zou doen, zich te verwijderen, omdat de sfeer van zijn inzicht verontrustend was. Maar aangezien hij in de overreding was dat hij verstandiger was dan de anderen, wilde hij dit niet. Toen werd hem door de engelen getoond van welke aard het inzicht vanuit het eigene is, en van welke aard het inzicht uit het Goddelijke. Dit deden ze door lichten, want zulke dingen worden in het andere leven op wonderbaarlijke wijze aanschouwelijk gemaakt door schakeringen van licht. Het inzicht vanuit het eigene werd getoond door een schijnsel dat als een dwaallicht verscheen, waaromheen een duistere rand zat, en bovendien slechts op geringe afstand van het centrum ervan scheen. Verder werd getoond dat het meteen wordt uitgedoofd wanneer er door een bepaald engelengezelschap een blik in wordt geslagen, geheel en al zoals een dwaallicht bij zonlicht of bij dag verdwijnt. Daarna werd getoond hoedanig het inzicht uit het Goddelijke is, ook door een licht. Dit was een blinkend wit licht, helderder dan de middagzon, en het breidde zich over elke afstand uit, en het vindt evenals het licht van de zon in het universum zijn grens. Er werd gezegd dat het inzicht en de wijsheid overal vandaan in de sfeer van dat licht binnentreedt, en maakt dat het ware en goede wordt doorvat met een vrijwel onbegrensd inzicht, maar dit overeenkomstig de hoedanigheid van het ware vanuit het goede.

Hemelse Verborgenheden 4420.

Hieruit kan vaststaan dat die dingen die van het licht van de wereld bij de mens zijn, overeenstemmen met die dingen die van het licht van de hemel zijn; dus, dat het gezicht van de uitwendige mens, dus dat van het oog, overeenstemt met het gezicht van de inwendige mens, dus dat van het verstand. Voorts dat door lichten die in het andere leven verschijnen, wordt weergegeven hoedanig het inzicht is.

Hemelse Verborgenheden 4448.

… Al het ware van de Kerk is uit haar goede; nooit ontstaat het ware ergens anders vandaan…en wordt het innerlijk ware genoemd en is in wezen niets anders dan het goede van de naastenliefde. De Oudste Kerk was, omdat zij hemels was in het goede van de liefde tot de Heer en vandaar in het inzicht van al het ware, want de mensen van die Kerkk waren bijna zoals de engelen. Ze hadden ook verbinding met hen, vandaar hun begrip. Daarom redeneerden ze ook nooit over enig ware van het geloof, maar omdat ze het vanuit de hemel doorvatten, zeiden ze, dat het zo is; en dit wel dermate, dat ze het geloof zelfs niet eens wilden noemen, maar in plaats daarvan de naastenliefde, (202, 337, 2715, 2718, 3246) …

… Anders was het gesteld met de Oude Kerk, die geestelijk was. Deze was niet in de liefde tot de Heer zoals de Oudste Kerk, maar in de naastenliefde jegens de naaste, en zij konden niet tot de naastenliefde komen dan door het ware van het geloof en van dit ware hadden ze geen doorvatting zoals de Oudsten. Daarom begon men toen onderzoek te doen met betrekking tot het ware, of het wel zo is…

Hemelse Verborgenheden 4464.

… Het kan eenieder die nadenkt bekend zijn dat de mens door de inwendige dingen vergemeenschapping heeft met de hemel; de gehele hemel is immers in de inwendige dingen. Indien de mens ten aanzien van zijn denken en aandoeningen, dat wil zeggen, ten aanzien van de dingen die van het verstand en die van de wil zijn, niet in de hemel is, zo kan hij daar na de dood niet komen, want er is niets van vergemeenschapping. De mens verschaft zich in het leven van het lichaam die vergemeenschapping door de ware dingen die van het verstand zijn en door de goede dingen die van de wil zijn. Indien hij zich deze dan niet verschaft, vindt dit daarna niet plaats, want na de dood kan zijn gemoed niet naar de innerlijke dingen toe geopend worden, als het niet in het leven van het lichaam geopend was. De mens weet niet dat een bepaalde geestelijke sfeer hem omstroomt volgens het leven van zijn aandoeningen. In deze sfeer hebben de engelen beter inzicht dan de sfeer van de geur voor het allerscherpste zintuig in de wereld. Als zijn leven alleen in de uitwendige dingen is geweest, namelijk in de wellust uit haatgevoelens tegen de naaste, uit het nemen van wraak en uit de wreedheid daaruit, uit echtbreuk, uit de zelfverheffing en uit de verachting daardoor van anderen, uit heimelijke diefstallen, uit gierigheid, geslepenheid, weelderigheid en eendere dingen, dan is de geestelijke sfeer die hem omstroomt even afgrijselijk als in de wereld de sfeer van de lucht uit lijken, uit drek, uit stinkend vuilnis en eendere dingen. Deze sfeer draagt de mens die zo'n leven heeft geleid met zich mee na de dood en omdat hij geheel en al in die sfeer is, kan hij nergens anders zijn dan in de hel waar zulke sferen zijn. Over de sferen in het andere leven en vanwaar die zijn, zie: (1048, 1053, 1316, 1504 tot 1519, 1695, 2401, 2489). Zij die echter in de inwendige dingen zijn, namelijk zij die hun verkwikking hadden in de welwillendheid en in de naastenliefde jegens de naaste, en het meest zij die hun gezegende hadden in de liefde tot de Heer, zijn omstroomd van een aangename en liefelijke sfeer, die de hemelse sfeer zelf is, waardoor zij ook in de hemel zijn. De sferen die in het andere leven worden doorvat, komen alle op vanuit de liefden en de aandoeningen daaruit waarin zij waren geweest, dus vanuit het leven, want de liefden en de aandoeningen daaruit maken het leven zelf. Omdat die opkomen vanuit de liefden en de aandoeningen daaruit, komen ze op vanuit de bedoelingen en de doelen waarom de mens zo wil en zo handelt, want eenieder heeft dat ten doel wat hij liefheeft. Daarom bepalen de doelen het leven van de mens en maken zij het hoedanige ervan uit. Daaruit is voornamelijk de sfeer van hem; deze wordt op de allerfijnste wijze doorvat in de hemel; de oorzaak hiervan is dat de algehele hemel in de sfeer van de doelen is. Uit deze dingen blijkt hoedanig de mens is die in de inwendige dingen is, en hoedanig hij die in de uitwendige dingen is, en waarom hij niet in de uitwendige dingen alleen, maar in de inwendige dingen moet zijn. Maar om deze dingen bekommert de mens die in de uitwendige dingen alleen is, zich niet, over hoeveel scherpzinnigheid hij ten aanzien van de dingen in het burgerlijk leven ook beschikt, en hoezeer hij zich ook de faam van de geleerdheid door de wetenschappelijke dingen had verworven Omdat hij zodanig is dat hij gelooft dat er niets bestaat, dat hij niet met de ogen kan zien en met de tast kan voelen, bijgevolg noch de hemel, noch de hel. Als hem gezegd zou worden dat hij terstond na de dood in het andere leven zal komen, en daar volmaakter dan in het lichaam zal zien, horen en spreken, en zich in het bezit van een volmaakter tastzin zal verheugen, dan zou hij dit als iets tegenstrijdigs of als fantasie verwerpen, terwijl het toch daadwerkelijk daarmee zo gesteld is. Eender indien iemand hem zou zeggen dat de ziel of de geest die na de dood leeft, de mens zelf is, dus niet het lichaam dat hij in de wereld ronddraagt. Daaruit volgt dat zij die in de uitwendige dingen alleen zijn, zich niet in het minst daarom bekommeren wat er over de inwendige dingen wordt gezegd, terwijl toch deze dingen hen gezegend en gelukzalig maken in het rijk waarin zij zullen komen en waarin zij tot in het eeuwige zullen leven. Het grootste deel van de Christenen is in zo'n ongeloof; dat zij in zo'n ongeloof zijn, werd mij te weten gegeven door hen die uit de christelijke wereld in het andere leven zijn gekomen, met wie ik heb gesproken. In het andere leven immers kunnen ze niet verbergen wat ze hebben gedacht, omdat gedachten daar duidelijk open liggen. Evenmin kunnen zij verbergen wat ze tot einddoelen hebben gehad, dat wil zeggen, wat ze hebben liefgehad, omdat dit zich door de sfeer openbaart.

Hemelse Verborgenheden 4493.

… De mensen van de Oudste Kerk, van waaruit de overblijfselen Chamor en Schechem en hun families waren, hadden een gemoedsaard en een inborst die geheel en al verschilde en afweek van die van de mannen van de Oude Kerk; de mensen van de Oudste Kerk immers hadden een wil waarin het ongerepte was, niet echter de mannen van de Oude Kerk; daarom kon de Heer bij de mensen van de Oudste Kerk invloeien door het wilsdeel, dus langs de inwendige weg, niet echter bij de mannen van de Oude Kerk. Bij hen was immers het wilsdeel te gronde gericht, maar de Heer vloeide in hun verstand in, dus niet langs de inwendige weg, maar langs de uitwendige, (4489). Invloeien door de wil is invloeien door het goede van de liefde, want al het goede is van de wil. Maar invloeien door het verstand is invloeien door het ware van het geloof, want al het ware is van het verstand. In dit verstandelijke deel vormde de Heer bij de mannen van de Oude Kerk een nieuwe wil toen Hij hen wederverwekte. Dat de goede en de ware dingen in het wilsdeel van de mensen van de Oudste Kerk waren ingeplant, zie: (895, 927); maar in het verstandelijke deel van de mannen van de Oude Kerk, zie: (863, 875, 895, 927, 2124, 2256, 4328). Dat in het verstandelijke deel de nieuwe wil wordt gevormd, (928, 1023, 1043, 1044, 4328). Dat er een parallellisme is tussen de Heer en tussen het goede bij de mens, niet echter tussen Hem en tussen het ware, (1831, 1832, 2718, 3514; en dat vandaar de mannen van de Oude Kerk naar verhouding in het duister waren, (2708, 2715, 2935, 2937, 3246, 3833). Uit deze dingen kan vaststaan dat de mensen van de Oudste Kerk een gemoedsaard en een inborst hadden die geheel en al verschilde en afweek van die van de mannen van de Oude Kerk. Vandaar kwam het dat zij die van de Oudste Kerk waren, inwendige mensen zijn geweest en geen uitwendige dingen van een eredienst hebben gehad; en dat zij die van de Oude Kerk waren, uitwendige mensen zijn geweest en uitwendige dingen van een eredienst hebben gehad. Want eerstgenoemden zagen door de inwendige dingen de uitwendige, zoals uit het licht van de zon overdag, laatstgenoemden zagen door de uitwendige dingen de inwendige zoals in het schijnsel van de maan en de sterren 's nachts. Daarom verschijnt de Heer ook aan de Oudsten in de hemel als Zon, en aan de Ouden als Maan, (1521, 1529, 1530, 1531, 2441, 2495, 4060). Eerstgenoemden worden hemelsen genoemd, de anderen worden geestelijken genoemd. Om toe te lichten hoedanig het verschil is geweest, het volgende voorbeeld: indien een mens van de Oudste Kerk het historische of profetische Woord had gelezen, dan zou hij zonder voorafgaand onderricht of enige uitleg de inwendige zin ervan hebben gezien en wel dermate dat de hemelse en geestelijke dingen die van de inwendige zin zijn, zich terstond aan hem hadden voorgedaan, en nauwelijks iets van hetgeen in de zin van de letter is. Zo zou de inwendige zin voor hem duidelijk zijn geweest, maar de zin van de letter in het duister. Hij zou zijn zoals iemand die een ander hoort spreken en alleen de zin in zich opneemt, niet echter acht slaat op de woorden van de spreker. Maar, indien een mens van de Oude Kerk het Woord had gelezen, dan zou hij zonder voorafgaand onderricht of zonder uitleg de inwendige zin ervan niet hebben kunnen zien. De inwendige zin zou dan voor hem in het duister zijn geweest, maar de zin van de letter zou hem duidelijk zijn geweest. Hij zou zijn zoals iemand die een ander hoort spreken en met zijn denken aan de woorden blijft hangen en intussen geen acht slaat op de zin, die dan ook voor hem verloren gaat. Maar wanneer een mens van de Joodse Kerk het Woord leest, dan vat hij niets dan alleen de zin van de letter; dat er enige inwendige zin is, weet hij niet en eveneens ontkent hij het; net zoals heden ten dage de mens van de Christelijke Kerk. Uit deze dingen kan vaststaan hoe het verschil is geweest tussen hen die door Chamor en Schechem worden uitgebeeld, die, omdat ze vanuit de overblijfselen van de Oudste Kerk waren, in de inwendige dingen en niet in de uitwendige dingen waren, en tussen hen die met Jakobs zonen worden aangeduid, die in de uitwendige dingen en niet in de inwendige waren. Verder kan vaststaan dat Chamor en Schechem niet zouden hebben kunnen toetreden tot de uitwendige dingen en die dingen aanvaarden die bij Jakobs zonen waren, zonder dat hun inwendige dingen zouden worden toegesloten. Indien deze waren toegesloten, dan zouden zij voor eeuwig te gronde zijn gegaan. Dit is de verborgen oorzaak waarom Chamor en Schechem met hun families werden gedood, wat anders niet zou zijn toegelaten. Maar dit neemt de schuld niet weg van Jakobs zonen dat zij een ontzaglijke misdaad hebben begaan. Zij wisten niets van die verborgenheid en hadden die ook niet ten doel; eenieder wordt naar het einddoel of de bedoeling geoordeeld. Dat hun bedoeling bedrieglijk was, wordt in vers 13 duidelijk gezegd; en wanneer uit de Heer iets dergelijks wordt toegelaten, geschiedt dit door de boze en helse geesten, die het ingieten; maar al het boze dat de boze geesten tegen de goeden beramen en doen, verkeert de Heer in het goede, hier opdat Chamor en Schechem met hun families zouden worden behouden.

Hemelse Verborgenheden 4523.

Eenieder die iets weet over lucht en geluid, kan weten dat het oor geheel en al is gevormd naar de natuur van de modificaties ervan, dus dat het oor ten aanzien van het lichamelijke en materiële overeenstemt. En wie over de ether en over het licht iets van kennis heeft opgedaan, weet dat het oog ten aanzien van het lichamelijke en materiële op een met hun modificaties overeenstemmende wijze is gevormd. Dit is dermate zo gevormd, dat al wat er aan verborgen zaken in de natuur van de lucht en van het geluid verscholen ligt, aan het organisme van het oor is ingegrift, en al wat er aan verborgen zaken in de natuur van de ether en van het licht verscholen ligt, aan het organisme van het oog is ingegrift. Zo kan hij die in de anatomie en tevens in de fysica ervaren is, door onderzoek weten dat niet slechts de zintuigen maar ook de bewegingsorganen, en ook alle inwendige delen, ten aanzien van de lichamelijke en materiële dingen overeenstemmen met de dingen die in de natuur van de wereld zijn. Zo is het gehele lichaam een orgaan dat is samengesteld uit de meest verborgen dingen die in de natuur van de wereld zijn, en volgens hun geheime krachten van werken en hun wonderbaarlijke wijze van vloeien. Vandaar komt het dat de mens door de Ouden een wereld in het klein of een microkosmos werd genoemd. Wie deze dingen kent kan ook weten dat al wat er in de wereld en in de natuur ervan is, niet uit zichzelf ontstaat, maar uit iets dat eerder is, en dat dit eerdere niet kan ontstaan uit zichzelf, maar eveneens uit iets dat eerder is, en dit tot aan het Eerste toe. Hieruit moeten in volgorde de daarop volgende dingen ontstaan, en omdat ze daaruit ontstaan, blijven ze ook daaruit bestaan, want blijven bestaan is een voortdurend ontstaan. Daaruit volgt dat alle en de afzonderlijke dingen, tot aan de laatste van de natuur toe, uit het Eerste niet alleen zijn ontstaan, maar ook uit het Eerste blijven bestaan. Indien ze immers niet voortdurend ontstonden, en indien er niet een voortdurend verband uit het Eerste en zo met het Eerste was, zo zouden ze onmiddellijk uiteenvallen en vergaan.

Hemelse Verborgenheden 4524.

Omdat nu alle en de afzonderlijke dingen die in de wereld en in de natuur ervan zijn, ontstaan en voortdurend ontstaan, dat wil zeggen blijven bestaan, uit dingen die eerder zijn dan zijzelf, zo volgt daaruit dat ze ontstaan en blijven bestaan uit een wereld die boven de natuur is en de geestelijke wereld wordt genoemd. Omdat hiermee een onafgebroken verband moet zijn opdat ze blijven bestaan of voortdurend ontstaan, volgt hieruit dat de meer zuivere en innerlijke dingen die in de natuur zijn, dus die in de mens zijn, uit die geestelijke wereld zijn. Verder dat de zuiverder en innerlijker dingen zulke vormen zijn die de invloeiing kunnen opnemen, en omdat er niet dan één enige bron van het leven kan zijn, zoals er in de natuur niet dan één enige bron van licht en warmte is, zo staat het vast dat het al van het leven uit de Heer is. Hij is het Eerste van het leven, en omdat dit zo is, stemmen alle en de afzonderlijke dingen die in de geestelijke wereld zijn, met Hem overeen, dus alle en de afzonderlijke dingen die in de mens zijn. De mens immers is in kleinste afbeelding een kleine geestelijke wereld; vandaar ook is de geestelijke mens het beeld van de Heer.

Hemelse Verborgenheden 4525.

Uit deze dingen blijkt duidelijk dat er vooral met de mens een overeenstemming is van alle dingen met de geestelijke wereld, en dat hij zonder die overeenstemming zelfs niet een ogenblik kan blijven bestaan, want zonder overeenstemming zou er niets zijn dat continue is uit het Zijn zelf van het leven, dat wil zeggen, uit de Heer, dus het zou iets onsamenhangends zijn, en het onsamenhangende wordt zoals een niets verstrooid. Dat de overeenstemming bij de mens onmiddellijker en vandaar nauwer is, komt omdat hij is geschapen om het leven uit de Heer aan zich aan te voegen. Vandaar is hij in het vermogen, ten aanzien van zijn denken en van zijn aandoeningen, door de Heer te worden verheven boven de natuurlijke wereld, en vandaar kan hij denken over God en door het Goddelijke worden aangedaan, en zo met Hem worden verbonden, heel anders dan de bezielde dieren van deze aarde. Zij die zo met het Goddelijke kunnen worden verbonden, sterven niet wanneer de lichamelijke dingen, die van de wereld zijn, worden afgescheiden; de innerlijke dingen blijven immers met hem verbonden.

Hemelse Verborgenheden 4526.

Ten aanzien van de overeenstemming van het gezicht van het oog, het volgende: men moet weten dat daar een overeenstemming is met de dingen die van het verstand zijn, want het verstand is het inwendig gezicht, en dit inwendig gezicht is in een licht dat boven het licht van de wereld is. Dat de mens zich door de dingen die aan hem in het licht van de wereld verschijnen, inzicht kan verwerven, komt omdat het hogere licht, of het hemelse licht, invloeit in de objecten die vanuit het licht van de wereld zijn, en maakt dat ze op uitbeeldende en op overeenstemmende wijze verschijnen. Het licht immers dat boven het licht van de wereld is, is het licht dat voortgaat vanuit de Heer; Hij verlicht de algehele hemel. Het inzicht zelf en de wijsheid zelf, die uit de Heer zijn, verschijnen daar als licht; het is dit licht dat het verstand of het inwendig gezicht van de mens maakt. Wanneer dat door het verstand invloeit in de objecten die vanuit het licht van de wereld zijn, maakt het dat ze op uitbeeldende en op overeenstemmende wijze verschijnen, en dus op verstandelijke wijze. En omdat het gezicht van het oog, dat in de natuurlijke wereld is, overeenstemt met het gezicht van het verstand, dat in de geestelijke wereld is, zo stemt het overeen met de ware dingen van het geloof, want deze zijn van het echte verstand. De ware dingen immers maken het gehele verstand van de mens, want het al van het denken, draait hierom dat iets zo is dan wel iets niet zo is, dat wil zeggen dat het waar, dan wel niet waar is. Dat het gezicht van het oog overeenstemt met de ware en de goede dingen van het geloof, (zie 4410).

Hemelse Verborgenheden 4527.

Ik heb met enigen gesproken weinige dagen nadat ze overleden waren. Omdat ze toen pas waren aangekomen, bevonden ze zich daar in een licht dat voor hen maar weinig verschilde van het licht van de wereld. Omdat dit licht voor hen zodanig verscheen, twijfelden ze of ze het licht ergens anders vandaan hadden. Vanwege dit, werden ze tot aan de eerste hemel geheven, waar het licht nog blinkender was. Van daar spraken ze met mij en zeiden dat ze nog nooit zo'n licht hadden gezien; dit vond plaats toen de zon al een poos was ondergegaan. Ze verwonderden zich toen daarover dat geesten ogen hadden waarmee ze zagen, terwijl ze toch in het leven van het lichaam hadden geloofd dat het leven van geesten slechts een gedachte was, en wel abstract, zonder subject. De oorzaak was dat ze niet over enig onderwerp van het denken hadden kunnen denken, omdat ze dat niet hadden gezien. Omdat dit zo was, hadden ze het toen niet anders begrepen dan dat dit leven, omdat het alleen van het denken is, met het lichaam waarin het was, zou worden verstrooid, niet anders dan als de een of andere windvlaag, of als een of ander vuur, indien het niet op wonderbaarlijke wijze door de Heer werd samengehouden en bleef bestaan. Ze zagen toen hoe gemakkelijk de ontwikkelden in een dwaling vallen ten aanzien van het leven na de dood. Zij geloven meer dan de anderen alleen die dingen die ze zien. Ze verwonderden zich dus toen dat ze niet slechts het denken hadden, maar ook het gezicht en eveneens de overige zinnen. Bovendien dat ze aan zichzelf verschijnen geheel en al als mensen, elkaar wederzijds zien en horen, met elkaar spreken, hun ledematen bij aanraking voelen, en dit op fijnere wijze dan in het leven van het lichaam. Vandaar stonden ze verbaasd dat de mens als hij in de wereld leeft, hierover volslagen onwetend is. Ze hadden medelijden met het menselijk geslacht, dat het niets hierover weet, omdat ze niets geloven, en meer dan de overigen diegenen die meer dan de anderen in het licht zijn, namelijk zij die binnen de Kerk zijn en het Woord hebben. Sommigen van hen hadden niet anders geloofd dan dat de mens na de dood zoals een geest zou zijn, ze hadden zich in die mening bevestigd door de geestverschijningen waarover ze hadden horen spreken. Maar daaruit hadden ze niets anders opgemaakt dan dat het een of ander grof iets van het leven was, dat eerst door het leven van het lichaam wordt uitgewasemd, maar dan weer tot het lijk terugvalt, en zo wordt uitgeblust. Sommigen echter hadden geloofd dat ze pas zouden wederopstaan ten tijde van het laatste gericht, wanneer de wereld zal vergaan, en dan met het lichaam, wat dan tot stof vervallen zou zijn, dan bijeen verzameld zou worden en zo zouden ze met been en vlees wederopstaan. Omdat men dat gericht of die ondergang van de wereld verscheidene eeuwen tevergeefs had verwacht, waren ze in de dwaling gevallen dat ze nooit zouden wederopstaan. Hierbij dachten ze dus niets over datgene wat ze uit het Woord hadden geleerd en van waaruit ze ook soms hadden gesproken; namelijk dat wanneer de mens sterft, zijn ziel in de hand van God is, onder de gelukzaligen of onder de rampzaligen, volgens het leven waarmee ze zich vertrouwd hebben gemaakt, noch over de dingen die de Heer heeft gezegd over de rijke en Lazarus. Maar ze werden onderricht dat het Laatste Gericht voor eenieder daar is als hij sterft, en dat hij dan aan zichzelf met een lichaam toegerust verschijnt zoals in de wereld. Eveneens dat ze dan zouden beschikken over elke zin evenals daar, maar zuiverder en fijner, omdat de lichamelijke dingen niet in de weg staan, en de dingen die van het licht van de wereld zijn niet de dingen overschaduwen die van het licht van de hemel zijn. Ze zijn dan dus als het ware in een gezuiverd lichaam, en dat men daar nooit in een lichaam van vlees en botten als in de wereld kan zijn, omdat dit gelijk zou staan met opnieuw omgeven te zijn door aardse stof. Ik heb hierover met sommigen gesproken op de dag zelf dat hun lichaam ter aarde werd besteld en deze zagen door mijn ogen hun lijk, de lijkbaar, en dat ze begraven werden. Ze zeiden dat ze dat afwerpen en dat het hun van dienst was geweest voor de nutten in de wereld waarin ze geweest waren, en dat ze nu leven in een lichaam dat hun van dienst is voor de nutten in de wereld waarin ze nu zijn. Ze wilden ook dat ik die dingen zou zeggen aan de nabestaanden die in rouw waren, maar het werd gegeven te antwoorden dat zij, indien ik het zou zeggen, zouden spotten, omdat ze van de dingen die ze niet zelf met hun eigen ogen kunnen zien, geloven dat ze niets zijn, en deze mededelingen zouden afdoen als bedrieglijke illusies. Zij kunnen er immers niet toe worden gebracht om te geloven dat zoals de mensen elkaar wederzijds met hun ogen zien, de geesten elkaar wederzijds met die van hun zien; en dat de mens de geesten niet kan zien dan alleen met de ogen van zijn geest. Hij kan hen dan zien als de Heer het inwendig gezicht opent, zoals dat gebeurde bij de profeten, die de geesten en de engelen en ook verschillende dingen die van de hemel zijn, hebben gezien. Of zij, die heden ten dage leven, die dingen zouden hebben geloofd, als ze in die tijd hadden geleefd, is twijfelachtig.

Hemelse Verborgenheden 4528.

Het oog, of liever het gezicht ervan, stemt vooral overeen met die gezelschappen in het andere leven die in de paradijselijke gebieden zijn, zij verschijnen boven vooraan een weinig naar rechts. Daar vertonen zich op levendige wijze tuinen met bomen en bloemen voor het gezicht, van zoveel geslachten en soorten, dat die er op de gehele aarde zijn, er naar verhouding maar weinig zijn. In de afzonderlijke objecten daar is iets van inzicht en wijsheid dat opblinkt, zodat men zou kunnen zeggen dat ze tevens in paradijzen van inzicht en wijsheid zijn. Deze dingen zijn het die uit de innerlijke dingen diegenen aandoen die daar zijn, en zo niet alleen het gezicht verblijden, maar ook tevens hun verstand. Die paradijselijke dingen zijn in de eerste hemel en op de drempel zelf tot de innerlijke dingen van die hemel. Het zijn de uitbeeldende dingen die vanuit de hogere hemel neerdalen, wanneer de engelen van de hogere hemel verstandelijk over de ware dingen van het geloof bij hen spreken. Het spreken van de engelen vindt daar plaats door geestelijke en hemelse ideeën, die voor hen in de vormen van woorden zijn, en aanhoudend door reeksen van uitbeeldingen van zo'n schoonheid en liefelijkheid dat het absoluut niet kan worden uitgedrukt. Het zijn deze schoonheden en liefelijkheden van hun gesprek die als paradijselijke dingen worden uitgebeeld in de lagere hemel. Deze hemel is onderverdeeld in verscheidene hemelen waarmee de afzonderlijke dingen die in de kamers van het oog zijn, overeenstemmen. Er is een hemel waar paradijselijke tuinen zijn, waarover eerder is gesproken; er is een hemel waar verschillend gekleurde atmosferen zijn, waar de gehele uitstraling als het ware van goud, zilver, parels, edelstenen, bloemen in kleinste vormen, en van ontelbare andere dingen flonkert. Er is een regenboog-hemel hemel, waar de mooiste regenbogen zijn, grote en kleine, in de meest glanzende kleuren geschakeerd. Deze dingen, elk afzonderlijk, ontstaan door het licht dat uit de Heer is, in welk licht het inzicht en de wijsheid is. Vandaar is in de afzonderlijke objecten daar iets van het inzicht van het ware en van de wijsheid van het goede, wat zich op deze wijze op uitbeeldende wijze vertoont. Zij die geen enkel idee over de hemel hebben gehad, noch over het licht daar, kunnen er bijna niet toe worden gebracht om te geloven dat daar zulke dingen zijn. Daarom worden zij die dit ongeloof met zich in het andere leven meebrengen, als ze in het goede en ware van het geloof zijn geweest, door de engelen heengevoerd tot die dingen, en wanneer zij ze dan zien, staan ze verbaasd. Over de paradijselijke tuinen, de atmosferen en de regenboogachtige scènes, zie men wat eerder uit ervaring is meegedeeld: (1619- [1626], 2296, 3220); en dat er in de hemel voortdurend uitbeeldingen zijn: (1807, 1808, 1971, 1980, 1981, 2299, 2763, 3213, 3216, 3217, 3218, 3222, 3350, 3475, 3485).

Hemelse Verborgenheden 4529.

Iemand die in de geleerde wereld een grote naam had gehad en vermaard was om zijn kennis van de botanische wetenschap, hoorde, nadat hij overleden was, in het andere leven, dat zich daar eveneens bloemen en bomen zich voor het oog vertonen, waarover hij zich verbaasde. Omdat dit het verkwikkelijke van zijn leven was geweest, werd hij opgewonden van verlangen om te zien of dat inderdaad zo was. Daarom werd hij opgeheven in de paradijselijke dingen, en zag de mooiste boomgaarden en de liefelijkste bloembedden die zich uitbreidden tot in het onmetelijke. Omdat hij toen kwam in de verkwikkelijke gloed die vanuit zijn aandoening was, werd het hem veroorloofd om door het veld rond te dwalen, en die dingen niet alleen elk afzonderlijk te zien, maar ook ervan te plukken en te observeren en te doorvorsen of het hiermee echt zo gesteld was.Terwijl hij vandaar met mij sprak zei hij ook dat hij dit nooit had geloofd, en dat indien men zulke dingen in de wereld had horen zeggen, men ze naar het rijk van de sprookjes zou hebben verwezen. Verder deelde hij mee dat zich daar in onmetelijke overvloed bloemsoorten waren te zien die men nooit in de wereld heeft gezien, en die daar nauwelijks met enig inzicht te begrijpen zouden zijn, en dat ze elk afzonderlijk met een onvoorstelbare glans flonkeren, omdat ze vanuit het licht van de hemel zijn. Dat de flonkering vanuit geestelijke oorsprong was, kon hij nog niet bevatten, namelijk dat in elke afzonderlijke flonkering iets van inzicht en de wijsheid was, dat van het ware en het goede is. Hij zei verder nog dat de mensen van de aarde dit absoluut niet zouden geloven; de oorzaak hiervan is dat het er weinigen zijn die geloven dat er een hemel en een hel is, en dat zij die het geloven, alleen maar weten dat er in de hemel vreugde is, en weinigen onder hen dat daar zulke dingen zijn die het oog nooit had gezien, het oor nooit gehoord en het gemoed nooit had kunnen vermoeden. Hoewel men vanuit het Woord weet dat aan de profeten verbazingwekkende dingen zijn verschenen, zoals vele dingen aan Johannes, waarover in de Apocalyps. Deze dingen waren evenwel niet iets anders dan uitbeeldende dingen die aanhoudend in de hemel ontstaan en die aan hem verschenen toen hem het inwendig gezicht werd geopend. Maar deze dingen zijn betrekkelijk onbelangrijk; zij die in het inzicht en de wijsheid zelf zijn, waaruit die dingen voortkomen, zijn in zo'n staat van gelukzaligheid dat de dingen die vermeld werden, voor hen tot de dingen van minder belang behoren. Ook hadden sommigen, die, toen ze in de paradijselijke regionen waren, gezegd dat ze elke graad van gelukzaligheid te boven gaan, en daarom meer naar rechts in een hemel werden geheven die nog glanzender fonkelde. Tenslotte werden ze opgeheven tot die hemel waar eveneens het gezegende van het inzicht en van de wijsheid dat in zulke dingen is, werd doorvat. Toen ze nu daar waren zeiden ze, terwijl ze ook met mij spraken, dat de dingen die ze eerder hadden gezien, naar verhouding maar kleinigheden waren. Uiteindelijk kwamen ze in die hemel waar ze vanwege het heilrijke van de innerlijke aandoening nauwelijks stand konden houden, want het heilrijke drong tot de mergachtige bestanddelen door, en toen deze hierdoor als het ware versmolten waren, begonnen ze in een heilige onmacht te vallen.

Hemelse Verborgenheden 4530.

In het andere leven zijn ook kleuren te zien die in glans en fonkeling de luister van de kleuren in de wereld dermate overtreffen, dat er nauwelijks een vergelijking mogelijk is. Het zijn producten uit de schakering van het licht en de schaduw daar. Omdat het daar het inzicht en de wijsheid uit de Heer is, wat zoals licht voor de ogen van de engelen en de geesten verschijnt, en dit tevens innerlijk hun verstand verlicht, zijn de kleuren daar in wezen wisselingen, of, om het anders te zeggen, modificaties van het inzicht en de wijsheid. De kleuren daar, niet alleen waarmee de bloemen zijn getooid, de atmosferen worden verlicht en de regenbogen gevarieerd worden, maar ook die welke zich in andere vormen van elkaar verschillend vertonen, zijn aan mij zo vaak verschenen, dat het aantal keren nauwelijks is te tellen. Ze hebben de glans vanuit het ware dat van het inzicht is, en de schittering vanuit het goede dat van de wijsheid is, en de kleuren zelf komen voort vanuit het blanke en het donkere ervan, dus vanuit het licht en de schaduw zoals de kleuren in de wereld. Vandaar komt het dat de kleuren die in het Woord worden vermeld, zoals die van de edelstenen op de borstlap van Aäron waren, en op de klederen der heiligheid, en die in de gordijnen van de tent waar de ark was, en die in de stenen van het fundament van het Nieuwe Jeruzalem, waarover bij Johannes in de Apocalyps, en elders, zulke dingen uitbeeldden die van het inzicht en de wijsheid zijn. Wat ze echter elk afzonderlijk uitbeelden, zal, vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, in de uitleggingen worden gezegd. Voor zoveel als in het algemeen de kleuren daar glans hebben en hun kleur uit het heldere licht trekken, voor zoveel hebben en ontlenen ze het ware dat van het inzicht is, en voor zoveel ze de glinstering hebben en uit het purper hun kleur ontlenen, voor zoveel hebben en trekken ze uit het goede dat van de wijsheid is. Kleuren die uit zulke bronnen hun oorsprong afleiden, behoren ook tot de gebieden van de ogen.

Hemelse Verborgenheden 4531.

Omdat het inzicht en de wijsheid uit de Heer is, wat zoals licht in de hemel verschijnt, worden vandaar engelen, engelen des lichts genoemd. Het is dus de onwijsheid of waanzin die uit het eigene is die in de hel regeert. Vandaar worden zij die daar zijn, 'behorend aan de duisternis' genoemd. In de hel is weliswaar geen duisternis, maar er is daar een donker schijnsel zoals dat van een kolenvuur, waarin ze elkaar wederzijds zien, ze zouden anders niet kunnen leven. Dit schijnsel komt vanuit het licht van de hemel, wat, als het in hun razernijen valt, dat wil zeggen in hun valsheden en begeerten, in zo'n donker schijnsel wordt veranderd. De Heer is overal met licht tegenwoordig, ook in de hellen, anders zouden ze niet enig vermogen tot denken en daaruit van spreken hebben, maar het wordt pas licht volgens de opneming. Het is dit schijnsel dat in het Woord 'de schaduw des doods' wordt genoemd en met de duisternis wordt vergeleken. Het wordt ook voor hen in duisternis veranderd wanneer zij tot het licht van de hemel naderen. Wanneer ze in die duisternis zijn, zijn ze in dwaasheid en stompzinnigheid. Daaruit kan vaststaan dat evenals het licht overeenstemt met het ware, de duisternis dus overeenstemt met het valse; en van hen die in de valse dingen zijn, wordt gezegd dat ze blind zijn.

Hemelse Verborgenheden 4532.

Zij die geloven dat ze vanuit zichzelf het goede en het ware verstaan, en vandaar op zichzelf alleen vertrouwen en zich zo voor wijzer dan alle anderen houden, terwijl ze toch in onwetendheid van het goede en het ware zijn - voornamelijk zij die het goede en ware niet willen verstaan, en vandaar in de valse dingen zijn - worden in het andere leven soms in een staat van duisternis gebracht. Wanneer ze in zo'n toestand zijn, spreken ze verdwaasd, ze zijn dan immers in een staat van stompzinnigheid. Mij werd gezegd dat er tal van dergelijke geesten zijn en onder hen degenen die van zichzelf hadden geloofd dat ze in het grootste licht verkeerden, en ook zo aan anderen waren verschenen.

Hemelse Verborgenheden 4533.

Onder de wonderbaarlijke dingen die in het andere leven voorkomen, behoort ook dit: wanneer de hemelse engelen een blik slaan in de boze geesten, verschijnen dezen geheel anders dan ze onder elkaar verschijnen. Als boze geesten en genieën onder elkaar zijn en in hun valse licht, wat zoals eerder is gezegd zodanig is als het schijnsel van een kolenvuur, dan verschijnen ze aan elkaar in een menselijke vorm en eveneens volgens hun fantasieën in een niet onaardige vorm. Maar wanneer in hen een blik wordt geslagen door de hemelse engelen, dan wordt dat schijnsel meteen verstrooid, en verschijnen ze met een geheel ander aangezicht, ieder volgens de aard van zijn karakter. Sommigen verschijnen dan donker en zwart zoals duivels, anderen met vaalbleek aangezicht zoals dat van een lijk, weer anderen bijna zonder aangezicht en in plaats daarvan iets harigs, sommigen zoals rijen tanden of zoals geraamten, en wat nog wonderbaarlijker is, er zijn er die als monsters verschijnen. De geslepen geesten verschijnen als slangen en de boosaardigen onder hen zoals adders, en anderen weer anders. Zodra de engelen echter hun blik van hen afwenden, verschijnen ze in hun vorige vorm die ze in hun eigen schijnsel hebben. De engelen inspecteren de bozen steeds als ze bemerken dat dezen zich vanuit de hellen opwerken tot de geestenwereld, en tegen de anderen het boze van plan zijn; wanneer dit dan wordt ontdekt, worden ze teruggeworpen. De oorzaak waarom de blik van de engelen zo'n werkzaamheid in zich heeft, is deze, dat er een overeenstemming is tussen het verstandelijk gezicht en het gezicht van het oog. Vandaar heeft hun blik een doorzicht ten gevolge waardoor het helse schijnsel wordt verstrooid en deze geesten zodanig verschijnen als ze naar vorm en de aard van hun gemoed zijn.

Hemelse Verborgenheden 4622.

'Overeenstemming met de Grootste Mens'; dit hoofdstuk handelt over de overeenstemming van de reuk met de neusvleugels van de Grootste Mens. De woonplaatsen van de gezegenden in het andere leven zijn verschillend van aard en zo kunstig gebouwd dat ze als het ware de belichaming van de bouwkunst zelf zijn, of rechtstreeks uit de kunst zelf komen, [1116, 1626-1630]. Niet alleen verschijnen deze woningen voor hun ogen, maar ook voor de tastzin. Alle dingen immers die daar zijn, zijn aangepast aan de gewaarwordingen van de geesten en de engelen. Vandaar zijn het dingen die niet tot de lichamelijke zinnen komen, zoals die van de mens, maar tot de zintuigen van degenen die daar zijn. Ik weet dat dit voor velen ongelooflijk is, maar de oorzaak ervan is dit, dat men niets gelooft wat men niet met de lichamelijke ogen kan zien en met de vleselijke handen kan beetpakken. Vandaar komt het dat heden ten dage de mens voor wie de innerlijke dingen zijn toegesloten, niets weet over de dingen die in de geestelijke wereld of in de hemel bestaan. Hij zegt weliswaar vanuit het Woord en vanuit de leer dat er een hemel is, en dat de engelen die daar zijn, in vreugde en heerlijkheid zijn, maar verder weet hij niets. Hij wenst weliswaar te weten, hoe het daar gesteld is, maar als het hem wordt gezegd, gelooft hij toch niets. De oorzaak hiervan is dat hij met het hart het bestaan ervan ontkent. Zijn wens om te weten komt alleen voort uit nieuwsgierigheid vanuit de leer en niet vanuit enig verkwikkelijke vanuit het geloof. Zij die niet in het geloof zijn, ontkennen eveneens met het hart, maar zij die geloven, verwerven zich vanuit verschillende bronnen ideeën over de hemel, de vreugde en de heerlijkheid ervan; eenieder vanuit zulke dingen die bij zijn kennis en inzicht behoren, de eenvoudigen echter vanuit de gevoelens die bij het lichaam behoren. Niettemin begrijpen de meeste mensen niet dat geesten en engelen over veel fijnere gewaarwordingen beschikken dan die van de mens in de wereld, namelijk ten aanzien van het gezicht, het gehoor, de reuk, iets dat met de smaak overeenkomt, en de tast en vooral ten aanzien van de verkwikkelijke dingen die bij de aandoeningen behoren. Als de mensen slechts geloven dat hun innerlijk wezen de geest is, en dat het lichaam en de gewaarwordingen en de leden van het lichaam slechts zijn aangepast aan de nutten in de wereld, en dat de geest en de gewaarwordingen en de organen van de geest zijn aangepast aan de nutten in het andere leven, dan zouden ze vanuit zichzelf en bijna als vanzelf in de ideeën en over de staat van hun geest na de dood komen. Ze zouden immers dan bij zichzelf denken dat de geest van die mens de mens zelf moet zijn, die denkt, begeert en verlangt en wordt aangedaan. Ze zouden merken dat alle gewaarwordingen die in het lichaam verschijnen, eigenlijk van de geest moeten zijn, en van het lichaam alleen door invloeiing. Dit zouden ze daarna met vele dingen bevestigen en zo zouden ze zich tenslotte meer verlustigen in de dingen die van hun geest zijn, dan in die welke van hun lichaam zijn. Het is er inderdaad ook zo mee gesteld, dat het niet het lichaam is dat ziet, hoort, ruikt en voelt, maar de geest ervan. Daarom behoudt de geest, als hij van het lichaam is ontdaan, de gewaarwordingen waarin hij is geweest toen hij in het lichaam was, maar wel op een veel fijner niveau. De lichamelijke dingen immers maakten, omdat ze naar verhouding grof zijn, de gewaarwordingen bot, en nog des te botter, omdat hij deze gewaarwordingen onderdompelde in aardse en wereldse zaken. Dit kan ik verzekeren, dat de geest een veel scherper gezichtsvermogen heeft dan de mens in het lichaam en eveneens een scherper gehoor, en waarover men zich zal verbazen, een reukzin en vooral een tastzin. Ze zien elkaar immers wederzijds, ze horen elkaar en raken elkaar wederzijds aan. Wie in het leven na de dood gelooft, zou dit eveneens hieruit kunnen opmaken dat er geen leven kan bestaan zonder gewaarwordingen en dat de kwaliteit van het leven is volgens de kwaliteit van de gewaarwording. Hij zou inderdaad ontdekken dat het verstandelijke niets anders is dan een bijzonder fijne gewaarwording van innerlijke dingen en het hogere verstandelijke een bijzonder fijne gewaarwording is van geestelijke dingen. Vandaar ook worden de dingen die van het verstandelijke en van het begrijpen ervan zijn, de inwendige zinnen genoemd. Met de gewaarwording van de mens meteen na de dood, is het als volgt gesteld: zodra de mens sterft en de lichamelijke dingen bij hem koud worden, wordt hij tot het leven opgewekt, en tegelijk tot in de staat van al zijn gewaarwordingen, en wel dermate dat hij in het begin nauwelijks anders weet dan dat hij nog in het lichaam is. De gewaarwordingen immers waarin hij is, leiden hem ertoe dit te geloven. Maar wanneer hij ontdekt dat hij fijnere gewaarwordingen heeft en dat gebeurt vooral als hij met andere geesten begint te spreken, dan bemerkt hij dat hij in het andere leven is, en dat de dood van zijn lichaam de voortzetting is geweest van het leven van zijn geest. Met twee van mijn bekenden heb ik gesproken op dezelfde dag dat ze werden begraven, en met iemand die door mijn ogen zijn doodskist en lijkbaar zag, en omdat hij in de volledige gewaarwording was waarin hij in de wereld was geweest, sprak hij met mij over zijn uitvaart terwijl ik zijn lijkstoet volgde. Hij sprak ook over zijn lichaam en zei dat men dit moest wegwerpen omdat hijzelf immers leeft. Maar men moet weten dat zij die in het andere leven zijn, niets van wat er in de wereld is kunnen zien door de ogen van iemand. Dat ze het wel door mijn ogen konden, kwam, omdat ik in de geest bij hen ben, en tegelijk in het lichaam met hen die in de wereld zijn, zie: [1880]. Bovendien moet men weten dat ik hen met wie ik in het andere leven heb gesproken, niet zag met de ogen van mijn lichaam, maar met de ogen van mijn geest. Niettemin zag ik alles duidelijk, soms nog duidelijker dan met mijn stoffelijke ogen. Want vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer werden de zintuigen geopend die van mijn geest zijn. Maar ik weet dat de dingen die tot dusver zijn gezegd, niet zullen worden geloofd door hen die ondergedompeld zijn in lichamelijke, aardse en wereldse zaken, dat wil zeggen, door diegenen onder hen die deze dingen tot einddoel hebben. Deze mensen immers begrijpen geen andere dingen dan die door de dood worden verstrooid. Ook weet ik dat evenmin diegenen dit zullen geloven die veel over de ziel hebben nagedacht en onderzocht, en niet tevens hebben begrepen dat de ziel de geest van de mens is, en dat zijn geest de mens zelf is die in het lichaam leeft. Deze mensen hebben immers van de ziel geen ander denkbeeld kunnen vormen dan dat het de een of andere gedachte is, of iets vlammends, of iets etherisch, wat alleen werkt op de organische vormen van het lichaam, en niet op de zuiverder vormen die van de geest in het lichaam zijn. Ze denken dat het zo iets is dat met het lichaam wordt verstrooid, vooral zij die zich in zulke dingen hebben bevestigd door ideeën, buiten proporties opgeblazen door de valse overreding, dat zij meer wijsheid hebben dan anderen.

Hemelse Verborgenheden 4622 B ?.

De woonplaatsen van de gezegende geesten in het andere leven zijn verschillend van soort en zo kunstig gebouwd dat ze als het ware de belichaming van de bouwkunst zelf zijn, of rechtstreeks uit de kunst zelf komen, [1116, 1626-30]. Deze woningen verschijnen aan hen niet alleen voor de ogen, maar ook voor de tastzin. Alle dingen immers die daar zijn, zijn aangepast aan de gewaarwordingen van geesten en engelen. Vandaar zijn het dingen die niet dezelfde natuur hebben als die welke met lichamelijke zintuigen kunnen worden waargenomen, zoals die van de mens. Ik weet dat dit voor velen ongelooflijk klinkt, maar de oorzaak ervan is dit, dat men niets gelooft wat men niet met de lichamelijke ogen kan zien en met de lichamelijke handen kan beetpakken. Vandaar komt het dat heden ten dage de mens voor wie de innerlijke dingen zijn toegesloten, niets weet over de dingen die in de geestelijke wereld of in de hemel bestaan. Hij zegt weliswaar vanuit het Woord en vanuit de leer dat er een hemel is, en dat de engelen die daar zijn, in vreugde en heerlijkheid zijn, maar verder weet hij niets. Hij wenst weliswaar te weten hoe het daar gesteld is, maar als het hem wordt gezegd, gelooft hij niettemin niets. De oorzaak hiervan is dat hij met het hart het bestaan ervan ontkent. Als hij iets graag wil weten is het alleen maar omdat hij nieuwsgierig is vanuit de leer en niet is in het verkwikkelijke vanuit het geloof. Zij die niet in het geloof zijn, ontkennen eveneens met het hart, doch zij die geloven, verwerven zich vanuit verschillende dingen ideeën over de hemel, de vreugde en de heerlijkheid ervan; eenieder doet dit vanuit zulke dingen die bij zijn kennis en inzicht behoren, en de eenvoudigen dus vanuit de gevoelens die bij het lichaam behoren. Niettemin begrijpen de meesten niet dat geesten en engelen over veel fijnere gewaarwordingen beschikken dan de mens van deze wereld, namelijk: over het gezicht, over het gehoor, over de reuk, over iets dat met de smaak overeenkomt, en over de tast en vooral over de verkwikkelijke dingen van de aandoeningen. Als de mens slechts zou geloven dat hun innerlijk wezen de geest is, en dat het lichaam en de gewaarwordingen en de leden van het lichaam slechts zijn aangepast aan de nutten in de wereld, en dat de geest en de gewaarwordingen en de organen van de geest zijn aangepast aan de nutten in het andere leven, dan zouden ze vanuit zichzelf en bijna als vanzelf in de ideeën over de staat van hun geest na de dood komen. Ze zouden immers dan bij zichzelf denken dat de geest van de mens de mens zelf moet zijn, die denkt, begeert, verlangt en wordt aangedaan. Ze zouden merken dat alle gewaarwordingen die in het lichaam verschijnen, eigenlijk van de geest moeten zijn, en van het lichaam alleen door invloeiing. Dit zouden ze daarna met vele dingen bevestigen en zo zouden ze zich tenslotte meer verlustigen in de dingen die van hun geest zijn, dan in die welke van hun lichaam zijn. Het is er inderdaad ook zo mee gesteld, dat het niet het lichaam is dat ziet, hoort, ruikt en voelt, maar de geest ervan. Daarom is dan ook de geest, als hij van het lichaam is ontdaan, dan in de gewaarwordingen waarin hij is geweest toen hij in het lichaam was, maar nu in veel fijnere. De lichamelijke dingen immers maakten, omdat ze naar verhouding grof zijn, de gewaarwordingen bot, en nog des te botter, omdat hij deze gewaarwordingen onderdompelde in aardse en wereldse dingen. Dit kan ik verzekeren, dat de geest een veel fijner gezichtsvermogen heeft dan de mens in het lichaam en eveneens een gehoor, en wat opzien zal baren, ook een reukzin en vooral een tastzin. Ze zien elkaar immers wederzijds, ze horen elkaar en raken elkaar wederzijds aan. Wie in het leven na de dood gelooft, zou dit eveneens hieruit kunnen opmaken dat er geen leven kan bestaan zonder de zinnen en dat de kwaliteit van het leven is volgens de aard van de zin. Hij zou inderdaad ontdekken dat het verstandelijke niets anders is dan een bijzonder fijne zin van de innerlijke dingen, en het hogere verstandelijke een bijzonder fijne zin van de geestelijke dingen. Vandaar ook worden de dingen die van het verstandelijke zijn en van het gewaarworden erdoor, de inwendige zinnen genoemd. Met de gewaarwording van de mens meteen na de dood, is het als volgt gesteld: zodra de mens sterft en de lichamelijke dingen bij hem koud worden, wordt hij tot het leven opgewekt, en wel tot een staat waarin hij alle gewaarwordingen heeft, en wel dermate dat hij in het begin nauwelijks anders weet dan dat hij nog in het lichaam is. De gewaarwordingen immers waarin hij is, leiden hem ertoe dit te geloven. Maar wanneer hij ontdekt dat hij fijnere gewaarwordingen heeft en dat gebeurt vooral als hij met andere geesten begint te spreken, dan bemerkt hij dat hij in het andere leven is, en dat de dood van zijn lichaam de voortzetting is geweest van het leven van zijn geest. Met twee personen, die ik gekend had, heb ik gesproken op dezelfde dag dat ze werden begraven, en met iemand die door mijn ogen zijn doodskist en lijkbaar zag, en omdat hij nog alle gewaarwordingen had waarmee hij in de wereld was geweest, sprak hij met mij over zijn uitvaart terwijl ik zijn lijkstoet volgde. Hij sprak ook over zijn lichaam en zei dat men dit moest wegwerpen omdat hijzelf immers leefde. Maar men moet weten dat zij die in het andere leven zijn, hoegenaamd niets van wat er in de wereld is kunnen zien door de ogen van iemand. Dat ze het wel door mijn ogen konden, kwam, omdat ik in de geest bij hen ben, en tegelijk in het lichaam met hen die in de wereld zijn, zie: [1880)]. Bovendien moet men weten dat ik hen met wie ik in het andere leven heb gesproken, niet zag met de ogen van mijn lichaam, maar met de ogen van mijn geest. Niettemin zag ik alles duidelijk, soms nog duidelijker dan met mijn stoffelijke ogen. Want vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer werden de zintuigen geopend die van mijn geest zijn. Maar ik weet dat de dingen die tot dusver zijn gezegd, niet zullen worden geloofd door hen die ondergedompeld zijn in lichamelijke, aardse en wereldse zaken, dat wil zeggen, door diegenen onder hen die deze dingen tot einddoel hebben. Deze mensen immers begrijpen geen andere dingen dan die door de dood worden verstrooid. Ook weet ik dat evenmin diegenen dit zullen geloven die veel over de ziel hebben nagedacht en zich er veel vragen over hebben gesteld, en niet tevens hebben begrepen dat de ziel de geest van de mens is, en dat zijn geest de mens zelf is die in het lichaam leeft. Deze mensen hebben immers van de ziel geen ander denkbeeld kunnen vormen dan dat het de een of andere gedachte is, of iets vlammends, of iets etherisch, wat alleen werkt op de organische vormen van het lichaam, en niet op de zuiverder vormen die van de geest in het lichaam zijn. Ze denken dat het zoiets is dat met het lichaam wordt verstrooid, vooral zij die zich in zulke dingen hebben bevestigd door ideeën, die buiten proporties zijn opgeblazen door de overtuiging, dat zij meer wijsheid hebben dan anderen.

Hemelse Verborgenheden 4623.

Men moet weten dat het waarnemingsleven van geesten tweevoudig is, namelijk dat wat werkelijk is en dat wat niet werkelijk is. Het ene is van het andere hierin onderscheiden, dat al datgene werkelijk is wat aan diegenen verschijnt die in de hemel zijn, maar dat al datgene niet werkelijk is wat aan diegenen verschijnt die in de hel zijn. Al wat immers komt vanuit het Goddelijke, dat wil zeggen, uit de Heer, dat is werkelijk, want het komt uit het Zijn Zelf van de dingen en vanuit het Leven in Zich. Maar al wat komt vanuit het eigene van de geest, dat is niet werkelijk, omdat het niet komt uit het Zijn van de dingen en niet vanuit het Leven in Zich. Zij die in de aandoening van het ware en het goede zijn, zijn in het leven van de Heer, dus in het werkelijke leven, want de Heer is in het goede en het ware door de aandoening aanwezig. Maar zij die in het boze en het valse zijn door hun aandoening, zijn in het leven van het eigene, dus in een niet werkelijk leven, want in het boze en het valse is de Heer niet aanwezig. Het werkelijke wordt hierin van het niet werkelijke onderscheiden, dat het werkelijke daadwerkelijk zo is zoals het verschijnt, en dat het niet werkelijke daadwerkelijk niet zo is zoals het verschijnt. Zij die in de hel zijn hebben evenzeer gewaarwordingen, en ze weten niet anders dan dat het werkelijk of daadwerkelijk zo is, zoals ze gewaarworden. Niettemin verschijnen deze zelfde dingen, als die door de engelen worden onderzocht, als fantasieën en worden verstrooid, en zijzelf verschijnen voor de engelen niet als mensen, maar als monsters. Het werd ook gegeven met hen hierover te spreken, en sommigen van hen zeiden dat ze geloven dat het werkelijke dingen zijn, omdat zij ze zien en aanraken; ze voegden daaraan toe dat de zin niet kan bedriegen. Maar het werd gegeven te antwoorden dat het niettemin niet werkelijke dingen zijn. Dit komt daaruit voort dat zij in dingen zijn die in strijd zijn met of tegenovergesteld aan het Goddelijke, namelijk in boze en valse dingen, hoezeer deze aan hen ook als werkelijke dingen verschijnen. Bovendien zijn zijzelf, voorzover ze in de begeerten van het boze en in de overredingen van het valse zijn, niets anders dan fantasieën ten aanzien van hun denken. En vanuit fantasieën iets zien is de dingen die werkelijk zijn, zien als niet werkelijke dingen en de dingen die niet werkelijk zijn zien als dingen die werkelijk zijn. Indien het hun niet vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer was gegeven om dit zo gewaar te worden, zouden ze geen gevoelsleven hebben, bijgevolg geen leven, want gewaarworden maakt het al van het leven. Elke ervaring hierover aan te voeren zou een groot aantal bladzijden vullen. Men dient daarom op zijn hoede te zijn als men in het andere leven komt, dat men niet misleid wordt. Boze geesten immers weten allerlei illusies te vertonen voor hen die pas uit de wereld komen en indien ze niet kunnen misleiden, trachten ze toch daarmee te overreden dat niets werkelijk is, maar dat alle dingen denkbeeldig zijn, ook de dingen die in de hemel zijn.

Hemelse Verborgenheden 4624.

Wat echter de overeenstemming van de reuk en vandaar met de neusvleugels met de Grootste Mens betreft, tot dat gebied horen diegenen die in het algemene inzicht zijn, zo dat zij inzichten kunnen worden genoemd. Met hen stemt de reuk, bijgevolg het orgaan ervan overeen. Vandaar komt het eveneens dat ruiken, lucht van iets krijgen, een scherpe speurzin hebben, en eveneens een fijne neus voor iets hebben, in de gewone spreektaal wordt gebezigd van hen die door een ingeving een zaak van nabij raken, en eveneens van hen die inzicht hebben. De innerlijke dingen immers van de woorden van de spraak van de mens ontlenen vele dingen aan de overeenstemming met de Grootste Mens. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de mens ten aanzien van de geest in het gezelschap met geesten is, en ten aanzien van het lichaam met mensen.

Hemelse Verborgenheden 4625.

De gezelschappen waaruit de gehele hemel, dat wil zeggen de Grootste Mens, bestaat, zijn talrijk, en zijn meer en minder universeel. De meer universele zijn die, waarmee een volledig lid of orgaan of inwendig deel overeenstemt. De minder universele zijn die, waarmee de delen daarvan, en de delen van de delen overeenstemmen. Ieder gezelschap is een beeld van het geheel, want dat wat eensgezind is, wordt uit even zovele beelden van zichzelf samengesteld. De meer universele gezelschappen hebben, omdat ze beelden van de Grootste Mens zijn, bijzondere gezelschappen binnen zich, die op eenzelfde wijze overeenstemmen. Ik heb af en toe gesproken met hen die in het gezelschap waarheen ik gezonden was, behoorden tot het gebied van de longen, van het hart, van het aangezicht, van de tong, het oor, het oog, en met hen die tot het gebied van de neusvleugels behoorden. Van deze laatsten werd ook te weten gegeven hoedanig zij zijn, namelijk dat ze inzichten zijn. Ze hebben immers inzicht in al wat er in het gezelschap gebeurde in het algemeen, maar niet zo in bijzonderheden, zoals zij die in het gebied van het oog zijn. Dezen immers onderscheiden en bezien de dingen die van het inzicht zijn. Eveneens werd het gegeven om waar te nemen dat het inzicht van hen wordt gevarieerd volgens de algemene veranderingen van staat van het gezelschap waarin ze zijn.

Hemelse Verborgenheden 4626.

Als een geest nadert, ook al is hij nog ver verwijderd en voor het oog verborgen, wordt niettemin zijn tegenwoordigheid opgemerkt, zo vaak de Heer dit toestaat, vanuit een bepaalde geestelijke sfeer, en daaruit wordt onderkend hoedanig zijn leven is, en zijn aandoening en zijn geloof. De engelgeesten die in een fijner inzicht zijn, weten vandaar ontelbare dingen over de staat van zijn leven en geloof; dit is mij vele malen getoond. Deze sferen worden ook, wanneer het de Heer behaagt, in geuren omgezet; de geur zelf wordt duidelijk waargenomen. Dat die sferen in geuren worden verkeerd, komt omdat de geur overeenstemt met het inzicht, en omdat het inzicht als het ware een geestelijke geur is, daalt daaruit ook de geur neer, zie over sferen: (1316, 1504-1519, 1695, 2401, 2489, 4464; over het inzicht 483, 495, 503, 521, 536, 1383, 1384, 1388, 1391, 1397, 1398, 1504, 1640; over geuren 1514, 1517, 1518, 1519, 1631, 3577).

Hemelse Verborgenheden 4627.

Zij echter die betrekking hebben op de innerlijke delen van de neusvleugels, zijn in een meer volmaakte staat ten aanzien van het inzicht dan zij die betrekking hebben op de uiterlijke delen ervan, waarover eerder is gesproken. Over hen mag het volgende worden meegedeeld: er verscheen aan mij als het ware een badhuis met lange banken en daarvan wasemde warmte uit. Er verscheen een vrouw die weldra verdween in een zwartachtige wolk. Eveneens werden kleine kinderen gehoord die zeiden dat ze daar niet wilden zijn. Spoedig daarna werden enige engelkoren bemerkt, die tot mij gezonden waren om de aanslagen van bepaalde boze geesten af te weren. Toen verschenen plotseling gaatjes boven het voorhoofd, grotere en kleinere, waardoor een mooi, geelachtig licht doorheen scheen, en in dat lichtende binnen de gaatjes, werden enige vrouwen in een sneeuwwitte glans gezien. Daarop verschenen in een andere rangschikking opnieuw de gaatjes, waardoor die vrouwen die binnen waren, doorheen keken. Opnieuw waren er andere gaatjes, waardoor het lichtende niet zo heendrong. Tenslotte werd een blinkend wit licht waargenomen. Er werd mij gezegd dat daar de woonplaatsen waren van hen die het gebied van de inwendige neusvleugels uitmaken; dezen waren van het vrouwelijk geslacht. Het heldere inzicht van hen die daar waren, wordt in de wereld van de geesten door zulke gaatjes uitgebeeld. De geestelijke dingen in de hemel immers worden door natuurlijke dingen uitgebeeld, of beter, door zulke dingen die eender zijn aan de natuurlijke dingen in de geestenwereld. Daarna werd het gegeven om met hen te spreken. Ze zeiden dat ze door die uitbeeldende gaten nauwkeurig de dingen konden zien die beneden plaatsvonden, en dat die gaten naar die gezelschappen toegekeerd verschenen die zij ijverig waarnamen. Omdat ze toen naar mij toegekeerd waren, zeiden ze dat ze alle ideeën van mijn denken konden waarnemen, en eveneens die van hen die rondom mij waren. Bovendien zeiden ze dat ze de ideeën niet alleen waarnemen, maar dat zij die ook voor hen op verschillende wijze zagen uitgebeeld, zoals die welke van de aandoening van het goede waren, door daarmee overeenkomende vlammetjes, en die welke van de aandoening van het ware waren, door variaties van het licht. Ze voegden daaraan toe dat ze bepaalde gezelschappen van engelen bij mij zagen en de gedachten van hen door verschillende gekleurde dingen, zoals door purperachtige tinten zoals die op geschilderde gordijnen voorkomen, en eveneens door regenboogkleuren op een donkere achtergrond. Zij doorvatten daaruit dat die gezelschappen van engelen uit het gebied van het oog waren. Daarop werden andere geesten gezien die vandaar waren neergeworpen en her en der verstrooid waren. Over dezen zeiden ze dat dezen zodanig waren dat ze bij hen waren binnengedrongen om een en ander waar te nemen en om te zien wat beneden voorviel, maar met een verraderlijk doel. Dit neerwerpen nam ik elke keer waar als engelkoren naderden, waarmee ik ook heb gesproken. Van hen die waren neergeworpen zeiden ze dat ze op het slijm van de neusvleugels betrekking hadden, en dat ze bot en stompzinnig waren en eveneens zonder geweten, dus geheel en al zonder innerlijk inzicht. De vrouw die ik had gezien, waarover boven, betekende zulke belaagsters. Het werd gegeven eveneens met hen te spreken en zij waren verwonderd dat iemand een geweten had. Ze wisten in het geheel niet wat een geweten is, en toen ik zei dat het een innerlijk besef van het goede en het ware is, en dat het, als tegen dat besef wordt gehandeld, een angst is, begrepen ze dit niet. Zodanig zijn zij die overeenstemmen met het slijm dat de neusvleugels last veroorzaakt en daarom wordt verwijderd. Daarop werd mij het lichtende getoond waarin zij leven die betrekking hebben op de inwendige dingen van de neusvleugels. Het was een licht, mooi gevarieerd met aderen van een gouden vlam en van een zilveren licht. De aandoeningen van het goede worden daar uitgebeeld door de aderen van een gouden vlam, en de aandoeningen van het ware door de aderen van een zilveren licht. Eveneens werd getoond dat zij openingen hebben die openstaan aan de zijde, waardoor ze als het ware een hemel zien met sterren in het hemelsblauw. Er werd gezegd dat er in hun kamers zo'n groot licht is dat het middaglicht van de wereld daarmee niet te vergelijken is. Bovendien werd er gezegd dat er bij hen een warmte is zoals de warmte tussen lente en zomer op aarde, en dat er ook kleine kinderen bij hen zijn die slechts een paar jaar oud zijn, maar dat die daar niet willen zijn als die belaagsters of die slijmen aankomen. Ontelbare van zulke uitbeeldende dingen verschijnen in de geestenwereld, maar deze waren de uitbeeldende dingen van het inzicht, waarin diegenen zijn die overeenstemmen met de reukzin van de inwendige neusvleugels.

Hemelse Verborgenheden 4628.

Wat de geuren betreft waarin de sferen die verbonden zijn met inzicht worden veranderd, die worden even duidelijk waargenomen als de geuren op aarde. Ze raken echter niet tot aan het zintuiglijk bewustzijn van de mens bij wie de innerlijke dingen zijn gesloten, want ze vloeien in langs een inwendige weg en niet langs een uitwendige. Deze geuren zijn van tweevoudige oorsprong, namelijk vanuit de doorvatting van het goede en van de doorvatting van het boze. Die vanuit de doorvatting van het goede zijn, zijn hoogst aangenaam en wasemen een geur uit als van heerlijk geurende bloemen in een tuin, en van andere heerlijk geurende dingen, met zo veel liefelijkheid en eveneens met zoveel verscheidenheid dat het onuitsprekelijk is. In de sferen van zulke geuren zijn zij die in de hemel zijn. De geuren echter die vanuit de doorvatting van het boze zijn, zijn hoogst onaangenaam, vunzig en muf stinkend, zoals dat van smerig water en uitwerpselen, van lijken en de vieze lucht van muizen en wandluizen. In de sferen van zulke walmen zijn zij die in de hel zijn; en, wat wonderbaarlijk is, zij die daarin zijn, ruiken die stank niet, ja zelfs zijn die stanken een verlustiging voor hen. Wanneer ze daarin zijn, dan zijn ze in de sfeer van hun verkwikkelijke en verrukkelijke dingen. Wanneer daarentegen de hel wordt geopend en de uitwaseming daarvan de goede geesten bereikt, dan worden dezen door afgrijzen en eveneens door angst aangegrepen, zoals in de wereld diegenen die in de sfeer van zulke stanken terechtkomen.

Hemelse Verborgenheden 4629.

De gehele ervaring meedelen die ik heb gehad ten aanzien van de sferen van het inzicht, die in geuren werden veranderd, zou gelijk staan met een boekdeel vol te schrijven, zie: (1514, 1517-1519, 1631, 3577). Deze dingen mogen er echter nog aan worden toegevoegd: eens werd ik het gezamenlijke denken van vele geesten gewaar ten aanzien van de Heer, dat Hij als mens geboren was. Ik bemerkte dat het uit louter ergernissen bestond. Want hetgeen geesten in het algemeen en in het bijzonder denken, wordt door anderen duidelijk bemerkt. De geur van die sfeer werd waargenomen zoals de geur van smerig water of water dat met stinkend vuil is verontreinigd.

Hemelse Verborgenheden 4630.

Boven het hoofd was iemand ongezien aanwezig. Dat hij aanwezig was bemerkte ik aan een stank die zodanig was als een stank van rottende tanden en daarna werd een walm waargenomen, zoals van verbrand hoorn of bot. Daarna kwam een grote bende van zulke personen oprijzen, van onderen niet ver van de rug, zoals een nevel. Omdat zij ook onzichtbaar waren, meende ik dat ze heel vernuftig waren maar niettemin boos. Er werd gezegd dat ze daar waar de sfeer geestelijk is, onzichtbaar zijn, maar daar waar de sfeer natuurlijk is, wel zichtbaar zijn. Want zij die zo natuurlijk zijn dat ze in het geheel niets over geestelijke dingen denken en ook niet geloven dat er een hel en een hemel is, en niettemin in hun werkomgevingen scherpzinnig zijn, zijn van zo'n aard, en ze worden 'onzichtbare natuurlijken' genoemd. Ze openbaren zich soms aan anderen door hun stank, waarover eerder werd gesproken.

Hemelse Verborgenheden 4631.

Twee- of driemaal woei mij een lijkenlucht tegemoet en toen ik vroeg waar die lucht vandaan kwam, werd mij verteld dat deze uit de hel kwam, waar verdorven rovers zijn en sluipmoordenaars, en zij die misdaden met grote valsheid hebben bedreven. Soms was er ook een dreklucht, en toen ik vroeg waar die vandaan kwam, werd er gezegd dat die kwam uit de hel waar de echtbrekers zijn. Toen de dreklucht vermengd was met de lijkenlucht, werd er gezegd dat dit was uit de hel waar de echtbrekers waren die tevens wreed zijn; enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 4632.

Toen ik eens de besturing van de ziel in het lichaam overpeinsde, en over de invloed van de wil in de handelingen, bemerkte ik dat zij die in de drekhel waren, die toen voor korte tijd open stond, niet aan iets anders dachten dan aan de heerschappij van de ziel over de anus, en over de invloed van de wil in het uitstoten van de uitwerpselen. Daaruit bleek in welk een sfeer van begrip en vandaar in wat voor sfeer van stank ze waren. Iets dergelijks gebeurde toen ik over de echtelijke liefde nadacht. Zij die in de hel waren, waar de echtbrekers zijn, dachten aan niets anders dan aan de schandelijke daden en de smerige ontucht die bij echtbreuk horen. Toen ik over de oprechtheid nadacht, dachten zij die geslepen zijn, aan niets anders dan aan het begaan van misdaden uit valsheid .

Hemelse Verborgenheden 4633.

Uit al deze dingen die over het inzicht en eveneens over geuren zijn gezegd, blijkt dat het leven van eenieder duidelijk in het andere leven uitkomt. Wie dus gelooft dat men daar niet weet hoedanig hij is geweest, en hoe vandaar zijn leven is, en dat hij daar zijn gemoed zo verborgen kan als in de wereld, dwaalt schromelijk. Ook komen daar niet slechts de dingen uit die de mens over zichzelf heeft geweten, maar ook de dingen die hij niet over zichzelf heeft geweten, namelijk de dingen die hij door veelvuldig gebruik tenslotte heeft ondergedompeld in de verkwikkelijke dingen van het leven, want dan verdwijnen ze uit zijn gezicht en bespiegeling over hemzelf. De einddoelen zelf van zijn denken en van zijn woorden en handelingen, die vanuit eenzelfde oorzaak voor hem verborgen waren geweest, worden in de hemel op de duidelijkste wijze ingezien. De hemel immers is in de sfeer en het inzicht van de einddoelen.

Hemelse Verborgenheden 4638.

'Dan zal het Koninkrijk der hemelen eender worden aan tien maagden', Matthéüs 25:1); betekent de laatste tijd van de Oude Kerk en de eerste tijd van de Nieuwe. De Kerk is het Rijk van de Heer op aarde; de tien maagden zijn allen die in de Kerk zijn, namelijk zowel zij die in het goede en het ware zijn, als zij die in het boze en het valse zijn. 'Tien', zijn in de inwendige zin de overblijfselen, en eveneens het volle, dus allen. 'De maagden' zijn zij die in de Kerk zijn; dus zoals elders in het Woord. 'Die, haar lampen nemende', betekent de geestelijke dingen waarin het hemelse is, of de ware dingen waarin het goede is, of, wat hetzelfde is, het geloof waarin de naastenliefde tot de naaste is, en de naastenliefde waarin de liefde tot de Heer is. 'De olie' is immers het goede van de liefde, waarover hierna; maar de lampen waarin de olie niet is, zijn dezelfde dingen waarin het goede niet is. 'Uitgingen, de Bruidegom tegemoet', betekent hun opneming. 'Vijf nu van haar waren voorzichtig, vijf echter dwaas', betekent een deel van hen dat in de ware dingen is waarin het goede is, en een deel van hen dat in de ware dingen is, waarin niet het goede is. De eerstgenoemden zijn de voorzichtigen, de laatstgenoemden echter de dwazen. 'Vijf', zijn in de inwendige zin enigen, hier dus een deel van hen. 'Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen niet olie met zich', betekent dat zij niet het goede van de naastenliefde in hun ware dingen hadden. 'De olie' is in de inwendige zin het goede van de naastenliefde en van de liefde. 'De voorzichtigen echter namen olie in haar vaten met haar lampen', betekent dat zij het goede van de naastenliefde en van de liefde in hun ware dingen hadden. 'De vaten zijn de leerstellige dingen van het geloof'. 'Daar echter de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig, en vielen in slaap', betekent het uitstel en daardoor de twijfel; sluimerig worden is in de inwendige zin tengevolge van het uitstel sluimerig worden in de dingen die van de Kerk zijn; en in slaap vallen is twijfel koesteren; de voorzichtigen een twijfel waarin het bevestigende is, de dwazen een twijfel waarin het ontkennende is. 'Te middernacht echter geschiedde een geroep', betekent de tijd die de laatste van de Oude Kerk en de eerste van de Nieuwe Kerk is. Het is deze tijd die in het Woord de nacht wordt genoemd, wanneer over de staat van de Kerk wordt gehandeld; het geroep is de verandering. 'Ziet. De bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet', betekent dat wat het gericht betreft, namelijk de aanvaarding en de verwerping. 'Toen werden al die maagden gewekt, en zij maakten haar lampen gereed', betekent de voorbereiding van allen, want zij die in de ware dingen zijn waarin het goede niet is, geloven dat zij evenzeer aanvaard worden, als zij die in de ware dingen zijn waarin het goede is. Zij menen immers dat het geloof-alleen zaligt, maar weten niet dat daar geen geloof is waar de naastenliefde niet is. 'Maar de dwazen zeiden tot de voorzichtigen: Geeft ons van uw olie, omdat onze lampen uitgaan', betekent dat zij willen dat aan hun ijle ware dingen, of aan hun leeg geloof het goede wordt verbonden door de anderen. In het andere leven immers worden alle geestelijke en hemelse dingen wederzijds verbonden, maar niet dan door het goede. 'Doch de voorzichtigen antwoordden, zeggende: Zij mocht misschien niet toereiken voor ons en voor u', betekent dat het niet kan worden verbonden, omdat het weinige ware dat zij hebben zou worden weggenomen. Met de verbinding van het goede immers, met hen die in de ware dingen zonder het goede zijn, is het in het andere leven zo gesteld dat zij als het ware het goede van hen afnemen en zich dit toe-eigenen en het niet met anderen verbinden, maar verontreinigen. Daarom vindt er niet enige verbinding van het goede met hen plaats; hierover zal men uit ondervinding aan het einde van hoofdstuk 37 een en ander zien. 'Maar gaat liever heen tot de verkopers, en koopt voor uzelf', betekent het goede van de verdienste; zij die daarmee te koop lopen, zijn de verkopers; zij die in het ware zijn waarin niet het goede is, maken ook meer dan de anderen in het andere leven al datgene tot verdienste wat ze als goede in de uitwendige vorm, naar de schijn hebben gedaan, hoewel het boos was in de inwendige vorm, volgens de dingen die de Heer zegt bij Matthéüs: 'Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw naam geprofeteerd, en door Uw naam demonen uitgeworpen, en in Uw naam vele krachten gedaan? Maar dan zal Ik hun belijden: Ik ken u niet; wijkt van Mij, gij werkers der ongerechtigheid', (Matthéüs 7:22). Bij Lukas: 'Van dan af dat de heer des huizes zal zijn opgestaan, en de deur zal hebben gesloten, zo zult gij aanvangen buiten te staan, en aan de deur te kloppen, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Maar antwoordende zal Hij tot u zeggen: Ik ken u niet vanwaar gij zijt. Dan zult gij aanvangen te zeggen: Wij hebben vóór U gegeten, en gedronken, en in onze straten hebt Gij geleerd. Maar Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid', (Lukas 13:26, 27). Zodanig zijn zij die hier onder de dwaze maagden worden verstaan; daarom wordt van hen ook gezegd: 'Zij kwamen ook, zeggende: Heer, Heer, doe ons open. Hij echter, antwoordende zei: Voorwaar zeg Ik u, Ik ken u niet'. 'Als zij echter heengingen om te kopen, kwam de Bruidegom', betekent de omgekeerde aanwending. 'En die gereed waren, schreden met Hem in tot de bruiloft', betekent dat zij die in het goede en daaruit in het ware waren, werden opgenomen in de hemel. De hemel wordt met een bruiloft vergeleken vanwege het hemelse huwelijk, wat het huwelijk is van het goede en het ware; en de Heer met een bruidegom, omdat zij dan met Hem worden verbonden, vandaar wordt de Kerk de Bruid genoemd. 'En de deur werd gesloten', betekent dat de anderen niet kunnen binnengaan. 'Daarna kwamen echter ook de overige maagden, zeggende: Heer, Heer, doe ons open', betekent dat zij willen binnengaan vanuit het geloof-alleen zonder de naastenliefde, en vanuit de werken waarin niet het leven van de Heer is, maar het leven van zich. 'Hij echter antwoordende, zei: Voorwaar zeg Ik u, Ik ken u niet', betekent de verwerping; hen niet kennen is in de inwendige zin niet in enige naastenliefde jegens de naaste zijn en daardoor in verbinding met de Heer zijn. Van hen die niet in die verbinding zijn, wordt gezegd dat zij niet gekend zijn. 'Zo waakt dan, omdat gij de dag niet weet, noch het uur, waarin de Zoon des mensen komen zal', betekent de betrachting van het leven volgens de geboden van het geloof, hetgeen waken is. De tijd van de aanvaarding, die de mens onbekend is, en de staat, worden aangeduid met: Gij weet de dag niet, noch het uur, waarin de Zoon des mensen komen zal. Hij die in het goede is, dat wil zeggen, die volgens de geboden handelt, wordt voorzichtig genoemd, maar hij die in de erkentenissen van het ware is, en niet daarnaar handelt, wordt dwaas geheten. Ook elders wordt door de Heer gezegd bij Matthéüs: 'Een elk die Mijn woorden hoort en deze doet, die zal Ik vergelijken met een voorzichtig man, en een elk die Mijn woorden hoort, maar deze niet doet, die zal worden vergeleken met een dwaze man', (Matthéüs 7:24, 26).

Hemelse Verborgenheden 4652.

Hoe de overeenstemming is tussen de ziel en het lichaam of tussen de dingen die van de geest zijn, die binnen de mens is, en de dingen die van het lichaam zijn, die buiten hem zijn, kan duidelijk vaststaan uit de overeenstemming, de invloed en de verbondenheid van het denken en de waarneming, die van de geest zijn, en met de spraak en het gehoor, die van het lichaam zijn. Het denken van de sprekende mens is niets anders dan de spraak van zijn geest, en de waarneming van de spraak is niets anders dan het gehoor van zijn geest. Weliswaar verschijnt het denken, wanneer de mens spreekt, hem niet zoals een spraak, omdat die zich verbindt met de spraak van het lichaam en daarin is. En wanneer de mens iets hoort, schijnt de waarneming ervan voor hem nergens anders vandaan te komen dan door het gehoor in het oor. Vandaar komt het dat de meeste mensen die niet daarover hebben nagedacht, niet anders weten of elke zin is in de organen die van het lichaam zijn. Vandaar, als die organen door de dood ineenstorten, er niets van zin over is, terwijl toch dan de mens, dat wil zeggen zijn geest, in zijn eigenlijke sensitieve leven zelf komt. Dat het de geest is die spreekt en hoort kon voor mij duidelijk vaststaan uit de gesprekken met geesten. Hun spraak die aan mijn geest werd verbonden, viel in mijn innerlijke spraak, en vandaar in de overeenstemmende organen, en daar liep ze uit in een streven dat ik enige malen duidelijk bemerkte. Vandaar was hun spraak voor mij net zo luid hoorbaar als de spraak van de mens. Soms, wanneer geesten met mij spraken temidden van een gezelschap van mensen, meenden enigen van die geesten, omdat hun spraak zo luid hoorbaar was, dat zij ook door de aanwezigen daar werden gehoord. Maar er werd geantwoord dat dit niet het geval is, omdat hun spraak langs de inwendige weg in mijn oor invloeit, en de menselijke spraak langs de uitwendige weg. Daaruit blijkt hoe de geest met de profeten heeft gesproken, niet zoals een mens met een mens, maar zoals een geest met een mens, namelijk in hem, (Zacharias 1:9,13; 2:2,7; 4:1,4,5; 5:5,10; 6:4, en elders). Maar ik weet dat diegenen deze dingen niet kunnen begrijpen die niet geloven dat de mens een geest is, en het lichaam hem van dienst is tot daden van nut in de wereld. Zij die zich daarin hebben bevestigd, willen zelfs niet van enige overeenstemming horen, en als ze ervan horen, dan verwerpen ze het, omdat ze in een ontkennende staat zijn. Ja, ze worden er zelfs ook bedroefd over, dat iets aan het lichaam wordt ontnomen.

Hemelse Verborgenheden 4653.

De geesten die met het gehoor overeenstemmen, of die het gebied van het oor uitmaken, zijn diegenen die in een eenvoudige gehoorzaamheid zijn, namelijk diegenen die er niet over redeneren of iets zo is, maar, omdat het door anderen wordt gezegd dat iets zo is, ook geloven dat het zo is. Vandaar kunnen zij 'gehoorzamen' worden genoemd. Dat dezen zo zijn, komt omdat het gehoor zich tot de spraak verhoudt zoals het passieve tot zijn actieve, dus zoals iemand die een ander hoort spreken en daarin berust. Vandaar is ook in de gewone spreektaal naar iemand horen, 'gehoorzaam zijn', en naar de stem luisteren 'gehoorzamen'. De innerlijke dingen immers van het spreken van de mens hebben voor het merendeel hun oorsprong ontleend aan de overeenstemming. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de geest van de mens onder de geesten is die in het andere leven zijn. Hij denkt daar, wat de mens in het geheel niet weet en de lichamelijk mens ook niet wil weten. Er zijn tal van verschillen van de geesten die overeenstemmen met het oor, dat wil zeggen, met de functies en taken ervan. Er zijn er die betrekking hebben op de afzonderlijke orgaantjes daar, namelijk zij die op het uitwendige oor betrekking hebben, zij die het hebben op het vlies daar dat het trommelvlies wordt genoemd, op de innerlijke vliezen die de vensters worden genoemd, anderen op de hamer, de stijgbeugel, het aambeeld, de cylinders, het slakkenhuis, en er zijn er die betrekking hebben op nog innerlijker dingen, tot aan die gesubstantieerde dingen toe die dicht bij de geest zijn, en die welke tenslotte in de geest zijn. Ten laatste worden ze binnenst verbonden met hen die tot het inwendige gezicht behoren, van wie ze hierin worden onderscheiden dat ze niet zo'n onderscheidingsvermogen hebben, maar als het ware gedwee met hen instemmen.

Hemelse Verborgenheden 4654.

Er waren geesten bij mij die uitermate sterk in het denken invloeiden wanneer het ging over zulke dingen die van de voorzienigheid zijn, vooral wanneer ik dacht dat de dingen die ik verwachtte en verlangde, niet gebeurden. Door de engelen werd gezegd, dat het geesten waren die toen ze in het lichaam leefden en om de een of andere zaak baden en haar niet verkregen, daarover verontwaardigd werden, en zich daardoor ten aanzien van de voorzienigheid in twijfel brachten. Niettemin, als ze buiten die staat waren, deden ze toch hun plicht volgens dat wat anderen zeiden, dus waren zij in een eenvoudige gehoorzaamheid. Er werd gezegd dat zulke geesten tot het gebied van het uitwendige oor of van de oorschelp behoren. Zij verschenen ook daar toen ze met mij spraken.

Hemelse Verborgenheden 4655.

Bovendien werden vele malen geesten opgemerkt die dicht rondom het oor waren, en ook als het ware daarbinnen. Dat ze binnenin werden bemerkt, komt omdat het zo schijnt; het is in het andere leven de staat die de schijn bewerkt. Al deze geesten waren eenvoudig en gehoorzaam.

Hemelse Verborgenheden 4656.

Er was een geest die met mij sprak aan de linkeroorschelp, aan het achterliggende deel ervan, waar de optrekkende spieren van de oorschelp zijn. Deze zei mij dat hij tot mij gezonden was, om te zeggen dat hij niet in het minst nadenkt over de dingen die de anderen spreken, maar die slechts met de oren opvangt. Toen hij sprak, bulkte hij als het ware de woorden naar buiten en zei ook dat dit zijn manier van spreken was. Daaruit werd te weten gegeven dat er geen innerlijke dingen in zijn spraak waren, dus slechts weinig leven en dat er vandaar zo'n uitbulken was. Er werd gezegd dat zulke geesten die slechts weinig aandacht geven aan de betekenis van iets, diegenen zijn die tot het kraakbeenachtige en het benige deel van het uitwendige oor behoren.

Hemelse Verborgenheden 4657.

Er zijn geesten die enige malen met mij hebben gesproken, maar mompelend, en dit vrij dicht aan het linkeroor, alsof ze in het oor wilden spreken opdat niemand het zou horen. Maar het werd gegeven hun te zeggen dat dit in het andere leven niet past, omdat het openbaart dat ze fluisteraars in het leven van het lichaam zijn geweest, en vandaar met het karakter van het influisteren ook nu zijn doortrokken. Verscheidenen van hen zijn zodanig dat ze op de ondeugden en de gebreken van anderen letten, en ze aan hun genoten, als niemand het hoort, zeggen, of in hun oor fluisteren als zij tegenwoordig zijn. Zij zien alle dingen ongunstig en leggen die ook ongunstig uit en stellen zichzelf boven de anderen. Ze kunnen daarom geenszins worden toegelaten tot het samenzijn met de goede geesten, die zodanig zijn dat ze hun gedachten niet verbergen. Er werd gezegd dat niettemin in het andere leven zo'n manier van spreken luider klinkt dan een openlijke spraak.

Hemelse Verborgenheden 4658.

Tot de innerlijke dingen van het oor behoren diegenen die 'het gezicht' van het innerlijk gehoor hebben, en die gehoorzamen aan de dingen die de geest ervan daar dicteert, en die de opdrachten ervan op passende wijze tot uiting brengen. Hoe zij zijn werd ook getoond. Er werd een dof geruis gehoord, dat doordrong van beneden tegen de linkerzijde tot aan het linkeroor toe. Ik bemerkte dat het geesten waren die zich zo trachtten op te werken, maar ik kon nog niet weten hoedanig ze waren. Toen ze zich echter hadden opgewerkt, spraken ze met mij en zeiden dat ze logici en metafysici waren geweest, en dat ze hun denken in zulke dingen hadden ondergedompeld, zonder een ander einddoel te hebben dan om voor geleerden te gelden, en zo tot eerbewijzen en rijkdommen te komen. Ze jammerden dat ze nu een ellendig leven leidden, met als oorzaak dat ze die dingen zonder een ander nut hadden opgezogen, en zo hun redelijke door die dingen niet hadden vervolmaakt. Hun spreken was traag en klonk binnensmonds. Intussen sprak er een tweetal boven mijn hoofd met elkaar, en toen er werd gevraagd wie het waren, werd er gezegd dat een van hen in de geleerde wereld een uiterst vermaard iemand was, en het werd mij gegeven te geloven dat het Aristoteles was, wie de ander was werd niet gezegd. De eerstgenoemde werd toen in een staat gebracht waarin hij was geweest toen hij in de wereld leefde; eenieder kan immers gemakkelijk worden gebracht in de staat van zijn leven die hij in de wereld heeft gehad, omdat iedereen alle staten van zijn leven met zich meedraagt. Maar tot mijn verwondering plooide hij zich aan mijn rechteroor aan, en sprak daar schor, niettemin verstandig. Uit de betekenis van wat hij zei bemerkte ik dat hij van een volledig andere gemoedsaard was dan die scholastici die eerder waren opgedoken. Hij had namelijk vanuit zijn denken de dingen uitgebroed die hij geschreven had en daaruit zijn filosofische dingen voortgebracht. De termen die hij had uitgevonden en die hij aan de onderwerpen van zijn denken had opgelegd, waren de formules waarmee hij de innerlijke dingen had beschreven. Hij was ook aangespoord tot die dingen door een verkwikking van de aandoening ervan en door het verlangen om die dingen te weten die van het denken zijn. Tot zulke dingen aangespoord, had hij gehoorzaam de dingen gevolgd die zijn geest had gedicteerd. Daarom had hij zich aan het rechteroor genesteld, anders dan zijn aanhangers, die scholastici worden genoemd en die niet vanuit het denken tot de termen komen, maar uit de termen tot het denken komen, dus langs de tegengestelde weg. Verscheidenen van hen gaan zelfs niet tot het denken, maar blijven slechts in de termen hangen en indien ze deze aanwenden, is het om al wat ze willen te bevestigen, en om aan valse dingen de gedaante van het ware op te drukken, volgens hun lust tot overreden. Vandaar zijn de filosofische dingen voor hen veeleer de middelen tot verdwazing dan de middelen tot wijs worden, en vandaar hebben ze duisternis in plaats van licht. Daarop sprak ik met hem over de analytische wetenschap en het werd gegeven te zeggen dat een klein kind in een half uur meer filosofisch, analytisch en logisch spreekt dan hij met boekdelen zou hebben kunnen beschrijven. De oorzaak hiervan is dat alle dingen van het denken en vandaar van de menselijke spraak analytische dingen zijn, waarvan de wetten vanuit de geestelijke wereld zijn. Iemand die kunstmatig vanuit termen wil denken, is niet ongelijk aan een danser die wil leren dansen vanuit de wetenschap van de bewegingsvezels en spieren. Als zijn gemoed daarin zou blijven vastzitten als hij danst, dan zou hij nauwelijks een voet kunnen bewegen. Toch beweegt hij zonder die wetenschap alle bewegingsvezels die rondom over zijn gehele lichaam zijn verspreid, en in gepaste aansluiting daarmee de longen, het middenrif, de zijden, de armen, de hals en de andere delen, waarvan de beschrijving van boekdelen vol nog niet voldoende is; eender is het gesteld met hen die vanuit termen willen denken. Hij stemde deze dingen toe en zei dat men, als men langs die weg leert, men in de omgekeerde orde voortgaat. Hij voegde eraan toe dat als iemand dwaas wil worden, hij op die manier moet voortgaan; maar laat hij in ieder geval toch voortdurend aan het nut denken, vanuit het innerlijke. Daarop toonde hij mij wat voor idee hij had gehad over de Hoogste Godheid, namelijk dat hij zich Hem had voorgesteld met een menselijk aangezicht, het hoofd omringd met een stralende cirkel; en dat hij nu weet dat de Heer die Mens zelf is, en dat de stralende cirkel het Goddelijke uit Hem is en dit vloeit niet alleen in de hemel in, maar ook het heelal schikt en regeert. Hij voegde eraan toe dat wie de hemel schikt en regeert, ook het heelal schikt en regeert, omdat het ene niet van het andere kan worden gescheiden. Hij zei ook dat hij slechts aan één God had geloofd, en dat men Zijn hoedanigheden en attributen even zovele namen had gegeven als andere mensen verschillende goden hebben vereerd. Er verscheen mij een vrouw die haar hand uitstrekte en die zijn wang wilde strelen; toen ik mij daarover verwonderde zei hij dat toen hij nog in de wereld was, zo'n vrouw vaak was verschenen en hem als het ware de wang streelde en dat haar hand mooi gevormd was. De engelgeesten zeiden dat zulke vrouwen soms aan hen die in de oude tijden leefden, zijn verschenen, en door hen Palladen werden genoemd en dat zij aan hem verscheen, uit de geesten die, toen ze als mensen in die oude tijden leefden, zich in de ideeën hadden verlustigd en aan het denken de vrije loop hadden gelaten, maar zonder filosofie. Omdat zulke geesten bij hem waren en zich aan hem verlustigden omdat hij dacht uit het innerlijke, vertoonden zij op uitbeeldende wijze zo'n vrouw. Tenslotte gaf hij te kennen wat voor idee hij had gehad over de ziel of de geest van de mens die hij pneuma noemde, namelijk dat het een onzichtbaar levenskrachtig iets was, zoals iets van ether. Hij zei ook dat hij had geweten dat zijn geest na de dood zou leven, omdat het zijn innerlijk wezen was, dat niet kan sterven omdat het denken kan. Hij had daarover niet duidelijk onderscheiden kunnen denken, maar slechts duister, omdat hij daarover nergens anders vandaan enige kennis had gehad dan vanuit zichzelf, en slechts een beetje ook vanuit de Ouden. Overigens is Aristoteles onder de verstandige geesten in het andere leven en velen van zijn aanhangers zijn onder de dwazen.

Hemelse Verborgenheden 4659.

Eerder werd gezegd, (4652) dat de mens een geest is en dat het lichaam hem van dienst is voor de nutten in de wereld. Verder ook dat de geest het inwendige van de mens is en het lichaam het uitwendige van hem. Zij die niet begrijpen hoe het gesteld is met de geest en het lichaam van de mens, kunnen daarom in de mening verkeren dat zo de geest binnen het lichaam woont, en dat het lichaam hem als het ware omgordt en bekleedt. Maar men moet weten dat de geest van de mens in het lichaam is, in het geheel en in elk deel ervan, en dat hij de zuiverder substantie ervan is, zowel in de bewegingsorganen als in de gevoelsorganen ervan, en overal elders; en dat het lichaam het stoffelijke is dat overal aan de geest is vastgehecht, aangepast aan de wereld waarin hij dan is. Dit wordt daaronder verstaan dat de mens een geest is en het lichaam hem van dienst is voor de nutten in de wereld en dat de geest het inwendige van de mens is, en het lichaam het uitwendige van hem. Daaruit blijkt ook dat de mens na de dood eender in een actief en sensitief leven is en ook in de menselijke vorm zoals in de wereld, maar in een meer volmaakte.

Hemelse Verborgenheden 4692.

'En zij deden nog daaraan toe hem te haten over zijn dromen en over zijn woorden', (Genesis 37:8); dat dit een nog grotere verachting en een nog grotere afkeer betekent vanwege de prediking van het ware, hier namelijk aangaande het Goddelijk Menselijke van de Heer, staat vast uit de betekenis van daaraan toedoen, zijnde te meer; uit de betekenis van haten, hetgeen is verachten en zich afkeren, (4681); uit de betekenis van de droom, wat de prediking is, (4682, 4685); en uit de betekenis van de woorden, wat de ware dingen zijn. Dat de woorden de ware dingen zijn, komt omdat het gehele Woord in de hemel is vanuit de Heer. Daarom betekenen de woorden in de inwendige zin de ware dingen, en het Woord in het algemeen al het Goddelijk Ware. Wat de zaak zelf aangaat, het is het hoogste onder de ware dingen, wat de Kerk die het geloof heeft gescheiden van de naastenliefde, voornamelijk veracht en waarvan zij zich afkeert, ten aanzien hiervan dat het Menselijke van de Heer Goddelijk is. Allen die van de Oude Kerk zijn geweest en de naastenliefde niet van het geloof hebben gescheiden, hebben geloofd dat de God van het heelal de Goddelijke Mens was, en dat Hij het Goddelijk Zijn was; vandaar noemden zij Hem Jehovah. Zij wisten dit van de Oudsten, voorts eveneens omdat Hij aan verscheidene van hun broeders als de Mens was verschenen. Zij wisten ook dat alle rituele en uitwendige dingen van hun Kerk Hem uitbeeldden. Maar zij die van het afgescheiden geloof zijn geweest, hebben dat niet kunnen geloven, omdat zij niet hebben kunnen begrijpen hoe het Menselijke Goddelijk kon zijn en dat de Goddelijke Liefde dit bewerkte. Van alles wat zij immers niet begrepen vanuit enige voorstelling die door de uitwendige zinlijke dingen van het lichaam was opgevat, meenden zij dat het van geen waarde was. Het van de naastenliefde gescheiden geloof brengt dit met zich mee; want het inwendige van de doorvatting wordt bij hen gesloten, omdat er niet enig tussenliggende bestaat waardoor er invloed is. De Joodse Kerk die daarop volgde, heeft weliswaar geloofd dat Jehovah Mens en eveneens God was, omdat Hij aan Mozes en aan de profeten als Mens was verschenen, daarom noemden zij iedere engel die verscheen Jehovah; toch hebben zij van Hem geen andere voorstelling gehad dan de heidenen hadden van hun goden, waarboven de Joden Jehovah God verkozen omdat Hij wonderen kon doen, (4299); niet wetende dat Jehovah de Heer was in het Woord, (2921, 3035); en dat het Zijn Goddelijk Menselijke was hetwelk al hun rituele dingen uitbeeldden. Ten aanzien van de Messias of de Christus dachten zij niet iets anders dan dat Hij de grootste profeet zou zijn, groter dan Mozes en de grootste koning, groter dan David, Die hen met verbazingwekkende wonderen in het land Kanaän zou binnenleiden. Ten aanzien van Zijn hemels Rijk wilden ze niets horen, en dit omdat ze niets anders dan wereldse dingen vatten; zij waren immers gescheiden van de naastenliefde. De Christelijke Kerk echter aanbidt weliswaar het Menselijke van de Heer als Goddelijk in de uitwendige eredienst, vooral in het Heilig Avondmaal, omdat Hij heeft gezegd dat het brood daar Zijn lichaam was en de wijn Zijn bloed, maar zij maken Zijn Menselijke niet Goddelijk in de leer. Zij maken immers een onderscheid tussen de goddelijke natuur en de menselijke natuur; dit ook met als oorzaak dat de Kerk is afgebogen van de naastenliefde tot het geloof en tenslotte tot het afgescheiden geloof; en omdat zij het Menselijke van de Heer niet als Goddelijk erkennen, ergeren zich velen en loochenen Hem met het hart, (4689). Terwijl het toch hiermee aldus is gesteld dat het Goddelijk Menselijke van de Heer is het Goddelijk Bestaande uit het Goddelijke Zijn, (4687), en dat Hijzelf het Goddelijke Zijn is, want het Goddelijke Zijn en het Goddelijk Bestaande zijn één, zoals de Heer ook duidelijk leert bij Johannes: 'Jezus zei tot Filippus: Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend; die Mij heeft gezien die heeft de Vader gezien; gelooft gij niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is, (Johannes 14:9,10,11), en eveneens elders. Het Goddelijk Bestaande immers is het Goddelijke Zelf, voortgaande uit het Goddelijke Zijn, en in beeld is het de Mens, omdat de hemel, waarvan het het al is, de Grootste Mens uitbeeldt, zie: (4687), en aan het einde van de hoofdstukken, waar gehandeld wordt over de overeenstemming van alle dingen die bij de mens zijn met de Grootste Mens, is getoond. De Heer is weliswaar zoals een ander mens geboren en heeft van de moeder een zwak menselijke gehad, maar de Heer heeft dit menselijke geheel en al uitgedreven, dermate dat Hij niet langer de zoon van Maria was, en Hij heeft in Zich het Menselijke Goddelijk gemaakt, wat daaronder wordt verstaan dat Hij verheerlijkt is en Hij heeft eveneens aan Petrus, Jakobus en Johannes getoond dat Hij de Goddelijke Mens was, toen Hij van gedaante werd veranderd.

Hemelse Verborgenheden 4696.

En ziet, de zon en de maan; dat dit het natuurlijk goede en het natuurlijk ware betekent, staat vast uit de betekenis van de zon, wat het hemels goede is, waarover, (1529, 1530, 2120, 2495, 2441, 3636, 3643, 4060); en uit de betekenis van de maan, of het ware, waarover, (1529, 1530, 2495). De zon betekent in de hoogste zin de Heer, omdat Hij als de Zon verschijnt aan diegenen in de hemel die in de hemelse liefde zijn. De maan betekent in de hoogste zin eveneens de Heer, omdat Hij als de Maan verschijnt aan diegenen in de hemel die in de geestelijke liefde zijn; ook is het al van het licht van de hemel daaruit. Daarom is het licht uit de Zon daar het hemelse van de liefde of het goede, en is het licht uit de Maan daar het geestelijke van de liefde of het ware. Hier is dus de zon het natuurlijk goede en de maan het natuurlijk ware…

Hemelse Verborgenheden 4697.

Dat sterren de erkentenissen van het goede en ware betekent, staat vast uit de betekenis van sterren, dit zijn dus de erkentenissen van het goede en het ware. Dat de sterren in het Woord deze betekenen, komt omdat zij kleine schijnselgevers zijn die 's nachts lichten en dan uit zich in onze atmosfeer lichtvonken uitzenden, net zoals de erkentenissen de dingen die van het goede en ware zijn. Dat met de sterren die erkentenissen worden aangeduid, kan vaststaan uit verscheidene plaatsen in het Woord, zoals bij Jeremia: 'Jehovaj zei, Die de zon tot een licht van de dag geeft, de inzettingen der maan en der sterren tot een licht van de nacht, Die de zee beweegt dat haar golven bruisen', (Jeremia 31:35).Hier wordt gehandeld over de Nieuwe Kerk; met de zon geven tot een licht van de dag, wordt het goede van de liefde en van de naastenliefde aangeduid; en met de inzettingen van de maan en van de sterren tot een licht van de nacht, het ware en de erkentenissen. Eender bij David: 'Jehovah, Die de grote schijnselgevers heeft gemaakt, de zon tot heerschappij in de dag, de maan en de sterren tot heerschappij in de nacht', (Psalm 136: 7,8,9). Wie de inwendige zin van het Woord niet kent, zal geloven dat onder de zon hier de zon van de wereld wordt verstaan, en onder de maan en de sterren, de maan en de sterren, maar daaruit rijst geen geestelijke en hemelse zin op, terwijl toch het Woord in de afzonderlijke dingen hemels is. Daaruit blijkt eveneens dat het de goede dingen van de liefde en de naastenliefde zijn en de ware dingen van het geloof met de erkentenissen ervan, die worden aangeduid. Dit geldt ook voor wat er in het eerste hoofdstuk van Genesis staat, waar over de nieuwe schepping van de hemelse mens wordt gehandeld: 'God zei: Er zij schijnselgevers in het uitspansel der hemelen, om onderscheid te maken tussen de dag en de nacht, en zij zullen zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en tot jaren; en zij zullen zijn tot schijnselgevers in het uitspansel der hemelen, om licht te geven op aarde; en het geschiedde aldus. En God maakte de twee grote schijnselgevers, de grote schijnselgever om te heersen des daags, en de kleine schijnselgever om te heersen des nachts, en de sterren; en God stelde ze in het uitspansel der hemelen om licht te geven op de aarde en om te heersen in de dag en in de nacht, en om onderscheid te maken tussen het licht en tussen de duisternis', (Genesis 1:13, 14, 15, 16, 17, 18), zie ook: (30 tot 38). Bij Matthéüs: 'Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de machten der hemelen zullen bewogen worden', (Matthéüs 24:29). Daar wordt met de zon en de maan de liefde en de naastenliefde, of het goede en het ware aangeduid, en met de sterren de erkentenissen, zie: (4060). Omdat daar over de laatste dag of de laatste staat van de Kerk wordt gehandeld, wordt, 'dat de zon zal verduisterd worden en de maan haar schijnsel niet zal geven', aangeduid, dat dan het goede van de liefde en van de naastenliefde zal vergaan, en met 'dat de sterren van de hemel zullen vallen', dat ook de erkentenissen van het goede en van het ware zullen vergaan. Dat die dingen worden aangeduid, blijkt uit de profetische dingen van het Woord, waar soortgelijke dingen worden gezegd ten aanzien van het laatste van de Kerk; zoals bij Jesaja: 'Ziet, de dag van Jehovah zal komen, een wrede, om het land te stellen tot woestheid, en de zondaars zal Hij daaruit verderven, want de sterren der hemelen en hun gesternten zullen met hun licht niet lichten; de zon zal verdonkerd worden in haar opgang, en de maan zal haar licht niet doen glanzen', (Jesaja 13:9, 10). Bij Joël: 'De dag van Jehovah is nabij, de zon en de maan zijn zwart geworden, en de sterren hebben haar glans ingetrokken', (Joël 3:14, 15). Bij Ezechiël: 'Ik zal, wanneer Ik u zal hebben uitgeblust, de hemelen bedekken, en Ik zal hun sterren zwart maken, Ik zal de zon met een wolk bedekken, en de maan zal haar schijnsel niet doen lichten; alle schijnselgevers des lichts in de hemel zal Ik over u zwart maken, en Ik zal een duisternis geven over uw land', (Ezechiël 32:7). Bij Johannes: 'De vierde engel bazuinde, en geslagen werd het derde deel van de zon, en het derde deel van de maan, en het derde deel van de sterren, opdat het derde deel derzelve zou verduisterd worden, en de dag niet zou lichten voor zijn derde deel, en de nacht eender', (Apocalyps 8:12). Dat de sterren de erkentenissen van het goede en het ware zijn, blijkt bovendien uit deze plaatsen; bij Daniël: 'Vanuit de ene hoorn van de bok der geiten groeide één hoorn van gering af, en groeide zeer tegen het zuiden, en tegen de opgang, en tegen het sierlijke, en groeide tot aan de heiren der hemelen, en hij wierp ter aarde van het heir, en van de sterren en hij vertrad ze', (Daniël 8:9, 10); en bij Johannes: 'De grote draak trok met zijn staart het derde deel der sterren des hemels, en wierp ze op de aarde', (Apocalyps 12:4). Dat hier niet sterren worden verstaan, is duidelijk; bij Daniël en bij Johannes wordt gehandeld over de staat van de Kerk in de laatste tijden. Eender bij David: 'Jehovah telt het getal der sterren, Hij noemt ze allen bij namen', (Psalm 147:3). Bij dezelfde: 'Looft Jehovah, zon en maan, looft Hem, alle gij sterren des lichts', (Psalm 148:4). Bij Johannes: 'Er werd een groot teken gezien in de hemel, een vrouw, omgeven van de zon en de maan onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren', (Apocalyps 12:1). Omdat met sterren de erkentenissen van het goede en het ware worden aangeduid, worden daarmee de leerstellige dingen van de Kerk aangeduid, want deze zijn de erkentenissen. Het leerstellige met betrekking tot het geloof dat gescheiden is van de naastenliefde in de laatste tijden, wordt zo met een ster beschreven bij Johannes: 'De derde engel bazuinde, en er viel vanuit de hemel een grote ster, brandende zoals een fakkel, en zij viel op het derde deel van de rivieren, en op de bronnen der wateren; de naam der ster wordt alsem geheten; en vele mensen stierven in de wateren, omdat zij bitter waren geworden', (Apocalyps 8:10,11). De wateren die door die ster bitter waren geworden, zijn de ware dingen; en de rivieren en de bronnen der wateren zijn daaruit het inzicht en de wijsheid, vanuit het Woord. Dat de wateren de ware dingen zijn, zie: (2702, 3058, 3424); dat de rivieren het inzicht zijn, (3051); en dat de fonteinen de wijsheid vanuit het Woord zijn, zie: (2702, 3424).

Hemelse Verborgenheden 4733.

… Dat de erkenning en de aanbidding van het Goddelijk Menselijke van de Heer het leven van de godsdienst is, blijkt uit hetgeen eerder, zie: (4731) is gezegd; en ook hieruit, dat de mensen zodanig zijn dat ze datgene willen vereren waarover ze enig begrip kunnen hebben en er over kunnen denken en er enig idee over kunnen vormen. De zinlijke mens echter die uitsluitend geregeerd wordt door de zintuigen en zo een bepaald zintuiglijk beeld heeft, wil Hem ook niet vereren tenzij er het Goddelijke in is. Dit is algemeen voor het menselijk geslacht, vandaar vereren de heidenen afgodsbeelden, waarvan zij geloven dat het Goddelijke daarin is, anderen echter mensen na hun dood, van wie zij geloven dat zij of goden of heiligen zijn. Niets immers kan bij de mens worden opgewekt, tenzij er dat is wat zijn zintuigen beweegt. Zij die zeggen dat ze een opperwezen erkennen waarvan ze zich geen bepaalde voorstelling kunnen maken, erkennen voor het merendeel geen God, maar in plaats daarvan de natuur, omdat ze deze begrijpen. Zeer velen van de ontwikkelden onder de Christenen zijn zo, ook doordat zij niet geloven dat het menselijke van de Heer, Goddelijk is. Opdat dus de mensen die zich zozeer van het Goddelijke hebben verwijderd, en in zo'n mate lichamelijk zijn geworden, niet hout en stenen zouden vereren en niet enig mens na de dood, en zo in diens plaats een of andere duivel, en niet God Zelf, omdat ze Hem niet op enige wijze zouden kunnen doorvatten, en zo het al van de Kerk te gronde zou gaan, en met de Kerk het menselijk geslacht, heeft het Goddelijke zelf het Menselijke willen aannemen en dit Goddelijk willen maken. Laten de ontwikkelden zich dus daarvoor wachten, over het Menselijke van de Heer te denken en niet tegelijk te geloven dat het Goddelijk is; indien zij anders doen, ergeren ze zich en tenslotte geloven ze niets meer.

Hemelse Verborgenheden 4735.

… Bij de Ouden betekende het vlees en het bloed het menselijk eigene, omdat het menselijke uit vlees en bloed bestaat, Vandaar zei de Heer tot Simon: 'Gezegend zijt gij, want vlees en bloed heeft u dat niet onthuld, maar Mijn Vader Die in de hemelen is', (Matthéüs 16:17). Dus is het vlees en het bloed, met het brood en de wijn in het Heilig Avondmaal aangeduid, het Menselijk eigene van de Heer; het eigene zelf van de Heer, hetwelk Hij Zich met eigen macht heeft verworven, is Goddelijk. Zijn eigene vanuit de ontvangenis was dat wat Hij vanuit Zijn Vader Jehovah had en het was Jehovah Zelf; vandaar was het eigene hetwelk Hij Zich in het Menselijke heeft verworven, Goddelijk. Het is het Goddelijk eigene in het Menselijke hetwelk vlees en bloed wordt genoemd; het vlees is Zijn Goddelijk Goede, (3813), het bloed is het Goddelijk Ware van het Goddelijk Goede. Het Menselijke van de Heer kan, nadat het verheerlijkt of Goddelijk is gemaakt, niet als menselijk worden opgevat, maar zoals de Goddelijke Liefde in de menselijke vorm; en dit nog meer dan de engelen, die, wanneer zij verschijnen, zoals zij door mij werden gezien, evenals vormen van liefde en naastenliefde verschijnen onder de menselijke gedaante, en dit uit de Heer….

Hemelse Verborgenheden 4791.

De tong verleent toegang tot de longen en eveneens tot de maag, ze beeldt dus als het ware de voorhof uit tot geestelijke en hemelse dingen; tot de geestelijke dingen omdat ze de longen bedient en vandaar de spraak; tot de hemelse dingen, omdat ze de maag bedient, die aan het bloed en aan het hart de voedingsmiddelen verschaft, (zie 3635, 3883-3895). De tong stemt daarom in het algemeen overeen met de aandoening van het ware, of met diegenen in de Grootste Mens die in de aandoening van het ware zijn, en daarna in de aandoening van het goede vanuit het ware. Zij die het Woord van de Heer liefhebben en vandaar kennis van het ware en het goede verlangen, behoren tot die streek. Er zijn echter verschillen: er zijn er die tot de tong zelf behoren, anderen tot het strottenhoofd en tot de luchtpijp. Anderen tot de keel of ook tot het tandvlees en weer anderen tot de lippen. Er is immers bij de mens zelfs niet het kleinste waarmee geen overeenstemming is. Dat zij die in de aandoening van het ware zijn tot die streek behoren, in brede zin verstaan, is meermalen te ervaren gegeven en dit door een duidelijke invloed, nu eens in de tong en dan weer in de lippen en het werd ook gegeven met hen te spreken. Het werd waargenomen dat ook sommigen overeenstemmen met de innerlijke dingen van de tong en van de lippen en sommigen met de uiterlijke dingen. De werking van hen die alleen de uiterlijke ware dingen met de aandoening opnemen, maar niet de innerlijke, zonder deze echter te verwerpen, heb ik niet in de innerlijke maar in de uiterlijke delen van mijn tong gevoeld.

Hemelse Verborgenheden 4792.

Omdat spijs en voeding met de geestelijke spijs en voeding overeenstemt, stemt vandaar de smaak overeen met het begrijpen en de aandoening ervan. De geestelijke spijs is de wetenschap, het inzicht en de wijsheid, vanuit deze immers leven geesten en engelen en hieruit worden zij eveneens gevoed. Ze verlangen ernaar en hebben trek, zoals mensen die hongerig zijn, naar spijs. Vandaar stemt de eetlust overeen met dat verlangen. En, wat wonderlijk is, door die spijs groeien zij ook op; de kleine kinderen immers die overlijden, verschijnen in het andere leven niet anders dan als kleine kinderen, en ze zijn ook kleine kinderen voor wat het verstand betreft. Maar naar gelang ze in inzicht en wijsheid groeien, verschijnen ze niet als kleine kinderen, maar als gevorderd in leeftijd en tenslotte als volwassenen. Ik heb met sommigen gesproken die als kleine kinderen waren gestorven, en ze vertoonden zich aan mij als jonge mensen, omdat ze toen inzicht hadden verworven. Daaruit blijkt wat geestelijke spijs en voeding is.

Hemelse Verborgenheden 4793.

Omdat de smaak overeenstemt met de doorvatting en de aandoening van weten, van verstaan en wijs zijn, en in die aandoening het leven van de mens is, wordt het daarom niet aan enige geest of engel toegestaan, in de smaak van de mens in te vloeien, want dit zou hetzelfde zijn als invloeien in zijn leven dat hem eigen is. Niettemin zijn er rondzwervende geesten die uit de helse bende zijn en verderfelijker zijn dan de anderen, die, omdat ze in het leven van het lichaam tot een gewoonte hadden gemaakt om binnen te gaan in de aandoeningen van de mens teneinde hem te schaden, ook in het andere leven die begeerte houden. Dezen trachten op elke wijze binnen te gaan in de smaak bij de mens. Als ze daarin zijn binnengegaan nemen ze bezit van de innerlijke dingen, namelijk van het leven van zijn denken en aandoeningen, want zij stemmen, zoals gezegd, overeen, en de dingen die overeenstemmen, werken als één samen. Heden ten dage worden zeer velen door hen bezeten, er zijn immers heden ten dage innerlijke bezetenheden, niet echter, zoals in vroeger tijden, uiterlijke. De innerlijke bezetenheden gebeuren door zulke geesten en hoe zij zijn, kan vaststaan als men let op het denken en de aandoeningen, vooral op de innerlijke bedoelingen die men vreest te openbaren. Deze zijn bij sommige zo waanzinnig, dat als deze niet in bedwang werden gehouden door de uitwendige banden, zoals reputatie, winst, roem en vrees voor het leven en de wet, ze zich meer dan de bezetenen zelf in moorden en roven zouden storten. Wie en hoe die geesten zijn, door wie de innerlijke dingen van zulke mensen bezeten zijn, zie: (1983). Opdat ik zou weten hoe het hiermee is gesteld, werd het hun toegestaan om te trachten in de smaak bij mij binnen te gaan, wat ze ook met de grootste ijver probeerden; en toen werd mij gezegd dat als ze tot de smaak doordrongen ze ook de innerlijke dingen in bezit zouden nemen. De oorzaak hiervan is dat de smaak door overeenstemming van die innerlijke dingen afhangt. Maar dit werd alleen zo toegestaan dat ik zou weten hoe het met de overeenstemming van de smaak is gesteld. Ze werden echter meteen van daar weggejaagd. Die verderfelijke geesten proberen dit voornamelijk om alle inwendige banden te slaken, die de aandoeningen zijn van het goede en het ware, van het rechtvaardige en het redelijke, de vrees voor de goddelijke wet, en de schaamte om het gezelschap en het vaderland te schaden. Zijn deze inwendige banden geslaakt dan is de mens door zulke geesten bezeten. Wanneer ze zich niet op deze wijze met hardnekkige inspanning in de innerlijke dingen kunnen begeven, proberen ze het door magische kunsten, waarvan er in het andere leven vele zijn, die in de wereld volslagen onbekend zijn. Hierdoor verdraaien ze feitelijke dingen bij de mens, en wenden alleen die aan die schandelijke begeerten begunstigen. Zulke inbeslagnemingen kunnen niet worden vermeden, tenzij de mens in de aandoening van het goede is en vandaar in het geloof in de Heer. Het werd eveneens getoond hoe ze verjaagd werden. Toen ze namelijk meenden naar de innerlijke dingen van het hoofd en de grote hersenen door te dringen, werden ze daar langs de uitscheidingswegen afgevoerd, en vandaar naar de uitwendige dingen van de huid. Daarna werd gezien dat ze werden neergeworpen in een kuil waarin vloeibaar vuil was. Ik ben ingelicht dat zulke geesten overeenstemmen met de vuile kleine putjes in de buitenste huid, waar de schurft ontstaat, ze stemmen dus overeen met schurft.

Hemelse Verborgenheden 4794.

De geest, of de mens na de dood, heeft alle gewaarwordingen die hij had toen hij in de wereld leefde, namelijk het gezicht, het gehoor, de reuk en de tast. Niet echter de smaak, maar in plaats daarvan iets overeenkomstigs dat aan de reukzin is toegevoegd. Dat hij geen smaak heeft, is opdat hij niet in de smaak van de mens kan binnengaan en zo diens innerlijk dingen in bezit nemen. Bovendien, opdat die zin hem niet verwijdert van het verlangen om te weten en wijs te zijn, dus van de geestelijke eetlust.

Hemelse Verborgenheden 4795.

Hieruit kan ook vaststaan waarom de tong een dubbele taak is toegewezen, namelijk de taak om de spraak van dienst te zijn en om de voeding van dienst te zijn. Voorzover ze immers de voeding van dienst is, stemt ze overeen met de aandoening van de ware dingen te weten, te begrijpen en daarin wijs te zijn. Het woord wijsheid (sapientia) of wijs zijn (sapere), komt af van het woord smaak (sapor); en voorzover zij de spraak van dienst is, stemt ze overeen met de aandoening van de ware dingen te denken en ernaar te handelen.

Hemelse Verborgenheden 4796.

Als de engelen zich zichtbaar vertonen, verschijnen al hun innerlijke aandoeningen helder vanuit hun aangezicht en blinken daaruit op. Het aangezicht is dus de uitwendige vorm en het representatieve beeld ervan. Een ander aangezicht hebben dan dat van zijn aandoeningen is in de hemel niet mogelijk. Zij die een ander aangezicht voorliegen worden uit het gezelschap geworpen. Daaruit blijkt dat het aangezicht overeenstemt met alle innerlijke dingen in het algemeen, zowel met de aandoeningen van iemand als met zijn denken, of met de dingen die van de wil en met de dingen die van het verstand zijn bij de mens. Vandaar ook worden in het Woord met het aangezicht en met aangezichten, de aandoeningen aangeduid; en dat de Heer de aangezichten over iemand verheft, dat Hij Zich vanuit de goddelijke Aandoening, die van de liefde is, over hem erbarmt.

Hemelse Verborgenheden 4797.

De veranderingen in de staat van hun aandoeningen verschijnen ook in het aangezicht van de engelen op duidelijk zichtbare wijze. Als ze in hun eigen gezelschap zijn, dan verschijnt hun aangezicht als dat van zichzelf, maar wanneer ze in een ander gezelschap komen, dan worden hun aangezichten veranderd volgens de aandoeningen van het goede en het ware van dat gezelschap. Maar toch is hun werkelijk eigen aangezicht zoals de basis dat in al die veranderingen wordt herkend. Ik heb de opeenvolgende wisselingen gezien volgens de aandoeningen van de gezelschappen waarmee zij verbonden waren. Iedere engel is immers in een bepaalde streek van de Grootste Mens, en is zo op een algemene wijze en in de breedte verbonden met allen die in dezelfde streek zijn, hoewel hij in dat deel van die streek is waarmee hij eigenlijk overeenstemt. Ik heb gezien dat hun aangezichten wisselden door veranderingen van de ene grens van de aandoening tot de andere, maar het werd waargenomen dat evenwel hetzelfde aangezicht in het algemeen werd behouden, zodat steeds de heersende aandoening met de wisselingen ervan opblonk. Zo werden de aangezichten van de volle aandoening in de breedste zin getoond. Wat nog wonderlijker is, ook werden de veranderingen van de aandoeningen vanaf de kindertijd tot aan de volwassen leeftijd toe getoond door de wisselingen van het aangezicht. Het werd te kennen gegeven hoeveel het in deze leeftijd van de kindertijd had aangehouden en dat deze het menselijke zelf ervan was; bij het kleine kind immers is de onschuld in de uitwendige vorm, en de onschuld is het menselijke zelf. Immers hierin vloeit de liefde en de naastenliefde uit de Heer in zoals in een vlak. Wanneer de mens wordt wederverwekt en wijs wordt, wordt de onschuld van de kindertijd die uitwendig was, inwendig. Vandaar komt het dat de echte wijsheid geen andere woonplaats heeft dan in de onschuld, (2305, 2306, 3183), [3994]. Ook kan niemand dan alleen hij die iets van onschuld heeft, in de hemel binnengaan, volgens de woorden van de Heer: 'Tenzij gij wordt zoals de kinderkens, gij zult in het koninkrijk der hemelen niet binnengaan',(Matthéüs 18:3; Marcus 10:15).

Hemelse Verborgenheden 4798.

Uit de aangezichten kan men ook de boze geesten kennen, want al hun begeerten of boze aandoeningen zijn aan hun aangezichten ingeprent; en uit de aangezichten kan men eveneens weten met welke hellen ze verbonden zijn. Er zijn immers zeer vele hellen, alle onderscheiden naar de geslachten en soorten van de begeerten van het boze. In het algemeen zijn hun aangezichten, wanneer ze in het licht van de hemel verschijnen, bijna zonder leven, vaal zoals een lijkenkleur, bij sommigen zwart, en bij sommigen monsterachtig. Ze zijn immers de vormen van haat, wreedheid, arglist en huichelarij. Maar in hun eigen schijnsel, als ze onder elkaar zijn, verschijnen ze, als gevolg van hun fantasie, anders.

Hemelse Verborgenheden 4799.

Er waren geesten bij mij uit een ander wereldrond waarover elders, van wie het aangezicht afweek van de aangezichten van de mensen van onze wereld. Het was vooruitstekend, vooral rondom de lippen, en bovendien flexibel. Ik sprak met hen over hun manier van leven en de wijze van omgang met elkaar. Ze zeiden dat ze onderling vooral spraken door wisselingen van het aangezicht, voornamelijk rondom de lippen, en dat ze de aandoeningen uitdrukten door de delen die van het aangezicht zijn rondom de ogen, zodat hun omgeving daaruit ten volle, zowel wat ze dachten als wat ze wilden, kon begrijpen. Ze trachten mij dit ook te tonen door een invloed in mijn lippen door middel van verschillende vouwen en buigingen er rondom heen. Maar ik kon de veranderingen niet opnemen, omdat mijn lippen niet van kind af aan in zulke dingen waren ingewijd, niettemin kon ik door de verbinding van hun denken onderkennen wat ze zeiden. Dat echter de spraak in het algemeen door de lippen kan worden uitgedrukt, was voor mij duidelijk uit de vele reeksen van spiervezels die met elkaar verweven, in de lippen liggen Als deze zouden worden los gewikkeld en zich zo ontplooid en vrij zouden bewegen, zouden daar tal van wisselingen zichtbaar zijn, die aan hen bij wie deze spiervezels op elkaar geperst zijn, onbekend zijn. Dat hun spraak daar zodanig was, komt daarvandaan dat zij niet kunnen veinzen, of iets anders denken en iets anders met het aangezicht tonen. Ze leven immers onder elkaar in zo'n oprechtheid dat ze hoegenaamd niets voor hun omgeving verbergen. Dezen weten dan terstond wat ze denken, willen, hoe ze zijn en ook wat ze gedaan hebben. De volbrachte daden immers zijn bij hen die oprecht zijn, in het geweten. Vandaar kunnen ze door de anderen op het eerste gezicht worden onderkend door de gelaatstrekken van hun innerlijk of hun gemoed. Ze toonden mij dat ze het aangezicht niet dwingen, maar het vrij laten gaan, anders dan bij hen die van jongs af daaraan gewend zijn te veinzen, dus anders te spreken en te handelen dan te denken en te willen. Het aangezicht van dezen wordt samengetrokken, opdat het gereed is om een wisseling te ondergaan zoals hun sluwheid het ingeeft. Al wat de mens wil verbergen, trekt zijn aangezicht samen, waarna het vanuit dit samengetrokkene wordt uitgerekt als iets naar voren wordt gebracht, dat als het ware, schijnbaar oprecht is. Toen ik in het Woord van het Nieuwe Testament over de Heer las, waren die geesten aanwezig en eveneens waren een aantal Christenen aanwezig, en het werd doorvat dat de laatstgenoemden binnen in zich ergernissen tegen de Heer koesterden, en eveneens dat ze die op een stilzwijgende wijze wilden overbrengen. Degenen die van een ander wereldrond waren, waren verwonderd dat zij zodanig waren, maar het werd gegeven hun te zeggen, dat ze in de wereld niet met de mond maar met het hart zodanig waren geweest, en dat er ook zijn die de Heer prediken, ook al zijn ze zodanig. Ze kunnen zelfs het gewone volk tot zuchten en soms tot tranen toe roeren vanuit de ijver van een geveinsde vroomheid. Hierbij delen zij hoegenaamd niets mee van de dingen die van het hart zijn. Ze verbaasden zich hierover dat er zo'n tweespalt kan bestaan tussen de innerlijke en de uiterlijke dingen, of tussen het denken en de spraak, en ze zeiden dat zij zo'n tweespalt in het geheel niet kennen en dat het hun onmogelijk is om iets anders met de mond te spreken en met het aangezicht te tonen dan volgens de aandoeningen van hun harten, en dat ze indien het anders was, uiteengescheurd zouden worden en verloren zouden gaan.

Hemelse Verborgenheden 4800.

Uiterst weinig mensen kunnen geloven dat er gezelschappen van geesten en engelen zijn waarmee de afzonderlijke dingen van de mens overeenstemmen, en ook, dat hoe meer gezelschappen er zijn, en hoe meer er in een gezelschap zijn, des te beter en des te sterker de overeenstemming is; een eensgezinde menigte heeft immers sterkte. Opdat ik zou weten dat dit zo is, werd getoond hoe zij werken op en invloeien in het aangezicht, hoe in de spieren van het voorhoofd en in die van de wangen, verder ook in die van de kin en de keel. Het werd aan hen die tot die streek behoorden gegeven in te vloeien en toen werden volgens hun invloed de afzonderlijke dingen gevarieerd. Enigen van hen spraken ook met mij, maar die wisten niet dat zij aan de streek van het aangezicht waren toegewezen, want aan welke streek ze zijn toegewezen, is voor geesten verborgen, niet echter voor de engelen.

Hemelse Verborgenheden 4801.

Iemand sprak met mij, die in de tijd toen hij in de wereld leefde, meer dan anderen de uiterlijke ware dingen van het geloof had geweten, maar niettemin niet een leven had geleid dat overeenkomt met de geboden van het geloof. Hij had immers alleen zichzelf liefgehad en anderen, bij zichzelf vergeleken, veracht. Hij had gelooft dat hij onder de eersten in de hemel zou zijn, maar omdat hij zodanig was, had hij geen andere mening van de hemel kunnen hebben, dan zoals van een werelds koninkrijk. Toen hij in het andere leven ontdekte dat de hemel geheel en al anders was, en dat diegenen de voornaamsten waren die zich niet boven anderen hadden gesteld, vooral zij die zich de barmhartigheid niet waardig hadden geacht en zich naar de verdienste genomen zich de laatsten hadden geacht, was hij zeer verontwaardigd. Hij verwierp daarop de dingen die in het leven van het lichaam van zijn geloof waren geweest. Hij streefde aanhoudend daarnaar diegenen geweld aan te doen die van de streek van de tong waren. Het werd gegeven zijn streven verscheidene weken lang te doorvoelen en vandaar eveneens te weten wie en hoe diegenen zijn die met de tong overeenstemmen, en wie degenen zijn die aan hen tegenovergesteld zijn.

Hemelse Verborgenheden 4802.

Er zijn ook zulke geesten die hoewel ze boos zijn, op een bepaalde manier het licht van de hemel toelaten en de ware dingen van het geloof opnemen, hierdoor hebben ze enig begrip van het ware. Ze nemen de ware dingen ook begerig op maar niet met het oogmerk om daar vervolgens naar te leven, maar om zich daarop te beroemen dat zij schijnen meer inzicht te hebben en meer de ogen van een lynx te hebben dan anderen. Het verstandelijke van de mens immers is zodanig dat het de ware dingen kan opnemen, maar de ware dingen worden hun niet toegeëigend, tenzij ze volgens die ware dingen leven. Als het verstandelijke van de mens niet zodanig was zou hij niet kunnen worden hervormd. Zij die in de wereld zodanig zijn geweest, namelijk dat ze de ware dingen hebben begrepen en toch een leven van het boze hebben geleefd, zijn ook zo in het andere leven, maar daar misbruiken ze hun vermogen van de ware dingen te begrijpen om te heersen. Daar weten ze immers dat ze door de ware dingen verbinding hebben met enige hemelse gezelschappen; ze kunnen dus bij de bozen zijn en kunnen zich laten gelden, want de ware dingen brengen in het andere leven macht met zich mee, maar omdat ze een leven van het boze leiden, zijn ze in de hel. Ik heb met een tweetal dat in het leven van het lichaam zodanig was geweest, gesproken, en deze verwonderden zich dat ze in de hel waren, terwijl ze toch door overreding de ware dingen van het geloof hadden geloofd. Maar hun werd gezegd dat het licht bij hen waardoor zij de ware dingen verstaan, een licht is, zodanig als dat van de winter in de wereld, waarin de voorwerpen met hun schoonheid en met hun kleuren eveneens verschijnen als in het licht van de zomer, maar dat niettemin alle dingen in het eerstgenoemde licht verstard zijn en niets liefelijks en niets van blijdschap wordt getoond. Dit komt omdat het einddoel van het begrijpen van de ware dingen het pronken was geweest en vandaar ter wille van zichzelf. Als de sfeer van hun einddoelen zich verheft naar de innerlijke hemelen, tot de engelen daar, door wie enig en alleen de einddoelen worden doorvat, kan dit niet door hen worden verdragen, maar wordt teruggeworpen, vandaar komt het dat zij in de hel waren. Hieraan werd toegevoegd dat zulke geesten in oude tijden meer dan de overigen 'slangen van de boom der kennis' werden genoemd, omdat ze wanneer ze vanuit het leven redetwisten, tegen de ware dingen spreken. Ze zijn zoals een vrouw die bekoorlijk is van aangezicht maar toch een afschuwelijke stank verspreidt en daarom overal waar ze komt uit de gezelschappen wordt teruggeworpen. In het andere leven stinken dezen ook inderdaad als ze bij de gezelschappen van engelen komen; dit ruiken ze ook zelf als ze de engelen naderen. Hieruit kan vaststaan wat het geloof is zonder het leven van het geloof.

Hemelse Verborgenheden 4803.

Het volgende is de vermelding waard, want het is in de wereld volslagen onbekend; de staten van de goede geesten en de engelen worden aanhoudend veranderd en vervolmaakt. Zo worden ze opgeheven in de meer innerlijke dingen van de streek waarin ze zijn, en dus in edeler functies. Er is immers in de hemel een voortdurende zuivering en om zo te zeggen een nieuwe schepping. Niettemin is het hiermee zo gesteld dat nooit enige engel tot in het eeuwige een volstrekte volmaaktheid kan bereiken; de Heer alleen is volmaakt; in Hem en vanuit Hem is alle volmaaktheid. Zij die met de mond overeenstemmen, willen aanhoudend spreken, want in het spreken vinden zij het toppunt van lust. Wanneer dezen worden vervolmaakt, worden ze daartoe gebracht om niets anders te spreken dan wat voor de genoten, het algehele welzijn, de hemel en de Heer bevorderlijk is. Het verkwikkelijke zo te spreken neemt bij hen voor zoveel toe als de lust vergaat zichzelf bij het spreken voor ogen te hebben en naar wijsheid te streven vanuit hun eigene.

Hemelse Verborgenheden 4804.

Er zijn zeer vele gezelschappen in het andere leven die de gezelschappen van de vriendschap worden genoemd. Ze zijn samengesteld uit hen die in het leven van het lichaam de verkwikking van de conversatie boven elke andere verkwikking hebben verkozen, en die degenen waarmee ze zich onderhielden, hebben liefgehad, zonder zich er in het minst om te bekommeren of die mensen goed dan wel boos waren, als ze maar onderhoudend waren. Dus waren ze noch met het goede, noch met het kwade bevriend. Zij die zodanig zijn geweest in het leven van het lichaam, zijn ook zo in het andere leven; ze sluiten zich aaneen alleen vanuit het plezier van de omgang met anderen. Verscheidene van zulke gezelschappen zijn bij mij geweest, maar op een afstand. Ze verschenen voornamelijk een weinig naar rechts boven het hoofd. Het werd gegeven hun aanwezigheid waar te nemen door een gevoel van verstarring en afstomping, en doordat mijn eigen aangename gevoel dat ik toen had, verdween. De aanwezigheid immers van zulke gezelschappen brengt dit teweeg, waar ze komen, nemen ze van de anderen het aangename weg, en, wat wonderlijk is, ze eigenen het zich toe. Ze keren dan de geesten die bij de anderen zijn af en leiden hen naar zichzelf toe. Zo dragen ze het verkwikkelijke van de ander op zichzelf over, en omdat ze daardoor voor diegenen die in het goede zijn, hinderlijk en schadelijk zijn, worden ze derhalve door de Heer daarvan afgehouden dicht bij de hemelse gezelschappen te komen. Daaruit werd te weten gegeven hoeveel schade ten aanzien van het geestelijk leven een vriendschap de mens berokkent, indien de persoon en niet het goede wordt beschouwd. Weliswaar kan eenieder met een ander bevriend zijn, niettemin moet hij het allermeest bevriend zijn met het goede.

Hemelse Verborgenheden 4805.

Er zijn ook gezelschappen met innerlijke vriendschap, die niet het uitwendig verkwikkelijke van een ander wegnemen en op zichzelf overbrengen, maar het inwendig verkwikkelijke, of zijn geluksgevoel vanuit de aandoening dat geestelijke dingen hem geven. Dezen zijn vooraan aan de rechterzijde dicht boven de lagere aarde, en sommigen ervan een weinig daarboven. Ik heb enige malen gesproken met hen die beneden waren, en toen vloeiden zij die boven waren, gemeenschappelijk in. Dezen waren in het leven van het lichaam zodanig geweest dat ze van harte diegenen hadden liefgehad die binnen hun gemeenschappelijk samenzijn waren geweest en elkaar ook in broederschap wederkerig hadden omhelsd. Ze hadden van zichzelf geloofd dat zij alleen levend en in het licht waren, en dat diegenen die zich buiten hun gezelschap bevonden, naar verhouding niet levend en niet in het licht waren. Omdat zij zodanig waren, meenden ze ook dat de hemel van de Heer alleen bestond uit de weinigen waaruit hun groep bestond. Het werd echter gegeven hun te zeggen dat de hemel van de Heer onmetelijk is en bestaat uit elk volk en elke taal, en dat daar allen zijn die in het goede van de liefde en het geloof zijn geweest. Het werd getoond dat zij die in de hemel zijn, betrekking hebben op alle streken van het lichaam ten aanzien van de uiterlijke en de innerlijke dingen, maar dat ze indien ze voorbij streefden aan de dingen die met hun leven overeenstemmen, niet de hemel konden hebben, vooral niet als ze de anderen die buiten hun gezelschap waren, verdoemden. Hun gezelschap is dan een gezelschap van innerlijke vriendschap, die zoals gezegd, zodanig is dat ze anderen beroven van het gelukzalige van de geestelijke aandoening, wanneer ze hen naderen. Ze beschouwen hen immers als niet uitverkoren en als niet levend, welke gedachte, wanneer die wordt overgebracht, droefenis veroorzaakt, die echter volgens de wet van de orde in het andere leven, tot henzelf terugkeert.

Hemelse Verborgenheden 4906.

… Dat verbranden wordt gezegd met betrekking tot de uitroeiing van het goede staat vast uit verscheidene plaatsen in het Woord. Dit komt daarvandaan dat het vuur en de vlam in de geestelijke zin het goede is en vandaar is de warmte de aandoening van het goede; en in de tegenovergestelde zin is het vuur en de vlam het boze, en vandaar is de warmte de aandoening van het boze, (1297, 1861, 2446). Het goede is ook daadwerkelijk een geestelijk vuur, waar vanuit de geestelijke warmte is die levend maakt; en het boze is een vuur en daaruit de warmte die verteert. Dat het goede van de liefde het geestelijk vuur is en dat de aandoening van dat goede de geestelijke warmte is, kan voor hem die oplet en dit overdenkt, klaarblijkend vaststaan. Indien hij immers daarover nadenkt vanwaar de mens het levensvuur en de levenswarmte heeft, dan zal hij inzien dat die vanuit de liefde zijn. Zodra immers de liefde ophoudt, wordt de mens ook koud, en hoe meer hij in de liefde is, des te meer wordt hij warm. Indien de levenskracht van de mens niet uit die oorsprong was, zou hij geenszins het leven kunnen hebben. Maar dat vuur of die geestelijke warmte, dat het leven maakt, wordt tot een verbrandend en verterend vuur bij de bozen. Het wordt immers bij hen in zo'n vuur verkeerd. Bij de van rede verstoken dieren vloeit de geestelijke warmte ook in en maakt het leven, maar een leven volgens de opneming in hun organische vormen, vandaar hebben zij de kennis en de aandoeningen meegeboren, zoals de bijen en de overige dieren.

Hemelse Verborgenheden 4931.

Er is al eerder duidelijk gemaakt dat de algehele hemel één mens weergeeft met zijn afzonderlijke organen, ledematen en inwendige delen; en dit omdat de hemel de Heer weergeeft. De Heer immers is het al in alle dingen van de hemel en wel dermate dat de hemel in de eigenlijke zin het goddelijk Goede en het goddelijk Ware is, die uit de Heer zijn. Vandaar komt het dat de hemel als het ware in zoveel gebieden is onderscheiden als er inwendige delen, organen en ledematen van de mens zijn en hiermee is ook de overeenstemming. Indien er niet zo'n overeenstemming van de mens met de hemel was, en door de hemel met de Heer, zou de mens zelfs niet één enkel ogenblik blijven bestaan. Al die dingen worden in hun verband gehouden door de invloeiing. Maar al die gebieden hebben betrekking op twee rijken, namelijk op het hemels en het geestelijk rijk. Het eerstgenoemde rijk, namelijk het hemelse, is het rijk van het hart in de Grootste Mens en het laatstgenoemde, namelijk het geestelijk rijk, is het rijk van de long daar, net zoals in de mens. In alle en de afzonderlijke dingen in hem regeren het hart en de long. Die twee rijken worden op wonderbaarlijke wijze verbonden, die verbinding wordt ook uitgebeeld in de verbinding van het hart en de long bij de mens, en in de verbinding van de werkingen van beide in de afzonderlijke leden en inwendige delen. Wanneer de mens een embryo is, of wanneer hij nog in de baarmoeder is, is hij in het rijk van het hart, maar als hij uit de baarmoeder is gekomen, komt hij daarmee in het rijk van de long. En als hij zich door de ware dingen van het geloof naar het goede van de liefde laat voortleiden, keert hij uit het rijk van de long terug naar het rijk van het hart van de Grootste Mens. Zo komt hij dan opnieuw in de baarmoeder en wordt wedergeboren, en dan worden die twee rijken eveneens bij hem verbonden, maar in de omgekeerde volgorde. Tevoren immers was het rijk van het hart bij hem onder de heerschappij van de longen, dat wil zeggen, tevoren heerste bij hem het ware van het geloof, maar daarna heerst het goede van de naastenliefde. Dat het hart overeenstemt met het goede van de liefde en de long met het ware van het geloof, zie: (3635, 3883, 3895).

Hemelse Verborgenheden 4932.

Zij die in de Grootste Mens met de handen en armen en eveneens met de schouders overeenstemmen, zijn diegenen die in de macht zijn door het ware van het geloof vanuit het goede. Zij immers die in het ware van het geloof vanuit het goede zijn, zijn in de macht van de Heer, zij kennen immers aan Hem alle macht toe en geen aan zichzelf. Hoe meer ze aan zichzelf geen macht toekennen, niet met de mond maar met het hart, in des te groter macht zijn zij. Vandaar worden engelen machten en mogendheden genoemd.

Hemelse Verborgenheden 4933.

Dat de handen, de armen en de schouders overeenstemmen met de macht in de Grootste Mens, komt omdat de krachten en de machten van het gehele lichaam en van al zijn inwendige delen daarop betrekking hebben, want het lichaam oefent zijn krachten en machten uit door de armen en de handen. Vandaar komt het ook dat in het Woord met de handen, de armen en de schouders de machten worden aangeduid. Dat ze met de handen worden aangeduid, zie: (878, 3387); dat ze met de armen worden aangeduid, blijkt uit verschillende plaatsen, zoals uit deze: 'Wees de arm elke morgen', (Jesaja 33:2); 'De Heer Jehovih komt in de sterke, en Zijn arm zal voor Hem heersen', (Jesaja 40:10); 'Dit werkt Hij door de arm van Zijn sterkte', (Jesaja 44:12); 'Mijn armen zullen de volken richten', (Jesaja 51:5); 'Trek sterkte aan arm van Jehovah', (Jesaja 51:9); 'Ik zag rondom en er was niemand die hielp, daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt', (Jesaja 63:5); 'Vervloekt is diegene die op de mens vertrouwt en vlees tot zijn arm stelt', (Jeremia 17:5); 'Ik heb gemaakt de aarde, de mens en het beest door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekte arm', (Jeremia 27:5; 32:17); 'Moabs hoorn is afgesneden en zijn arm is verbroken', (Jeremia 48:25); 'Ik breek de armen van de koning van Egypte, daarentegen zal ik de armen van de koning van Babel versterken', (Ezechiël 30:22,24,25); 'Jehovah breek de arm van de goddelozen', (Psalm 10:15); 'Naar de grootheid van Uw arm, die de zonen van de dood overig zijn', (Psalm 79:11); 'Uitgeleid uit Egypte door een sterke hand en door een uitgestrekte arm', (Deuteronomium 7:19; 11:2,3; 26:8; Jeremia 32:21; Psalm 136:12). Hieruit kan ook vaststaan dat met de rechterhand in het Woord de hogere macht wordt aangeduid en met 'zitten aan de rechterzijde van Jehovah', de Almacht, (Matthéüs 26:63,64; Lukas 22:69; Markus 14:61,62; 16:19).

Hemelse Verborgenheden 4934.

Er verscheen aan mij een naakte arm, naar voren en naar binnen gebogen. Deze had zo'n grote kracht en bracht zo'n grote verschrikking met zich mee, dat ik daar niet alleen van huiverde, maar dat het mij toescheen dat ik als het ware tot het allerkleinste en ten aanzien van de binnenste dingen, verbrijzeld zou kunnen worden. Hij was onweerstaanbaar. Deze arm verscheen aan mij twee maal en daaruit werd te weten gegeven dat de armen de sterkte betekenen en de handen de macht; ook werd een warmte gevoeld die van die arm uitstroomde.

Hemelse Verborgenheden 4935.

Die naakte arm vertoont zich zichtbaar in verschillende standen en volgens die stand jaagt hij schrik aan, en in de stand waarvan hiervoor sprake was, een ongelooflijke schrik. Het schijnt immers alsof hij in één ogenblik merg en been kan verbrijzelen. Zij die in het leven van het lichaam weinig vrees kenden, worden niettemin in het andere leven door deze arm in de grootste schrik gebracht.

Hemelse Verborgenheden 4936.

Enige malen verschenen er geesten die stokken hadden en er werd gezegd dat het magiërs waren. Ze zijn vooraan aan de rechterzijde, ver weg, diep in holen. Zij die verderfelijker magiërs zijn geweest worden daar dieper opgeborgen. Ze schijnen zich zelf toe stokken te hebben; ook vormen ze door fantasieën verschillende soorten stokken en ze geloven dat ze daarmee wonderen kunnen doen. Ze menen dat er kracht in de stokken is gelegen, omdat het de stok is waarop de rechterhand en de arm steunt, die door de overeenstemming de sterkte en de macht zijn. Daaruit werd het voor mij duidelijk waarom de Ouden aan de magiërs stokken toekenden. De oude heidenen immers hadden dit van de uitbeeldende Oude Kerk, waarin de stok of staf, evenals de handen de macht betekenden, (zie 4876); en omdat die de macht betekenden, werd het aan Mozes bevolen dat hij, wanneer wonderen moesten geschieden, de stok of de hand zou uitstrekken, (Exodus 4:17,20; 8:1-11, 12-16; 9:23; 10:3-21; 14:21,26,27; 17:5,6,11,12; Numeri 20:7-10).

Hemelse Verborgenheden 4937.

Soms vertonen ook de helse geesten vanuit hun fantasie een schouder, waardoor ze maken dat de krachten worden teruggekaatst, en er ook niet doorheen kunnen gaan, maar dit geldt alleen voor hen die in een zodanige fantasie zijn. Ze weten immers dat de schouder overeenstemt met alle macht in de geestelijke wereld. Met de schouder wordt ook in het Woord alle macht aangeduid, zoals blijkt in deze plaatsen: 'Gij hebt verbroken het juk van zijn last en de stok van zijn schouder', (Jesaja 8:3). 'Gij verdringt met de zijde en met de schouder en gij stoot met uw hoornen', (Ezechiël 34:21). 'Gij zult hem de gehele schouder splijten', (Ezechiël 29:6,7). 'Opdat zij Jehovah dienen met één schouder', (Zefanja 3:9). 'Een knaap is ons geboren en het vorstendom zal op Zijn schouder zijn', (Jesaja 9:50). 'Ik zal de sleutel van het huis van David op Zijn schouder geven', (Jesaja 22:22).

Hemelse Verborgenheden 4938.

Zij die in de Grootste Mens overeenstemmen met de voeten, de voetzolen en de hielen, zijn degenen die natuurlijk zijn. Met de voeten in het Woord worden de natuurlijke dingen aangeduid, (2162, 3147, 3761, 3986, 4280). Met de voetzolen worden de lagere natuurlijke dingen aangeduid en met de hielen de laagste natuurlijke dingen. De hemelse dingen immers maken in de Grootste Mens het hoofd uit, de geestelijke dingen het lichaam en de natuurlijke de voeten. In deze orde volgen ze ook op elkaar. Ook worden de hemelse dingen, die de hoogste zijn, begrensd in de geestelijke dingen, die de middelste zijn, en de geestelijke dingen in de natuurlijke, die de laatste zijn.

Hemelse Verborgenheden 4939.

Toen ik eens tot de hemel werd opgeheven, scheen het mij toe alsof ik daar was met het hoofd, maar met mijn lichaam beneden, en met de voeten nog lager. Hieruit kon opmaken hoe de hogere en de lagere dingen bij de mens overeenstemmen met de dingen die in de Grootste Mens zijn, en hoe het ene invloeit in het andere. Het hemelse namelijk, dat het goede van de liefde en het eerste van de orde is, vloeit in het geestelijke in, wat het ware daaruit is, en het tweede van de orde is. Tenslotte het natuurlijke, wat het derde van de orde is. Daaruit blijkt dat de natuurlijke dingen zijn zoals de voeten waarop de hogere dingen steunen. Het is ook de natuur waarin de dingen worden begrensd die van de geestelijke wereld en die welke van de hemel zijn. Vandaar komt het dat de gehele natuur het uitbeeldende theater is van het Rijk van de Heer, en dat de afzonderlijke dingen daar iets uitbeelden, (zie 2758, 3483). De natuur blijft bestaan vanuit de invloeiing volgens die orde en kan zonder die invloed zelfs niet één ogenblik blijven bestaan.

Hemelse Verborgenheden 4940.

Op een andere keer werd ik, terwijl ik omgeven werd door een engelenkolom, in de plaatsen van de lagere dingen neergelaten, en het werd mij gegeven tot de zin toe te doorvatten dat zij die in de aarde van de lagere dingen waren, overeenstemmen met de voeten en met de voetzolen; die plaatsen zijn ook onder de voeten en de voetzolen. Ik heb daar ook met hen gesproken; ze zijn zodanig dat ze in het natuurlijk verkwikkelijke zijn geweest en niet in het geestelijke. Over de lagere aarde, zie: ( 4728).

Hemelse Verborgenheden 4941.

In die plaatsen zijn ook degenen die alles aan de natuur hebben toegeschreven en slechts weinig aan het Goddelijke. Ik heb daar met hen gesproken, en toen van de goddelijke voorzienigheid sprake was, kenden zij alle dingen aan de natuur toe. Toch leggen diegenen daar geleidelijk die beginselen af en trekken de beginselen van het ware aan, als ze daar een bepaalde tijd zijn vastgehouden en een goed zedelijk leven hebben geleid.

Hemelse Verborgenheden 4942.

Toen ik daar was hoorde ik ook in een kamer een geluid alsof er aan de andere zijde van de wand mensen waren die wilden inbreken. Degenen die daar waren werden zeer verschrikt omdat ze meenden dat het rovers waren. Er werd gezegd dat zij die daar waren in zo'n vrees worden gehouden, zodat ze van boze dingen worden afgehouden, omdat vrees voor sommigen het middel tot verbetering is.

Hemelse Verborgenheden 4943.

In de lagere aarde onder de voeten en de voetzolen zijn ook diegenen die verdienste hebben gesteld in hun weldaden en werken. Er zijn er daar voor wie het schijnt alsof ze hout zagen; de plaats waar ze zijn is behoorlijk koud en het schijnt hun toe alsof ze zich warmte verwerven door hun arbeid. Ik heb ook met hen gesproken en het werd gegeven hun te zeggen of ze niet uit deze plaats wilden weggaan, waarop ze zeiden dat ze dit nog niet door hun arbeid hadden verdiend. Maar als die staat is doorgemaakt worden ze daaruit gehaald. Dezen zijn ook natuurlijk, omdat het heil willen verdienen niet geestelijk is en bovendien stelden ze zichzelf boven de anderen; sommigen van hen verachten ook de anderen. Indien ze niet méér vreugde dan de overigen in het andere leven ontvangen, zijn ze verontwaardigd tegen de Heer. Daarom, wanneer ze hout zagen, verschijnt soms als het ware iets van de Heer onder het hout en dit vanwege de verontwaardiging. Maar omdat ze een vroom leven hebben geleid en vanuit onwetendheid zo hebben gedaan, waarin iets van onschuld was, worden daarom soms engelen tot hen gezonden, die hen vertroosten. Bovendien verschijnt aan hen van boven, van de linkerzijde soms als het ware een schaap; bij het zien daarvan ontvangen ze ook troost.

Hemelse Verborgenheden 4944.

Zij die van de wereld uit een christelijke groepering komen en een goed zedelijk leven hebben geleid en iets van naastenliefde jegens de naaste hebben gehad, maar zich slechts weinig om geestelijke dingen hebben bekommerd, worden voor het merendeel tot plaatsen onder de voeten en de voetzolen gezonden. Ze worden daar gehouden totdat ze de natuurlijke dingen waarin ze zijn geweest, afleggen en zich van de geestelijke en hemelse dingen doordrenken, voor zoveel ze dit volgens hun leven kunnen. Wanneer ze zich van deze dingen hebben doordrenkt, worden ze vandaar opgeheven tot de hemelse gezelschappen. Ik heb er soms zien oprijzen en zag hun blijdschap toen ze in het hemelse licht kwamen.

Hemelse Verborgenheden 4945.

De ligging van de plaatsen onder de voeten is nog niet te weten gegeven; het zijn er zeer vele, en deze zijn onderling streng onderscheiden. In het algemeen worden ze 'de aarde van de lagere dingen' genoemd.

Hemelse Verborgenheden 4946.

Er zijn sommigen die zich in het leven van het lichaam daarvan hadden doordrenkt dat de mens zich niet moet bekommeren om de dingen die van de inwendige mens zijn, dus om de geestelijke dingen, maar alleen om de dingen die van de uitwendige mens zijn, of om de natuurlijke dingen. De oorzaak hiervan is dat de innerlijke dingen de verkwikkelijke dingen van hun leven verstoren en dit onverkwikkelijk maken. Dezen werken op de linkerknie en iets boven de knie aan de voorkant, en eveneens op de rechtervoetzool. Ik sprak met hen in hun verblijf; ze zeiden dat ze in het leven van het lichaam hadden gemeend dat alleen de uitwendige dingen leven en dat ze niet hadden begrepen wat het inwendige was. Ze hadden dus de natuurlijke dingen geweten, niet echter wat het geestelijke is. Maar het werd gegeven hun te zeggen dat ze daardoor ontelbare dingen voor zich hadden afgesloten, die vanuit de geestelijke wereld hadden kunnen invloeien, als ze de innerlijke dingen hadden erkend en zo in de voorstellingen van hun denken hadden toegelaten. Verder werd het gegeven te zeggen dat er in elke voorstelling van het denken ontelbare dingen zijn, die voor de mens, vooral voor de natuurlijke mens, niet verschijnen, tenzij zoals één enkelvoudig iets, terwijl er toch eindeloos vele dingen zijn die vanuit de geestelijke wereld invloeien, die bij de geestelijke mens het hogere inzicht geven, waaruit hij kan zien en ook doorvatten of iets al dan niet waar is. Omdat ze hieraan twijfelden, werd dit door levende ondervinding getoond. Er werd voor hen één idee uitgebeeld, die ze zagen als één enkelvoudig iets, dus als een duister punt; zoiets wordt in het licht van de hemel moeiteloos uitgebeeld. Toen die idee werd ontvouwd en tevens hun innerlijk gezicht werd geopend, lag dit open zoals een heelal dat tot de Heer leidt. Er werd gezegd dat dit zo is in elk idee van het goede en het ware, namelijk dat dit een beeld is van de gehele hemel, omdat dit uit de Heer is, die het AL van de hemel is, of datgene zelf wat de hemel wordt genoemd.

Hemelse Verborgenheden 4947.

Onder de voetzolen zijn ook diegenen die in het leven van het lichaam voor de wereld hebben geleefd en zich naar hun eigen zin, hebben verlustigd in zulke dingen die van de wereld zijn, en ervan hebben gehouden luisterrijk te leven, maar slechts vanuit de uitwendige begeerte of die van het lichaam, niet echter uit de inwendige of die van het gemoed. Ze hadden zich immers niet uit hoogmoed boven anderen gesteld, hoewel ze in een hoge rang waren geplaatst. Dat ze dus zo hadden geleefd, was vanuit het lichaam gedaan; daarom hebben dezen ook de leerstellige dingen van de Kerk niet verworpen, nog minder zich daartegen bevestigd. In hun hart zeiden ze van die dingen dat ze juist zijn, omdat zij die het Woord bestuderen, het weten. Bij sommigen die zodanig zijn, zijn de innerlijke dingen naar de hemel toe geopend, waarin dan geleidelijk de hemelse dingen worden ingezaaid, namelijk: de gerechtigheid, de rechtschapenheid, de vroomheid, de naastenliefde, de barmhartigheid; en daarna worden zij in de hemel geheven.

Hemelse Verborgenheden 4948.

Zij echter die in het leven van het lichaam niets anders vanuit hun innerlijk gedacht en gedaan hebben dan de dingen die van zichzelf en van de wereld zijn, hebben voor zich elke weg of elke invloeiing vanuit de hemel afgesloten, want de eigenliefde en die van de wereld zijn tegenovergesteld aan de hemelse liefde. Diegenen van hen die tevens in wellusten of in een weelderig leven, dat met innerlijke geslepenheid verbonden was, hebben geleefd, zijn onder de rechter voetzool, maar diep daar, dus onder de aarde van de lagere dingen, waar de hel van dezen is. In hun woonplaatsen is niets dan vuilnis en het schijnt hun zelf ook toe alsof ze vieze kleding dragen. Ze stemmen immers met een zodanig leven overeen; daar wordt de stank geroken van allerlei vuilnis volgens de geslachten en soorten van het leven. Daar verblijven velen die in de wereld in hoog aanzien zijn geweest.

Hemelse Verborgenheden 4949.

Er zijn er heel wat die verblijven hebben onder de voetzolen en met wie ik soms gesproken heb. Ik zag sommigen van hen die probeerden op te klimmen, en het werd eveneens gegeven het pogen van hun opklimmen te voelen, en dit tot aan de knie toe, maar ze vielen terug. Het wordt dus voor de fysieke zintuigen uitgebeeld. Zo is dus de uitbeelding als enigen uit hun verblijven naar hogere begeren, zoals deze geesten die begeerden naar de verblijven te komen van hen die in de streek van de knieën en de dijen zijn. Mij werd gezegd dat diegenen zodanig zijn die anderen bij zichzelf vergeleken hebben veracht, daarom willen ze ook oprijzen, en niet alleen door de voet tot de dij, maar ook, indien ze zouden kunnen, boven het hoofd; niettemin vallen ze terug. Ze zijn op een bepaalde manier stompzinnig, want een zodanige aanmatiging blust het licht van de hemel uit en verstikt het en daarmee dus ook het inzicht. Daarom verschijnt de sfeer die hen omgeeft, zoals een dik bezinksel.

Hemelse Verborgenheden 4950.

Onder de linkervoet een weinig naar links, zijn de geesten die alles aan de natuur hebben toegeschreven, niettemin hadden ze wel een Opperwezen van het heelal beleden, die de Schepper is van alle dingen die tot de natuur behoren. Maar er werd onderzocht of ze aan enig Opperwezen van het heelal of aan een Hoogste Godheid hadden geloofd, die alle dingen geschapen had. Maar vanuit hun denken dat aan mij was verbonden, werd doorvat dat wat zij geloofden, zoals iets onbezields was, waarin niets van leven was. Hieruit kon vaststaan dat ze niet de Schepper van het heelal, maar de natuur hadden erkend. Ze zeiden ook dat ze geen voorstelling konden hebben van een levende Godheid.

Hemelse Verborgenheden 4951.

Onder de hiel, enigszins naar achteren, is op grote diepte een hel gelegen, de tussenruimte verschijnt zoals leeg. Daar zijn de boosaardigsten. Zij vorsen in het geheim de geestesgesteldheid uit van mensen met de bedoeling om te schaden en ze belagen heimelijk om hen te verderven. Dit is voor hen het verkwikkelijke van het leven geweest. Ik heb hen gadegeslagen; ze gieten het venijn van hun boosaardigheid uit naar hen die in de wereld der geesten zijn en ze prikkelen hen die daar zijn door allerlei geslepenheden. Zij zijn innerlijk boosaardig en verschijnen daar als het ware in mantels maar dragen soms iets anders. Ze worden vaak gestraft en dan dieper neergelaten en als het ware met een wolk oversluierd; dit is de sfeer van boosaardigheid die door hen wordt uitgewasemd. Vanuit die diepte wordt soms een tumult als van een slachting gehoord. Ze kunnen anderen bewegen tot het storten van tranen en ook kunnen ze vrees aanjagen. Deze gewoonte hebben ze in het leven van het lichaam in zich opgenomen, omdat ze zich bij zieken en eenvoudigen hadden bevonden met het doel om schatten te verkrijgen. Zij hadden deze mensen gedreven tot het storten van tranen en daardoor tot barmhartigheid bewogen, en hadden hen, als ze deze bezittingen zo niet verkregen, vrees aangejaagd. Zodanig zijn voor het merendeel diegenen die zo tal van huizen hebben geplunderd ten behoeve van de kloosters. Er werden ook sommigen waargenomen die op een gemiddelde afstand zijn, maar het schijnt dezen toe alsof ze in een kamer zitten en beraadslagen. Zij zijn eveneens boosaardig, maar niet in dezelfde graad.

Hemelse Verborgenheden 4952.

Sommigen van hen die natuurlijk zijn, zeiden dat ze niet weten wat ze zullen geloven, omdat eenieder zijn lot wacht volgens zijn leven en eveneens volgens het denken vanuit de bevestigde beginselen. Maar hun werd geantwoord dat het genoeg voor hen zou zijn geweest als ze hadden geloofd dat God het is, die alle dingen bestiert en dat er een leven na de dood is, en vooral als ze niet hadden geleefd zoals een wild dier, maar zoals een mens, namelijk in de liefde tot God en in de liefde tot de naaste, dus in het ware en het goede, echter niet daartegen. Maar ze zeiden dat ze zo hadden geleefd, maar er werd opnieuw geantwoord dat ze in de uitwendige dingen zodanig waren verschenen, maar dat ze, als de wetten niet in de weg hadden gestaan, zich op het leven en de schatten van iedereen zouden hebben gestort, woester dan de wilde dieren. Opnieuw zeiden ze dat ze niet hadden geweten wat de liefde tot de naaste en wat het inwendige is, maar hun werd geantwoord dat ze die dingen niet hadden kunnen weten, omdat de eigenliefde en die van de wereld en de uitwendige dingen alle dingen van hun denken en wil in beslag hadden genomen.

Hemelse Verborgenheden 5006.

… Maar wat het is en wat het inhoudt dat het 'niet geestelijk natuurlijk ware' verbonden wilde worden met het 'geestelijk natuurlijk ware', is heden ten dage een verborgenheid, met voornamelijk als oorzaak dat weinigen zich er om bekommeren en willen weten wat het geestelijk ware is en wat het niet geestelijk ware. Ze bekommeren zich daar in die mate niet over dat zij nauwelijks het geestelijke willen horen noemen . Als het alleen maar wordt genoemd, komt er direct iets duisters over hen heen en dan ook iets droefgeestigs en het maakt hen misselijk en zo wordt het verworpen. Dat het zo gebeurt, werd mij ook getoond. Er waren geesten uit de christelijke wereld aanwezig toen het gemoed in zulke dingen was, en zij werden toen in die staat gebracht waarin zij in de wereld waren geweest. Deze geesten werden alleen al bij de gedachte aan het geestelijk goede en ware, niet slechts aangedaan met droefheid, maar ook uit afkeer door zo'n walging aangegrepen, dat ze zeiden bij zich iets eenders te voelen als dat wat in de wereld braken verwekt. Maar het werd gegeven hun te zeggen dat dit hieruit voortkwam dat hun aandoeningen slechts waren geweest in aardse, lichamelijke en wereldse dingen, en wanneer de mens alleen daarin is, walgt hij van de dingen die van de hemel zijn. Zij hadden de kerkgebouwen waar gepredikt werd weliswaar geregeld bezocht, maar niet vanuit enig verlangen om de dingen te weten die van de hemel zijn, maar vanuit een andere begeerte die zij hadden aangenomen uit de tijd dat zij nog kind waren. Daaruit bleek hoedanig de christelijke wereld heden ten dage is. De oorzaak is in het algemeen deze, dat de Christelijke Kerk heden ten dage het geloof-alleen predikt, niet echter de naastenliefde en zo de leer, niet echter het leven. Wanneer zij echter niet het leven predikt, komt de mens niet in de aandoening van het goede en wanneer hij niet in de aandoening van het goede is, is hij ook in geen aandoening van het ware. Vandaar komt het dat het tegen de verkwikking van het leven van de meesten indruist, van de dingen van de hemel iets meer te horen dan wat uit de kindertijd bekend is. Het is hier toch echter zo mee gesteld, dat de mens in de wereld is om daar door oefeningen te worden ingewijd in de dingen die van de hemel zijn, en dat zijn leven in de wereld nauwelijks als één ogenblik is ten opzichte van zijn leven na de dood; dit immers is eeuwig. Maar er zijn weinigen die geloven dat ze na de dood zullen leven en daarom eveneens zijn de hemelse dingen beuzelingen voor hen; maar dit kan ik verzekeren, dat de mens terstond na de dood in het andere leven is en dat daar zijn leven in de wereld geheel en al wordt voortgezet en zodanig is zoals het in de wereld is geweest. Dit kan ik verzekeren omdat ik het weet; ik heb immers met bijna allen gesproken met wie ik bekend ben geweest in het leven van het lichaam, nadat zij uit dit leven waren heengegaan. Vandaar werd mij door levende ondervinding te weten gegeven, hoedanig lot eenieder wacht, namelijk een lot volgens het leven van eenieder, maar zij die zodanig zijn, geloven zelfs dit niet. ...

Hemelse Verborgenheden 5050.

… ; hier moet nu worden gezegd welke gezelschappen het in de hemel of in de Grootste Mens zijn waarmee de lendenen overeenstemmen, en eveneens de met de lendenen samenhangende delen, die de geslachtsdelen worden genoemd. In het algemeen moet men weten dat de lendenen en de daarmee samenhangende delen overeenstemmen met de echtelijke liefde, en dus met die gezelschappen waar zulke geesten zich bevinden. Zij die daar zijn, zijn meer hemels dan de overigen, en leven meer dan de overigen in het verkwikkelijke van de vrede.

Hemelse Verborgenheden 5051.

In een rustige droom zag ik enkele bomen die geplant waren in een houten bak, waarvan de ene hoger was en de andere lager, en een tweetal was klein. Die lagere boom beviel mij het meest en intussen werd mijn gemoed vervuld van een allerliefelijkste rust, waarvan het mij onmogelijk is daarover iets te zeggen. Toen ik uit de droom ontwaakte sprak ik met hen die de droom over mij hadden gebracht; het waren engelgeesten, zie: (1977, 1979). Dezen zeiden wat door dat gezicht werd aangeduid, namelijk dat de echtelijke liefde werd aangeduid, met de grote boom als de echtgenoot, en de lagere boom de echtgenote en met het tweetal kleinere, de kinderen. Verder zeiden ze dat de allerliefelijkste rust die het gemoed aandeed, aangaf, hoedanig de liefelijkheid is van de vrede die degenen hebben die in het andere leven in de waarlijk echtelijke liefde hebben geleefd. Ze voegden eraan toe dat zodanig diegenen zijn die tot de streek van de dijen, vlak boven de knieën behoren, en dat zij die in een nog liefelijker staat zijn, tot de streek van de lendenen behoren. Er werd ook getoond dat er een verbinding door de voeten met de voetzolen en de hielen optreedt; dat er zo'n verbinding is, blijkt ook uit de grote zenuw in de dij, die haar vertakkingen uitzendt, niet slechts door de lendenen tot de delen die voor verwekking zijn bestemd en die de organen van de echtelijke liefde zijn, maar ook door de voeten naar de voetzolen en naar de hielen. Ook werd toen ontdekt wat in het Woord wordt verstaan onder de heupholte en de zenuw van de dij, die bij Jakob werd ontwricht, toen hij met de engel worstelde, (Genesis 32:25,31,32), zie ook hierover, (4280, 4281, 4314, 4315, 4316, 4317). Daarna verscheen er aan mij een grote hond, zo een als die welke Cerberus wordt genoemd bij de oudste schrijvers; hij had een huiveringwekkende open bek. Er werd gezegd dat een zodanige hond de bewaking betekent, dat de mens niet van de hemelse echtelijke liefde overgaat tot de liefde van de echtbreuk, die hels is. Het is immers de hemelse echtelijke liefde, wanneer de man met zijn echtgenote die hij allertederst liefheeft, en met de kinderen, tevreden in de Heer leeft. Vandaar heeft hij in de wereld een dieper gevoel van vreugde en in het andere leven de hemelse vreugde. Wanneer men echter van die liefde overgaat in het tegenovergestelde en zij vinden daarin een verkwikking die hun als het ware hemels toeschijnt, terwijl het toch hels is, dan vertoont zich zo'n hond die er als het ware voor waakt dat deze tegenovergestelde verkwikkelijkheden geen verbinding met elkaar hebben.

Hemelse Verborgenheden 5052.

Het is de binnenste hemel door welke de Heer de echtelijke liefde inboezemt. Zij die daar zijn, zijn meer dan de overigen in de vrede. De vrede in de hemelen is te vergelijken met de lente in de wereld, die alle dingen verkwikkelijk maakt, deze is het hemelse zelf in zijn oorsprong. De engelen daar, zijn de meest wijzen van allen en vanwege de onschuld verschijnen ze aan de anderen als kleine kinderen. Ze hebben ook de kleine kinderen zelfs veel meer lief dan hun voorvaders en moeders dat doen. Ze zijn bij de kleine kinderen aanwezig in de baarmoeder, en door hen zorgt de Heer dat de kleine kinderen daar gevoed en een juiste ontwikkeling krijgen; dus waken zij ook over hen die in verwachting zijn.

Hemelse Verborgenheden 5053.

Er zijn hemelse gezelschappen waarmee alle en de afzonderlijke voor de verwekking bestemde delen en organen in beide geslachten overeenstemmen. Die gezelschappen zijn van de andere onderscheiden, zoals ook die streek in de mens terdege onderscheiden en gescheiden is van de overige. Dat die gezelschappen hemels zijn, komt omdat de echtelijke liefde de fundamentele van alle liefden is, zie: ( 686, 2733, 2737, 2738). Ook munt zij uit boven de overige in het nut en vandaar in het verkwikkelijke, want de huwelijken zijn de kweekplaatsen van het gehele menselijke geslacht en eveneens de kweekplaatsen van het hemels Rijk van de Heer; de hemel is immers vanuit het menselijk geslacht.

Hemelse Verborgenheden 5054.

Zij die de kleine kinderen allertederst hebben liefgehad, zoals moeders met die liefde, zijn in het gebied van de baarmoeder en van de organen rondom, namelijk in die van de hals van de baarmoeder en van de eierstokken. Zij die daar zijn, zijn in het zoetste en zachtste leven en meer dan de anderen in een hemelse vreugde.

Hemelse Verborgenheden 5055.

Maar welke en hoedanig die gezelschappen zijn die tot de afzonderlijke organen voor de verwekking behoren, werd niet te weten gegeven. Deze zijn immers te innerlijk dan dat ze door iemand die in een lagere sfeer is kunnen worden begrepen. Deze gezelschappen hebben ook betrekking op de nutten van die organen, die echter verborgen zijn en eveneens verwijderd worden gehouden van de wetenschap, ook vanwege de oorzaak die van de voorzienigheid is, dat zulke dingen die in zich in hoogste mate hemels zijn, niet worden gekwetst door vuile gedachten, zoals die van de wulpsheid, hoererij en van echtbreuk zijn. Deze gedachten worden bij de meesten alleen al door het noemen van die organen opgewekt. Omdat dit zo is, is het mij wel geoorloofd enige meer verwijderde dingen die werden gezien mee te delen.

Hemelse Verborgenheden 5056.

Er was een zekere geest bij mij van een andere planeet - over geesten van andere aardbollen zal, vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer elders worden gesproken. Deze smeekte mij dringend dat ik bemiddelend voor hem zou optreden opdat hij in de hemel kon komen. Hij zei dat hij niet wist dat hij het boze had gedaan, alleen dat hij de bewoners van die wereld had berispt, want op zijn planeet zijn er geesten die berispen en diegenen kastijden die niet naar behoren leven. Ook over hen zal worden gehandeld, wanneer over de bewoners van andere werelden zal worden gesproken. Hij voegde hieraan toe dat hij hen, na hen berispt te hebben, had onderricht. Hij sprak toen als het ware met een gebroken stem en hij kon ook tot ontferming bewegen. Maar ik kon hem niets anders antwoorden dan dat ik hem in het geheel geen hulp kon bieden en dat dit enig en alleen van de Heer is, en dat hij, indien hij waardig was, kon hopen. Toen werd hij teruggebracht onder de rechtschapen geesten die van zijn aarde waren, maar dezen zeiden dat hij niet met hen kon samen zijn, omdat hij anders was, maar niettemin, omdat hij vanuit een hevig verlangen aandrong om in de hemel te worden binnengelaten, werd hij naar een gezelschap van rechtschapen geesten van deze aarde gezonden, maar ook dezen zeiden dat hij niet met hen kon zijn. Hij had ook een zwarte kleur in het hemelse licht, maar hijzelf zei dat hij niet zwart maar muiskleurig was. Mij werd gezegd dat zij die zodanig zijn, in het begin, diegenen zijn die daarna onder hen worden opgenomen die de streek van de zaadblaasjes samenstellen. In die blaasjes immers wordt het zaad verzameld met een passend vocht, waarmee het wordt gecombineerd en door de combinatie geschikt gemaakt om, na uitgezonden te zijn, in de hals van de baarmoeder te worden opgelost en zo van dienst te zijn voor de ontvangst. Er is in zo'n substantie een streven en als het ware een verlangen om nut te betrachten, dus om vlug af te leggen waarmee het is bekleed. Iets eenders verscheen ook bij die geest, hij kwam opnieuw bij mij, maar in schamele kledij, en hij zei dat hij brandde van verlangen om in de hemel te komen en dat hij nu bemerkte dat hij zodanig was. Het werd gegeven hem te zeggen dat dit wellicht een aanwijzing was dat hij binnenkort zou worden opgenomen. Door de engelen werd hem toen gezegd dat hij zijn kleed zou afwerpen en hij wierp het toen uit verlangen zo snel af, dat er nauwelijks iets sneller is. Daarmee werd uitgebeeld hoedanig de verlangens zijn van degenen die in de streek zijn waarmee de zaadblaasjes overeenstemmen.

Hemelse Verborgenheden 5057.

Eens verscheen mij een vijzel en daarbij stond een man met een ijzeren werktuig. Vanuit zijn fantasie scheen het hem toe of hij in die vijzel mensen fijnstampte, door hen op afgrijselijke manieren te martelen. Deze man werd hierdoor zeer verkwikt; de gevoelens van deze verkwikking werden aan mij meegedeeld, opdat ik zou weten hoedanig en hoe groot deze is voor hen die zo zijn; het was een helse verkwikking. Door de engelen werd mij gezegd dat een dergelijke verkwikking heeft geregeerd bij de nakomelingen van Jakob en dat zij niets verkwikkender vonden dan de natiën wreed te behandelen, en hen, na ze gedood te hebben, voor de wilde dieren te werpen en de vogels om ze te verslinden. De levenden sneden ze met zagen en bijlen in stukken en lieten hen door de ticheloven gaan, (2 Samuël 12:31) en de kleine kinderen verpletterden ze en wierpen ze weg. Zulke dingen werden nooit bevolen, noch werden ze ooit toegelaten dan alleen aan degenen van wie de dijzenuw ontwricht was, zie: (5051). Zulke geesten wonen onder de rechterhiel, waar de echtbrekers zijn die eveneens wreed zijn. Het is dus te verwonderen dat iemand ooit gelooft, dat die natie boven de andere uitverkoren is geweest, vandaar komt het ook dat velen zich daarin bevestigen dat het leven er niets toe doet, maar dat er een uitverkiezing is, en er vandaar een opneming is in de hemel vanuit barmhartigheid alleen, onverschillig hoe het leven ook is geweest. Terwijl toch eenieder vanuit de gezonde rede kan zien dat zo te denken tegen het Goddelijke indruist; het Goddelijke is immers de Barmhartigheid zelf, waardoor, als de hemel er alleen vanuit de barmhartigheid was, onverschillig hoe het leven ook is, allen, hoevelen het er ook zijn, zouden worden opgenomen. Iemand in de hel neerstoten om daar gemarteld te worden, terwijl hij toch in de hemel kon worden opgenomen, zou onbarmhartig zijn en niet barmhartig, en de een boven de ander uitverkiezen, zou ongerechtigheid zijn en niet gerechtigheid. Daarom wordt aan hen die hebben geloofd en zich erin hebben bevestigd dat enigen zijn uitverkoren en de overigen niet, en dat er in de hemel alleen toelating vanuit barmhartigheid is, onverschillig hoe ze ook hebben geleefd, gezegd, wat ik ook enige malen heb gehoord en gezien, dat de hemel nooit aan iemand door de Heer wordt ontzegd. Degenen die dat begeren kunnen dit uit ervaring weten; ze worden daarom in een bepaald hemels gezelschap geheven, waar diegenen zijn die het leven hebben geleid in de aandoening van het goede of in de naastenliefde. Maar als ze daar komen, beginnen zij, omdat ze boos zijn, angstig en van binnen gekweld te worden, omdat ze een tegenovergesteld leven hebben. Als dan het hemels licht verschijnt, verschijnen ze in dat licht als duivels, bijna zonder menselijke vorm, sommigen met een ingevallen aangezicht, sommigen als een rij tanden, sommigen op andere wijze, zoals monsters. Zo hebben ze een afgrijzen van zichzelf en werpen zich dan halsoverkop in de hel neer, en hoe dieper des te beter voor hen.

Hemelse Verborgenheden 5058.

Er was ook een zeker iemand die in de wereld tot de meer aanzienlijken had behoord en die mij toen bekend was, maar niet hoe hij innerlijk was. In het andere leven echter werd het, na enige ontwikkelingen van de staat van zijn leven, geopenbaard dat hij doortrapt was. Toen hij enige tijd lang onder deze arglistige geesten in het andere leven was geweest en het daar hard te verduren had gehad, wilde hij van hen gescheiden worden. Ik hoorde hem toen zeggen dat hij in de hemel wilde komen, hij had eveneens geloofd dat er alleen een opneming uit barmhartigheid was. Maar er werd hem gezegd dat hij, als hij daar kwam, daar niet zou kunnen vertoeven, en dat hij daar gemarteld zou worden zoals zij die in de wereld in een doodsstrijd zijn. Niettemin hield hij aan en hij werd eveneens toegelaten in een gezelschap waar de eenvoudige goeden zijn; dezen zijn vooraan boven het hoofd. Maar toen hij daar kwam, begon hij volgens zijn leven met geslepenheid en sluwheid te handelen; vandaar begonnen na enige tijd de goeden daar, die eenvoudigen waren, te weeklagen dat hij hun de doorvatting van het goede en het ware, en daardoor hun verkwikkelijke wegnam en zo hun staat vernietigde. Toen werd iets van licht uit de innerlijke hemel toegelaten, waarin hij toen als een duivel verscheen en het bovendeel van zijn neus was afschuwelijk doorgroefd met een smerige wond. Hij begon eveneens binnen in zich gemarteld te worden en toen hij dat voelde wierp hij zich vandaar neer in de hel. Daaruit blijkt dat het niet de uitverkiezing en de opneming vanuit barmhartigheid is, maar dat het het leven is wat de hemel maakt. Niettemin zijn alle dingen van het leven van het goede en van het geloof van het ware vanuit de barmhartigheid voor diegenen in de wereld die de barmhartigheid opnemen. Voor hen is er opneming vanuit barmhartigheid en zij zijn degenen die uitverkorenen worden genoemd, (3755, 3900).

Hemelse Verborgenheden 5059.

Zij die geleefd hebben op manieren die tegen de echtelijke liefde indruisen, namelijk in echtbreuken, goten, toen ze mij genaderd waren, pijn in de lendenen in, de hevigheid ervan was al naar het soort leven van echtbreuken dat ze hadden geleid. Uit deze invloed blijkt ook dat de lendenen overeenstemmen met de echtelijke liefde. Hun hel is ook onder het achterdeel van de lendenen, onder de billen, waar ze zich ophouden in vuilnis en uitwerpselen. Deze dingen zijn voor hen genietingen, want zulke dingen stemmen overeen met die wellusten in de geestelijke wereld. Maar over deze dingen zal worden gehandeld, waar vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, over de hellen in het algemeen en in het bijzonder moet worden gesproken.

Hemelse Verborgenheden 5060.

Wie degenen zijn die met de teelballen overeenstemmen, werd voor mij op dezelfde wijze duidelijk uit diegenen die in de dingen zijn die tegen de echtelijke liefde indruisen en aan de teelballen pijn veroorzaken. Wanneer immers de gezelschappen werken, dan werken ze in op die delen en op die leden van het lichaam waarmee zij overeenstemmen; de hemelse gezelschappen door een milde, zachte en verkwikkelijke invloed, de helse, die in daarmee strijdige dingen zijn, door een nare en pijnlijke invloed. Maar hun invloed worden alleen diegenen gewaar van wie de innerlijke dingen geopend zijn en aan wie vandaar een merkbare verbinding met de geestelijke wereld is gegeven. Zij die in de dingen zijn die tegen de echtelijke liefde indruisen en aan de teelballen pijn veroorzaken, zijn degenen die verraderlijk zijn in liefde, vriendschap en diensten. Toen zulke geesten bij mij kwamen, wilden ze in het verborgene met mij spreken; ze vreesden ten zeerste dat er iemand aanwezig zou zijn. Zo waren ze immers geweest in het leven van hun lichaam, en omdat ze toen zodanig waren geweest, zijn ze ook zo in het andere leven; het leven van elk mens volgt hem immers. Uit de streek rondom Gehenna steeg iets luchtachtigs op, als het ware onzichtbaar; het was een bende van zulke geesten. Maar daarna verscheen de bende aan mij als slechts één geest, hoewel het er velen waren. Er werden hem banden aangelegd, die hij evenwel, zoals het hem toescheen, verwijderde. Hiermee werd aangeduid dat ze hindernissen uit de weg wilden ruimen. Zo immers verschijnen de gedachten en de krachtsinspanningen van het gemoed op uitbeeldende wijze in de wereld van de geesten, en wanneer die verschijnen, bemerkt men direct wat ze betekenen. Daarna scheen het alsof uit zijn lichaam een kleine, sneeuwwitte geest uitging, die op mij toekwam, waarmee hun denken en bedoelingen werd uitgebeeld. Ze wilden namelijk de staat van onschuld aantrekken, opdat niemand zoiets van hen zou kunnen vermoeden. Toen deze bij mij was gekomen liet hij zich neer naar de lendenen en hij scheen zich er als het ware omheen te winden, waarmee werd uitgebeeld dat ze zich in de kuise echtelijke liefde wilden vertonen. Daarna toonden zich de voeten in spiraalvormige bochten, waarmee werd uitgebeeld dat ze zich wilden binnendringen door zulke dingen die in de natuur verkwikkelijk zijn. Tenslotte werd die ene kleine geest bijna onzichtbaar, waardoor werd uitgebeeld dat ze zich geheel en al wilden verschuilen. Mij werd door de engelen gezegd, dat diegenen zo'n manier van binnendringen hebben, die verraderlijk zijn in de echtelijke liefde, namelijk zoals ze zich in de wereld hebben binnengedrongen om echtbreuk te plegen met de vrouwen echtgenoten, door kuis en verstandig over de echtelijke liefde te spreken, door de kleine kinderen te vleien, door de echtgenoot op elke manier te prijzen, totdat men gelooft dat hij een vriend is, kuis en schuldeloos, terwijl hij toch een listige echtbreker is. Hoedanig zij dus zijn, werd eveneens getoond; immers nadat die dingen waren gebeurd, werd die kleine sneeuwachtige geest weer zichtbaar en verscheen toen donker en pikzwart en bovendien hoogst wanstaltig. Hij werd uitgeworpen in zijn eigen hel, die ook diep onder het middendeel van de lendenen was. Zij verblijven daar in de afschuwelijkste uitwerpselen en zijn daar ook onder rovers, die betrekking hebben het onwillekeurig algemene zintuiglijke, (zie 4327). Ik heb daarna ook met zulke geesten gesproken en dezen waren verwonderd dat iemand van echtbreuken een gewetenszaak maakt, namelijk dat iemand vanuit het geweten niet met de echtgenote van een ander zou samenliggen, wanneer het kan. Toen ik met hen over het geweten sprak, ontkenden ze dat iemand een geweten heeft. Mij werd gezegd dat dezen voor het merendeel uit de christelijke wereld zijn en slechts zelden komen er uit andere delen.

Hemelse Verborgenheden 5061.

Bij wijze van aanhangsel mag ik hieraan dit vermeldenswaardige toevoegen; er waren enige geesten die lange tijd in een bijzondere hel opgesloten waren geweest, waaruit ze niet konden uitbreken. Ik had mij er soms over verwonderd wie zij waren. Op zekere avond werden ze vrijgelaten en toen werd van hen een vrij rumoerig, mompelend geluid gehoord, wat lang aanhield. Toen daartoe gelegenheid werd gegeven hoorde ik van hen schimpscheuten tegen mij en ik doorvatte het streven dat ze wilden opklimmen en mij verderven. Ik vroeg aan de engelen wat de oorzaak was; zij zeiden dat dezen mij hadden gehaat toen ze leefden, hoewel ik hun helemaal niets gedaan had. Ik werd onderricht dat zulke geesten, als ze slechts de sfeer gewaarworden van degene die ze hebben gehaat, naar zijn verderf hijgen; maar ze werden teruggezonden naar hun hel. Daaruit kon vaststaan dat zij die elkaar wederzijds in de wereld hebben gehaat, en in het andere leven samenkomen, tegen elkaar vele boze dingen pogen te doen, wat ook uit andere voorbeelden meermalen te weten is gegeven. De haat immers is tegenovergesteld aan de liefde en aan de naastenliefde, en het is een afkeer en als het ware een geestelijke antipathie. Daarom, zodra zij in het andere leven de sfeer gewaarworden van degenen tegen wie ze haat hebben gekoesterd, komen ze als het ware in woede. Daaruit blijkt waar de woorden van de Heer betrekking op hebben die Hij heeft gezegd bij Matthëüs: 'Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Ráka! Die zal strafbaar zijn door de grote raad; maar wie zegt: Gij dwaas! Die zal strafbaar zijn door het helse vuur. Zo gij dan uw gave op het altaar zult offeren en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft; laat daar uw gave voor het altaar, en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder en komt dan en offert uw gave. Weest haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl ge nog met hem op de weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u aan de rechter overlevert, en de rechter u aan de dienaar overlevert en gij in de gevangenis geworpen wordt', (Matthéüs 5:22-25).

Hemelse Verborgenheden 5071.

… Het eeuwige vuur waarin zij - degenen die aan de linkerhand zijn, de vervloekten, (Matthéüs 25:34,35,36) - zullen weggaan, is niet het elementaire vuur, noch is het de gewetenskwelling, maar het is de begeerte van het boze. De begeerten immers die bij de mens zijn, zijn geestelijke vuren die hem in het leven van het lichaam verteren, en hem in het andere leven martelen. Vanuit die vuren martelen de helsen elkaar wederzijds op afgrijselijke manieren. Dat het eeuwige vuur niet een elementair vuur is, kan vaststaan; dat het geen gewetenskwelling is, komt omdat allen die in het boze zijn, geen geweten hebben, en zij die er geen in het leven van het lichaam hebben gehad, kunnen er ook geen in het andere leven hebben. Maar dat het de begeerte is, komt omdat al het vuur dat in het leven is uit de liefden bij de mens is, het hemelse vuur uit de liefde van het goede en van het ware, en het helse vuur uit de liefde van het boze en het valse. Men kan ook zeggen: het hemelse vuur is uit de liefde tot de Heer en uit de liefde tot de naaste, en het helse vuur uit de liefde van zich en de liefde van de wereld. Dat elk vuur of elke warmte van binnen in de mens daaruit komt, kan eenieder weten indien hij daaraan aandacht schenkt. Daarvandaan is het eveneens dat de liefde de geestelijke warmte wordt genoemd, en dat met het vuur en de warmte in het Woord niets anders wordt aangeduid, (934, 1297, 1527, 1528, 1861, 2446, 4906). Het levensvuur bij de bozen is ook zodanig dat wanneer zij in hevigheid van de begeerten zijn, zij ook in een bepaald vuur zijn, waar vanuit zij in de gloed en de woede zijn om anderen te martelen. Het levensvuur bij de goeden echter is zodanig dat wanneer zij in een hogere graad van de aandoening zijn, zij ook als het ware in een zeker vuur zijn, maar vanuit dat in de liefde en de ijver om anderen goed te doen.

Hemelse Verborgenheden 5075.

'Na die woorden', (Genesis 40:1); dat dit betekent na de dingen die voorafgaan, staat vast uit de betekenis van de woorden in de oorspronkelijke taal, zijnde ook de dingen. Hier is dus na die woorden, na die dingen, dus na de dingen die voorafgaan. Dat de woorden in de oorspronkelijke taal ook de dingen betekenen, komt omdat de woorden in de inwendige zin de ware dingen van de leer betekenen, waarom al het Goddelijk Ware in het algemeen het Woord wordt genoemd, en de Heer Zelf, uit Wie al het Goddelijk Ware is, is in de hoogste zin het Woord, (1288); en omdat niets wat in het heelal ontstaat, iets is, dat wil zeggen, een ding is, tenzij het vanuit het Goddelijk Goede door het Goddelijk Ware is, zijn daarom de woorden in de Hebreeuwse taal ook de dingen. Dat niets in het heelal iets is, dat wil zeggen, een ding is, tenzij het vanuit het Goddelijk Goede door het Goddelijk Ware, dat wil zeggen, door het Woord, blijkt bij Johannes: 'In den beginne was het Woord en het Woord was bij God, en het Woord was God; alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is niets gemaakt dat gemaakt is, (Johannes 1:1,3). De innerlijke aanduidende dingen van de woorden ontlenen voor het merendeel hun oorsprong aan de innerlijke mens, die met de geesten en de engelen is. Ieder mens immers is ten aanzien van zijn geest of ten aanzien van die mens zelf die na het heengaan van het lichaam leeft, in gezelschap met de engelen en de geesten, hoewel de uitwendige mens dit niet weet; en omdat hij in gezelschap met hen is, is hij ook met hen in de universele taal, en zo dus in de oorsprongen van de woorden. Vandaar komt het dat verscheidene aanduidende dingen in de woorden zijn neergelegd die in de uitwendige vorm elkaar niet lijken te dekken, zoals hier dat de woorden de dingen betekenen, zoals ook in zeer vele andere gevallen voorkomt, zoals dat het verstand het inwendig gezicht wordt genoemd, en daaraan het licht wordt toegekend; dat de opmerkzaamheid voor en de gehoorzaamheid aan het gehoor en het luisteren wordt genoemd, de waarneming van iets 'ruiken', enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 5078.

… De Heer heeft het lichamelijke zelf in Zich Goddelijk gemaakt, zowel de zinlijke dingen ervan als de opnemende; als gevolg daarvan is Hij ook uit het graf met het lichaam wederopgestaan, en zei Hij eveneens na de wederopstanding tot de discipelen: 'Ziet Mijn handen en Mijn voeten dat Ik het Zelf ben; betast Mij, en ziet; want een geest heeft geen vlees en beenderen, gelijk gij ziet dat Ik heb', (Lukas 24:39). De meesten heden ten dage die van de Kerk zijn, geloven dat eenieder op de laaste dag zal wederopstaan en dan met het lichaam. Deze mening is zo universeel dat nauwelijks iemand vanuit de leringen anders gelooft, maar die mening heeft zich daarom zo geldend gemaakt, omdat de natuurlijke mens meent dat het alleen het lichaam is dat leeft, als hij daarom niet zou geloven dat dit lichaam het leven opnieuw zou opnemen, zou hij de wederopstanding geheel en al loochenen. Maar het is hiermee als volgt gesteld: de mens staat direct na de dood weer op, en dan schijnt hij zichzelf toe in een lichaam te zijn geheel en al zoals in de wereld, met een zodanig aangezicht, en leden en armen, handen, voeten, borst , buik en lendenen; ja zelfs zegt hij ook als hij zich ziet en zich aanraakt dat hij mens is zoals in de wereld. Maar het is niet het uitwendige van hem dat hij in de wereld ronddroeg dat hij ziet en aanraakt, maar het is het inwendige, wat dat menselijke zelf maakt dat leeft en wat het uitwendige rondom zich of buiten de afzonderlijke dingen van zich heeft gehad, waardoor hij in de wereld kon zijn en daar op passende wijze handelen en zijn functies vervullen. Het aardse lichamelijke zelf is hem niet langer van enig nut. Hij is in een andere wereld, waar andere functies en andere krachten en machten zijn, waaraan zijn lichaam zodanig als hij dat daar heeft, is aangepast. Dit ziet hij met zijn ogen, niet met die welke hij in de wereld had, met die welke hij daar heeft en die van zijn inwendige mens zijn en waarmee hij door de ogen van het lichaam vroeger de wereldse en aardse dingen heeft gezien. Dit lichaam voelt hij eveneens met de tast, niet met de handen of met de tastzin die hij in de wereld had en waarover hij zich toen verheugde, maar met de handen en de tastzin die hij daar heeft en zich over verheugt; dit is de tastzin van waaruit de tastzin in de werld het bestaan had. Ook is elke zin daar fijner en volmaakter omdat dit behoort tot de inwendige mens, losgemaakt van de uitwendige. Het inwendige immers is in een volmaakter staat, omdat het aan het uitwendige het gewaarworden geeft; maar wanneer het op het uitwendige werkt, zoals in de wereld, dan wordt de gewaarwording afgestompt en verduisterd. Bovendien is het dit inwendige dat het inwendige gewaarwordt en het is het uitwendige dat het uitwendige gewaarwordt. Vandaar komt het dat de mensen elkaar na de dood wederzijds zien en in gezelschap samen zijn volgens de innerlijke dingen; opdat ik ten aanzien van die zaak zeker zou zijn, is het mij ook gegeven de geesten zelf aan te raken en meermalen met hen over die zaak te spreken, zie: (322, 1630, 4622). De mensen na de dood, die dan geesten worden genoemd, en engelen zij die in het goede hebben geleefd, verwonderen zich zeer dat de mens van de Kerk gelooft dat hij niet eerder het eeuwige leven zal zien dan op de laatste dag, wanneer de wereld ten onder zal gaan, en dat hij dan het weggeworpen stof weer zal aantrekken, terwijl toch de mens van de Kerk weet dat hij na de dood wederopstaat. Wie immers zegt niet, wanneer een mens sterft, dat daarna zijn ziel of zijn geest of in de hemel of in de hel is; en wie zegt niet van zijn kleine kinderen die gestorven zijn, dat zij in de hemel zijn; en wie troost niet een zieke of eveneens een ter dood veroordeelde, dat hij weldra in het andere leven zal komen; en hij die in de doodstrijd is en voorbereid is, gelooft ook niet anders. Zelfs matigen zich ook velen vanuit dat geloof de macht aan om anderen uit de plaatsen van de verdoemenis weg te halen en hen in de hemel binnen te laten en om missen voor hen te houden. Wie weet niet wat de Heer tot de rover zei: 'Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn', (Lukas 23:43), en wat de Heer zei over de rijke en Lazarus, namelijk dat eerstgenoemde in de hel was overgebracht, Lazarus echter door de engelen in de hemel, (Lukas 16:22,23). Wie weet niet wat de Heer heeft geleerd ten aanzien van de wederopstanding, namelijk dat Hij niet een God van de doden was, maar van de levenden, (Lukas 20:38). Deze dingen weet de mens, en ook denkt hij zo en spreekt hij zo wanneer hij vanuit de geest denkt en spreekt, maar wanneer hij dit vanuit het leerstellige doet, dan spreekt hij geheel anders, namelijk dat hij niet eerder zal opstaan dan op de laatste dag, terwijl toch de laatste dag voor eenider daar is, wanneer hij sterft en eveneens is er dan voor hem het gericht, zoals ook verscheidenen zeggen… .

… Deze dingen zijn gezegd opdat men weet dat geen mens met het lichaam waarmee hij omgeven was in de wereld, wederopstaat, maar dat alleen de Heer dit deed, en dit omdat Hij Zijn Lichaam, terwijl Hij in de wereld was, heeft verheerlijkt of Goddelijk gemaakt.

Hemelse Verborgenheden 5110.

… Maar omdat de mens zodanig is dat hij volstrekt geen voorstelling in zijn denken kan hebben van abstracte dingen, als hij niet enig natuurlijke daaraan verbindt dat is binnengegaan vanuit de wereld door de zintuigen, zonder immers iets zodanigs vergaat zijn denken zoals in een afgrond en wordt verstrooid, daarom, opdat het Goddelijke bij de in lichamelijke en aardse dingen geheel en al ondergedompelde mens niet te gronde zou gaan, en het, bij wie het was gebleven, niet zou worden bezoedeld door een onreine voorstelling, en tezamen daarmee al het hemelse en geestelijke dat uit het Goddelijke is, heeft het derhalve Jehovah behaagd Zich daadwerkelijk te vertonen zodanig als Hij is en zodanig als Hij verschijnt in de hemel, namelijk als de Goddelijke Mens. De gehele hemel immers streeft gezamenlijk tot de menselijke vorm, zoals kan vaststaan uit wat is getoond aan het einde van de hoofdstukken over de overeenstemming van alle dingen van de mens met de Grootste Mens, die de hemel is. Dit Goddelijke of de verschijning van Jehovah Zelf in de hemel, is de Heer uit het eeuwige. Hetzelfde nam de Heer eveneens aan toen Hij het menselijke in Zich heeft verheerlijkt of Goddelijk heeft gemaakt, wat ook duidelijk blijkt uit de gedaante waarin Hij voor Petrus, Jakobus en Johannes is verschenen, toen Hij van gedaante werd veranderd, (Matthéüs 17:1, 2), en eveneens waarin Hij enige malen aan de profeten is verschenen. Vandaar nu komt het dat eenieder over het Goddelijke Zelf kan denken als over de mens, en dan over de Heer, in Wie alles Goddelijk is en de volmaakte Drievuldigheid. In de Heer immers is het Goddelijke Zelf de Vader, het Goddelijke in de hemel is de Zoon, en het Goddelijke daaruit voortgaande is de Heilige Geest. Hieruit staat vast dat deze drie één zijn, zoals Hijzelf leert.

Hemelse Verborgenheden 5119.

'En ik nam de druiven, en ik drukte ze uit in Farao's beker', (Genesis 40:11); dat dit de wederkerige invloed betekent in de goede dingen vanuit geestelijke oorsprong daar, staat vast uit de betekenis van druiven, wat de goede dingen van de naastenliefde zijn, (5117) dus de goede dingen vanuit de geestelijke oorsprong. Alle goede dingen immers van de echte naastenliefde zijn daaruit; en uit de betekenis van uitdrukken in Farao's beker, hetgeen de wederkerige invloed is. Onder de wederkerige invloed wordt niet verstaan dat het uiterlijk natuurlijke invloeit in het innerlijke, omdat dit onmogelijk is. De uiterlijke dingen immers kunnen geenszins invloeien in de innerlijke, of wat hetzelfde is, de lagere of latere dingen in de hogere of eerdere. Maar door het redelijke worden de dingen opgeroepen die in het innerlijk natuurlijke zijn, en door middel van dit de dingen die in het uiterlijke zijn. Niet dat de dingen zelf die daar zijn, worden opgeroepen, maar de dingen die daaruit geconcludeerd of als het ware uitgetrokken worden; zodanig is de wedekerige invloed. Het schijnt alsof de dingen die in de wereld zijn, door de zinlijke dingen invloeien naar de innerlijke dingen, maar dit is een zinsbegoocheling. Er is een invloed van de innerlijke dingen in de uiterlijke, en door die invloed is er gewaarwording. Hierover ben ik enige malen met geesten in gesprek geweest, en het werd door levende ondervindingen getoond dat de innerlijke mens ziet en gewaarwordt in de uiterlijke mens wat er buiten deze voorvalt, en dat het zinlijke nergens anders vandaan het leven heeft, of dat het vermogen tot waarnemen en ook de gewaarwording nergens anders vandaan is. Maar deze begoocheling is zodanig en zo groot, dat zij geenszins door de nartuurlijke mens uiteengeslagen kan worden, zelfs niet door de redelijke mens, tenzij deze los van het zinlijke kan denken. Dit is gezegd opdat men weet wat de wederkerige invloed is.

Hemelse Verborgenheden 5128.

… De mens bij wie de zinlijke dingen onderworpen zijn, wordt redelijk genoemd, maar de mens waarbij ze niet onderworpen zijn, wordt zinlijk genoemd. Maar of een mens zinlijk dan wel redelijk is kan moeilijk door anderen worden onderscheiden; wel door hemzelf als hij zijn innerlijke dingen onderzoekt, dat wil zeggen, zijn willen en zijn denken. Of een mens zinlijk dan wel redelijk is, kan door anderen niet worden geweten vanuit de spraak, noch uit de handeling, want het leven van het denken, wat in de spraak is, en het leven van de wil wat in de handeling is, verschijnen niet voor enig zintuig van het lichaam. Men hoort slechts de toon en ziet het gebaar met de aandoening en het wordt niet onderkend of deze geveinsd dan wel waar is. In het andere leven echter wordt door hen die in het goede zijn, duidelijk onderscheiden doorvat zowel wat in de spraak als wat in de handeling is, dus hoedanig het leven is en eveneens vanwaar het leven daarin is. Niettemin bestaan er in de wereld ettelijke aanwijzingen waaruit men enigermate kan opmaken of de zinlijke dingen aan het redelijke zijn onderworpen, dan wel het redelijke aan de zinlijke dingen, of wat hetzelfde is, of de mens redelijk dan wel alleen zinlijk is. De aanwijzingen zijn deze: indien men bemerkt dat een mens in de beginselen van het valse is en zich niet laat verlichten, maar de ware dingen geheel en al verwerpt, is het een aanwijzing dat hij een zinlijk en niet een redelijk mens is. Het redelijke is voor hem toegesloten, zodat het dit licht van de hemel niet toelaat. Nog meer zinlijk zijn zij die in de overreding van het valse zijn; de overreding immers van het valse sluit het redelijke geheel en al toe. Iets anders is het in de beginselen van het valse te zijn, en iets anders in de overreding van het valse. Zij die in de overreding van het valse zijn, hebben in hun natuurlijke enig licht, maar zodanig als het licht van de winter. Dit licht verschijnt in het andere leven bij hen als sneeuwachtig; maar zodra het hemelse licht daarin valt, wordt het verduisterd, en volgens de graad en het hoedanige van de overreding wordt het donker als van de nacht. Dit blijkt eveneens uit hen als ze in de wereld leven; dan immers kunnen ze hoegenaamd niets van het ware zien, ja zelfs zijn door het duistere of nachtelijke van hun valse, de ware dingen voor hen als van geen waarde en zij lachen ook daarom. Zulke mensen verschijnen voor de eenvoudigen soms als redelijk, want door middel van dat sneeuwachtige winterlicht kunnen ze door redeneringen behendig valse dingen bevestigen totdat die als ware dingen verschijnen. In een zodanige overreding zijn meer dan de overigen, velen onder de geleerden. Zij hebben immers de valse dingen bij zich door syllogistische en filosofische en tenslotte door tal van wetenschappelijke dingen bevestigd. Zulke mensen werden bij de Ouden 'slangen van de boom der kennis' genoemd, zie: (195, 196, 197), maar heden ten dage kunnen ze 'innerlijk zinlijken zonder redelijke' worden genoemd, Een aanwijzing of een mens alleen zinlijk, dan wel redelijk is, is vooral zichtbaar in zijn manier van leven. Onder het leven wordt niet het leven verstaan zoals het in het gesprek en in de werken verschijnt, maar zoals het in het gesprek en de werken is. Het leven immers van het gesprek is uit het denken en het leven van de werken is uit de wil, beide uit de bedoeling of het einddoel. Hoedanig dus de bedoeling of het einddoel is in het gesprek en in de werken, zodanig is het leven, want het gesprek zonder innerlijk leven is slechts een klank, en het werk zonder innerlijk leven is alleen beweging. Het is dat leven wat wordt verstaan wanneer er wordt gezegd dat het leven na de dood bij iemand blijft. Als de mens redelijk is, spreekt hij vanuit het goede denken en handelt hij vanuit het goede willen, hij spreekt dan vanuit het geloof en handelt vanuit de naastenliefde. Maar indien de mens niet redelijk is, kan hij weliswaar op een geveinsde manier handelen als een redelijk mens en ook zo spreken, niettemin is er dan niets van het leven vanuit het redelijke in hem. Immers het leven van het boze sluit alle leven of alle verbinding met het redelijke toe en maakt dat hij louter natuurlijk en zinlijk is. Er zijn twee dingen die niet alleen de weg tot verbinding toesluiten, maar de mens ook beroven van het vermogen om ooit redelijk te kunnen worden; dit zijn de bedrog en de ontwijding. Bedrog is zoals een subtiel vergif dat de innerlijke dingen besmet, en ontwijding is dat wat de valse dingen met de ware dingen en de boze dingen met de goede dingen vermengt, vanwege die beide vergaat het redelijke geheel en al. Er zijn bij ieder mens goede en ware dingen die door de Heer zijn weggeborgen van de kindertijd af aan, deze goede en ware dingen worden in het Woord overblijfselen genoemd, waarover men zie: (468, 530, 560, 561, 661, 1050, 1738, 1906, 2284); deze worden besmet door de arglist en vermengt met de ontwijding. Wat ontwijding is, zie: (593, 1008, 1010, 1059, 1327, 1328, 2051, 2426, 3398, 3402, 3489, 3898, 4289, 4601). Uit deze aanwijzingen kan men enigszins weten wie een redelijk mens is en wie een zinlijk mens. Wanneer de zinlijke dingen aan de redelijke zijn onderworpen, dan worden de zinlijke dingen, waaruit de eerste ideeën van de mens komen, verlicht door het licht dat door de hemel van de Heer komt, en eveneens worden dan de zinlijke dingen in orde geschikt om het licht op te nemen en om overeen te stemmen. Wanneer de zinlijke dingen in die staat zijn, verhinderen ze niet langer dat de ware dingen zowel erkend als gezien worden; die welke niet overeenkomen worden terstond verwijderd en die welke overeenkomen worden aanvaard. Die welke overeenkomen zijn dan als het ware in de middelpunten en die welke niet overeenkomen zijn als het ware in de omtrekken. Die welke in de middelpunten zijn worden als het ware naar de hemel opgeheven en die welke in de omtrekken zijn hangen als het ware naar beneden. Die welke in de middelpunten zijn nemen het licht op door het redelijke en ze verschijnen, wanneer ze zich zo in het andere leven zichtbaar vertonen, als sterretjes, die flonkeren en het licht overal rondom sprenkelen tot aan de omtrekken toe, met een vermindering van het licht volgens de graden. In een zodanige vorm worden de natuurlijke en zinlijke dingen geschikt als het redelijke de heerschappij heeft en de zinlijke dingen onderworpen zijn. Dit vindt plaats als de mens wordt wederverwekt; waardoor hij de staat heeft om de ware dingen in volle omvang te zien en te erkennen. Maar als het redelijke is onderworpen aan de zinlijke dingen, gebeurt het tegendeel; dan zijn immers de valse dingen in het midden of in het middelpunt, en in de omtrekken zijn de ware dingen. Die welke in het middelpunt zijn, zijn daar in een bepaald schijnsel, maar dit is een dwaallicht, of zoiets als uit een kolenvuur oprijst. Daarin vloeit van alle kanten vanuit de hel een schijnsel in; het is dit schijnsel dat de duisternis wordt genoemd, want zodra iets van licht vanuit de hemel daarin vloeit, wordt het in duisternis veranderd.

Hemelse Verborgenheden 5149.

'En een vogel die eet uit de mand van boven mijn hoofd'; (Genesis 40:17); dat dit het valse uit het boze betekent, dat het verteerde, staat vast uit de betekenis van de vogel, namelijk de dingen van het verstand, en eveneens de gedachten, en dus de dingen die daaruit voortkomen, namelijk in de echte zin de ware dingen van elk geslacht, en in de tegenovergestelde zin de valse dingen, waarover, (40, 745, 776, 778, 866, 988, 3219). Uit de betekenis van eten, namelijk verteren; het woord 'eten', duidt ook aan in de oorspronkelijke taal 'verteren'; en uit de betekenis van de mand, namelijk 'hetgeen van de wil is', (5144, 5146), hier het boze vanuit de wil, omdat de mand getralied was, zie: (5145). Daaruit volgt dat met de vogel die uit de mand eet van boven het hoofd, het valse vanuit het boze wordt aangeduid, dat dit het verteerde. Het valse is van tweeërlei oorsprong, namelijk het valse van de leer en het valse van het boze. Het valse van de leer verteert de goede dingen niet, want de mens kan in het valse van de leer zijn en toch in het goede, vandaar komt het dat mensen van elke leer gezaligd worden, ook de heidenen; maar het is het valse van het boze dat de goede dingen verteert. Het boze zelf is tegenovergesteld aan het goede, maar uit zichzelf verteert het de goede dingen niet, maar door middel van het valse. Want het valse bestrijdt de ware dingen die van het goede zijn; immers, de ware dingen zijn als het ware de bolwerken waarbinnen het goede is. Door het valse worden bolwerken bestormd, waarbinnen het goede is en wanneer deze eenmaal bestormd zijn, is het goede ten ondergang gedoemd. Iemand die niet weet dat vogels de verstandelijke dingen betekenen, kan niet anders weten dan dat daar, waar in het Woord vogels worden genoemd, het of vogels zijn die worden bedoeld, of dat er met vogels zodanige vergelijkingen worden gemaakt als in de gewone spreektaal. Dat vogels de dingen zijn die van de verstandelijke dingen zijn, zoals gedachten, ideeën, redeneringen en beginselen, dus ware dingen of valse dingen, kan niemand weten dan vanuit de inwendige zin; zoals bij Lukas: 'Het Koninkrijk Gods is gelijk aan een mosterdzaad hetwelk een mens het nemende in zijn tuin geworpen heeft; en het wies op, en het werd tot een grote boom, zodat de vogelen des hemels woonden in zijn takken', (Lukas 13:19); de vogel des hemels daar voor de ware dingen. Bij Ezechiël: 'Hij zal opschieten tot een grootse ceder, en onder hem zullen wonen alle vogel van elke vleugel, in de schaduw van zijn takken zullen zij wonen', (Ezechiël 17:23); de vogel van elke vleugel voor de ware dingen van elk geslacht. Bij dezelfde: 'Aschur was een ceder in de Libanon; in zijn takken nestelden alle vogelen der hemelen, en onder zijn takken baarden zij, alle beest van het veld, en in zijn schaduw woonden alle grote natiën', (Ezechiël 31:13); de vogel der hemelen voor de valse dingen. Bij Daniël: 'Nebukadnezar zag in een droom, zie, een boom in het midden van de aarde; onder hem had het beest van het veld schaduw, en in zijn takken woonden de vogelen van de hemel', (Daniël 4:10,12,14,21); de vogelen van de hemel ook daar voor de valse dingen. Bij Jeremia: 'Ik zag, en zie, geen mens, en alle vogel van de hemel, zij waren weggevlogen', (Jeremia 4:25); geen mens voor geen goede, zie: (4287); de vogelen van de hemel die waren weggevlogen, voor de ware dingen, namelijk dat die waren verstrooid. Bij dezelfde: 'Van de vogel der hemelen aan tot het beest toe, zij zijn weggevlogen, zij zijn heengegaan', (Jeremia 9:10), eender. Bij Matthéüs: 'Een zaaier ging uit om te zaaien, sommige zaden vielen op de harde weg, en de vogelen kwamen en aten ze', (Matthéüs 13:3, 4); daar staan de vogelen van de hemel voor de redeneringen en eveneens voor de valse dingen; zoals op tal van andere plaatsen.

Hemelse Verborgenheden 5171.

Tot welke gebieden de gezelschappen van engelen behoren, kan men in het andere leven weten uit hun ligging in betrekking tot het menselijk lichaam en ook uit hun werking en invloed. Want zij vloeien in en werken op dat orgaan en op dat lid waarin zij zijn. Maar hun invloed en werking kunnen door geen anderen worden doorvat dan door hen die in het andere leven zijn, en niet door de mens, dan alleen door degene bij wie de innerlijke dingen tot daaraan toe zijn geopend. Zelfs niet door die, tenzij hem uit de Heer de mogelijkheid wordt gegeven een bespiegeling met inzicht te hebben over de gevoelens die hiermee gepaard gaan.

Hemelse Verborgenheden 5172.

Er zijn bepaalde rechtschapen geesten die niet door overpeinzing denken en daardoor snel en als het ware ondoordacht de dingen uitspreken die in hun denken opkomen. Zij hebben een innerlijke doorvatting die niet zo aan de oppervlakte is gekomen door overpeinzen en denken zoals bij de andere geesten. In de loop van hun leven zijn ze als het ware door zichzelf onderricht over de goedheid van de dingen en dus niet over de waarheid ervan. Er werd mij aangewezen dat dezen behoren tot de streek van de thymusklier; de thymus immers is een klier die vooral de kleine kinderen van dienst is, en op die leeftijd week is. Bij deze geesten is ook een kinderlijke weekheid overgebleven, waarin de doorvatting van het goede invloeit, waaruit op algemene wijze het ware opblinkt. Zij kunnen temidden van grote beroeringen zijn en toch zelf niet beroerd worden, zoals ook bij die klieren het geval kan zijn.

Hemelse Verborgenheden 5173.

Er zijn in het andere leven zeer vele manieren van 'in beroering' brengen en eveneens ook zeer vele manieren van inwijdingen en spiraalbewegingen. Die beroeringen worden uitgebeeld door de zuiveringen in het lichaam van het bloed, en ook van het serum of lymfe en ook van het chijl, die eveneens plaatsvinden door verschillende vormen van kastijding. De daaropvolgende inleiding tot bepaalde nuttige taken van de vochten wordt uitgebeeld door die spiraalbewegingen. Het is heel gewoon in het andere leven dat geesten nadat ze in beroering zijn gebracht, daarna in een kalme en in een staat van verkwikking worden gebracht en zo in de gezelschappen waarin zij moeten worden ingewijd en waaraan ze moeten worden verbonden. Dat de kastijdingen en de zuiveringen van het bloed, de lymfe en het chijl en ook de voedingsstoffen van de maag, overeenstemmen met zulke dingen in de geestelijke wereld, kan niet anders dan vreemd schijnen voor hen die niets anders dan het natuurlijke in de natuurlijke dingen denken, en meer nog voor hen die nergens anders in geloven en dus loochenen dat daar iets geestelijks in is of daarin zijn kan dat aandrijft en regeert. Maar het is toch hiermee zo gesteld dat in alle en de afzonderlijke dingen die in de natuur en in haar drie rijken zijn, inwendig een drijfkracht vanuit de geestelijke wereld is. Indien er niet zoiets van daaruit daarin was, zou hoegenaamd niets in de natuurlijke wereld oorzaak en uitwerking voortbrengen. Dat wat in de natuurlijke dingen is, wordt de van de eerste schepping aan ingeënte kracht genoemd, terwijl het een streven is, en als dit ophoudt dan houdt de handeling of de beweging op. Vandaar komt het dat de algehele zichtbare wereld het uitbeeldende theater is van de geestelijke wereld. Het is hiermee net zo gesteld als met de beweging van de spieren vanwaar de handeling komt. Indien daarin niet het streven is vanuit het denken en vanuit de wil van de mens, dan zou dit terstond ophouden. Het is immers volgens de in de geleerde wereld bekende regels dat de beweging ophoudt als het streven ophoudt. Verder, dat in het streven het al van de bepaling is, alsmede dat in de beweging niets werkelijks ontstaat dan het streven. Dat die kracht of dat streven in de handeling of de beweging het geestelijke in het natuurlijke is, is duidelijk, want denken en willen is geestelijk, maar handelen en zich bewegen is natuurlijk. Zij die niet verder dan de natuur denken, vatten dit zelfs niet eens, maar ze kunnen het ook niet ontkennen. Evenwel is dat wat in de wil en daaruit in het denken is, dat wat voortbrengt, niet eender in vorm aan de handeling die wordt voortgebracht. De handeling immers beeldt alleen uit dat wat het gemoed wil en denkt.

Hemelse Verborgenheden 5174.

Dat voedingsstoffen of spijzen in de maag op vele manieren in beroering worden gebracht, opdat hun innerlijke dingen eraan worden ontlokt die tot nut moeten strekken, namelijk die in het chijl overgaan en daarna in het bloed, is bekend en ook daarna in de darmen. Zulke pijnigingen worden uitgebeeld door de eerste kwellingen van de geesten, die alle plaatsvinden volgens hun leven in de wereld, opdat de boze dingen worden afgescheiden en de goede dingen die tot nut moeten strekken, worden verzameld. Daarom kan van de zielen of de geesten worden gezegd dat ze kort na het overlijden of na de losmaking uit het lichaam, als het ware eerst in de streek van de maag komen en daar in beroering gebracht en zo gezuiverd worden. Diegenen bij wie de boze dingen de overhand hadden verkregen,worden, nadat ze tevergeefs in beroering zijn gebracht, door de maag in de darmen gevoerd tot aan de laatste, namelijk tot de karteldarm en de endeldarm en vandaar afgescheiden in de latrine, dat wil zeggen, in de hel. Maar diegenen bij wie de goede dingen de overhand hadden, worden na verscheidene processen zoals verwoestingen en zuiveringen veranderd in melksap, en gaan in het bloed over, sommigen langs een langere weg en anderen langs een kortere. Sommigen worden ruw in beroering gebracht, sommigen zachtjes, en sommigen nauwelijks een beetje. Zij die nauwelijks iets worden beroerd, worden uitgebeeld in de sappen van de spijzen die terstond door de aderen worden opgezogen en in de bloedsomloop gebracht, tot in de grote hersenen, enzovoort.

Hemelse Verborgenheden 5175.

Wanneer de mens sterft en in het andere leven binnengaat, is het met zijn leven gesteld zoals met het voedsel dat door de lippen zachtjes wordt ontvangen en daarna door de mond, de keel en de slokdarm naar de maag wordt voortgeleid. Dit gebeurt volgens de gemoedsaard die werd eigengemaakt door de daadwerkelijke handelingen in het leven van het lichaam. De meesten worden in het begin mild behandeld, want ze worden in het samenzijn met de engelen en de goede geesten gehouden; dit wordt in de spijzen daarmee uitgebeeld, dat ze eerst door de lippen zacht worden aangeraakt, en daarna door de tong geproefd hoedanig zij zijn. De spijzen die zacht zijn, en waarin het zoete, het olieachtige en het geestrijke is, worden terstond in de aderen opgenomen en in de bloedsomloop gebracht, maar de spijzen die hard zijn, waarin het bittere, het wrange, en slechts weinig voedzaams is, worden harder aangepakt. Deze worden door de slokdarm in de maag neergelaten, waar ze op verschillende wijzen en door verschillende methoden en martelingen worden gekastijd. Voedsel dat nog harder, wranger en schraler is, wordt in de darmen neergestoten, en tenslotte in de endeldarm, waar de eerste hel is, tenslotte wordt het uitgeworpen en wordt tot uitwerpselen. Op overeenkomstige wijze is het gesteld met het leven van de mens na de dood; eerst wordt de mens in de uitwendige dingen gehouden, en omdat hij in de uitwendige dingen een burgerlijk en fatsoenlijk leven heeft geleid, is hij met de engelen en met de rechtschapen geesten. Maar daarna worden hem de uitwendige dingen afgenomen; dan blijkt hoedanig hij van binnen is geweest ten aanzien van zijn denken en ten aanzien van de aandoeningen en tenslotte ten aanzien van de doeleinden, volgens deze wordt het leven dat hem wacht.

Hemelse Verborgenheden 5176.

Zolang als geesten in de staat zijn waarin ze zijn volgens de voedingsstoffen of spijzen in de maag, zolang zijn ze niet in de Grootste Mens, maar worden daarin binnengeleid. Maar wanneer ze op uitbeeldende wijze in het bloed zijn, dat zijn ze in de Grootste Mens.

Hemelse Verborgenheden 5177.

Zij die zeer bezorgd zijn geweest over toekomstige dingen en meer nog zij die daardoor inhalig en gierig zijn geworden, verschijnen in de streek waar de maag is; velen zijn daar aan mij verschenen. De sfeer van hun leven kan worden vergeleken met de misselijkmakende walm die uit de maag opwasemt, en ook met een zwaar gevoel als gevolg van een slechte spijsvertering. Zij die zodanig zijn geweest, verblijven lange tijd in deze streek, want de bezorgdheid over toekomstige dingen als die werkelijk bevestigd is, verzwakt en vertraagt de invloed van het geestelijk leven zeer. Zij schrijven immers aan zichzelf toe wat de goddelijke voorzienigheid is, en zij die dit doen, belemmeren de invloed, en verwijderen zich van het leven van het goede en het ware.

Hemelse Verborgenheden 5178.

Omdat het de bezorgdheid over toekomstige dingen is die bij de mens angsten veroorzaakt, en omdat zulke geesten in de streek van de maag verschijnen, hebben angsten op de maag een groter effect dan op de overige inwendige organen. Het werd eveneens gegeven te onderkennen hoe die angsten werden vermeerderd en verminderd al naar de aanwezigheid en de verwijdering van die geesten. Sommige angsten werden innerlijk gevoeld, andere meer uiterlijk, sommige hoger en andere lager, al naar het verschil van zulke bezorgdheden ten aanzien van de oorsprongen, de afleidingen en de bepalingen. Vandaar eveneens komt het dat wanneer zulke angsten het gemoed in beslag nemen, de streek rondom de maag wordt samengesnoerd en dat daar soms pijn wordt gevoeld. Dit verklaart ook waarom angsten vandaar schijnen op te rijzen. Daardoor komt het ook, dat als de mens niet langer bezorgd is over toekomstige dingen, of als alle dingen goed voor hem uitvallen, zodat hij niet langer angstig is voor enige tegenspoed, de streek rondom de maag vrij en verruimd is en dat hij weer opgewekt is.

Hemelse Verborgenheden 5179.

Eens bespeurde ik een beklemming in het lagere deel van de maag, waaruit het voor mij vaststond dat zulke geesten aanwezig waren. Ik sprak met hen en zei dat het beter was dat zij zich terugtrokken, omdat hun sfeer die angst veroorzaakt, niet strookte met de sferen van de geesten die bij mij zijn. Toen kwam het gesprek met hen over de sferen, namelijk dat er zeer veel geestelijke sferen rondom de mens zijn en dat de mensen niet weten en ook niet willen weten dat deze er zijn. De oorzaak hiervan is dat zij al datgene ontkennen wat geestelijk wordt genoemd, en sommigen alles wat niet gezien en aangeraakt wordt en dus dat er sferen vanuit de geestelijke wereld rondom de mens zijn die met zijn leven overeenkomen. De mens is door die sferen in het gezelschap van geesten van eenzelfde aandoening, waarbij vele zaken plaatsvinden, die de mens, die alle dingen aan de natuur toekent, ofwel loochent, ofwel aan een meer verborgen natuur toeschrijft; zoals bijvoorbeeld dat wat aan de fortuin, het geluk of het lot wordt toegeschreven. Sommigen immers zijn door de ervaring geheel en al daarvan overtuigd dat er iets op verborgen wijze werkt, wat de fortuin wordt genoemd, maar ze weten niet waar dit vandaan komt. Dat zoiets vanuit de geestelijke sfeer is en dat dit het laatste van de voorzienigheid is, zal elders worden gezegd vanuit de goddelijke barmhartigheid van de Heer, wat vanuit eigen ervaring wordt betuigd.

Hemelse Verborgenheden 5180.

Er zijn genieën en geesten die een soort van zuiging of aantrekking over het hoofd brengen, zodanig dat de plaats waar zo'n aantrekking of zuiging ontstaat, pijn doet. Een duidelijk gevoel van zo'n zuiging werd bespeurd, alsof er een vlies duidelijk voelbaar werd aangezogen. Of anderen deze pijn hadden kunnen uithouden betwijfel ik, maar omdat ik daaraan gewend was, hield ik dit meermalen zonder pijn uit. De voornaamste plaats van de zuiging was op de kruin van het hoofd en vandaar plantte deze zich voort naar de streek van het linkeroor en toen naar de streek van het linkeroog. De zuiging naar het oog vond plaats door geesten, die naar het oor door genieën. Beiden behoren tot de streek van chijlblaasjes en van de chijlbuisjes, waarheen ook het chijl van overal vandaan wordt aangetrokken, hoewel het ook tevens gedreven wordt. Bovendien waren er anderen die binnen in het hoofd op bijna eenzelfde wijze werkten, maar niet met zulk een zuigkracht. Er werd gezegd dat het diegenen zijn met wie het fijne chijl overeenstemt, wat aan de grote hersenen wordt toegevoerd en daar met nieuwe animale geest wordt vermengd om vervolgens aan het hart te worden gestuurd. Zij die aan de buitenkant werken, verschijnen aan mij eerst aan de voorzijde, een weinig naar links, daarna daar hogerop, zodat hun streek werd waargenomen opstijgend uit het vlak van het neusbeen naar het vlak van het linkeroor toe. Zij die dat gebied uitmaken, zijn van tweeërlei soort; sommigen zijn vrij ingetogen en anderen vrijpostig; de ingetogen mensen zijn diegenen die hebben verlangd de gedachten van de mensen te weten, teneinde hen tot zich te lokken en aan zich te binden. Wie immers de gedachten van een ander weet, weet diens innerlijke en verborgen dingen, en hieruit ontstaat verbinding; het doel ervan is de omgang en de vriendschap. Dezen verlangen alleen de goede dingen te weten en ze vorsen die uit, en de overige dingen leggen zij ten goede uit. Maar de vrijpostige mensen begeren en proberen op tal van manieren de gedachten van anderen uit te vissen met het doel, of voordeel te behalen, of te schaden. Omdat dezen in zo'n begeerte en ijver zijn, houden ze het gemoed van de ander vast in de zaak die ze willen weten, waarbij ze niet wijken, en ook instemming vanuit de aandoening daaraan betuigen, zo trekken ze ook de verborgen gedachten naar zich toe. Op dezelfde wijze handelen deze mensen in het andere leven in gezelschappen daar, en daar nog meer bedreven. Daar laten ze de ander ook niet van zijn voorstelling afdwalen, maar wekken deze juist op en lokken die zo tevoorschijn. Daarna houden ze hen als het ware in banden en onder hun controle, omdat zij dan bekend zijn met hun boze dingen. Maar deze geesten zijn onder de dolende geesten en worden meer dan eens getuchtigd.

Hemelse Verborgenheden 5181.

Uit de spiraalbewegingen kan men ook enigermate leren kennen tot welk gebied in de Grootste Mens en op welke overeenstemmende wijze in het lichaam de geesten en de engelen behoren. De spiraalbewegingen van hen die tot het gebied van de lymfevaten behoren, zijn teer en snel, zoals een zacht vloeiend, waterachtig iets, zodat men nauwelijks enige draaibeweging kan bemerken. Zij die tot de dingen van de lymfe behoren, worden daarna tot plaatsen gebracht die, naar zij zeiden, op het darmscheil betrekking hebben. Daarna worden zij vandaar weggevoerd naar verschillende plaatsen in de Grootste Mens, om tot nut van dienst te zijn, zoals de chijl in het lichaam.

Hemelse Verborgenheden 5182.

Er zijn spiraalbewegingen waarin de geesten die net zijn aangekomen moeten worden ingewijd; zodat ze in het gezelschap van anderen kunnen zijn, en met hen tegelijkertijd zowel kunnen spreken als denken. Er moet in het andere leven een samenstemmen en eensgezindheid van allen zijn opdat zij één zijn, zoals alle en de afzonderlijke dingen in de mens, die, hoewel ze overal verschillend zijn, niettemin door het eensgezinde één uitmaken. Dit is ook zo in de Grootste Mens, met dit doel moet het denken en de spraak van de een met die van de anderen samenstemmen. Het fundamentele is dat het denken en de spraak bij eenieder in het gezelschap samenstemt, anders wordt het niet-samenstemmende als een hinderlijk geruis bemerkt, wat de gemoederen van de anderen stoort. Al het niet-samenstemmende verontreinigt ook en is iets onzuivers dat moet worden verworpen. Dit onzuivere vanuit het niet-samenstemmen wordt uitgebeeld door het onzuivere van en in het bloed; hiervan moet het gezuiverd worden. Die zuivering vindt plaats door beroeringen, die niets anders zijn dan verzoekingen van verschillend geslacht, en daarna door inleidingen in de spiraalbewegingen. Het doel van de eerste inleiding in de spiraalbewegingen is, opdat zij aan elkaar kunnen worden aangepast; de tweede is, opdat het denken en de spraak samenstemmen; de derde is, opdat zij onderling overeenkomen ten aanzien van het denken en van de aandoeningen; de vierde is opdat zij overeenkomen in de ware en de goede dingen.

Hemelse Verborgenheden 5183.

Het werd gegeven de spiraalbewegingen te zien van hen die tot het gebied van de lever behoren, en dit een uur lang. De spiraalbewegingen waren zacht, op verschillende wijze rondom vloeiend naar de werking van dat orgaan; dit gaf mij een prettig gevoel. Hun werking is uiteenlopend, maar is in het algemeen kringvormig. Dat hun werking uiteenlopend is, wordt eveneens uitgebeeld in de verrichtingen van de lever, die uiteenlopend zijn. De lever immers voert het bloed aan en scheidt het; het betere giet zij in de aderen, dat van middelmatige kwaliteit zendt zij in de levergang, en de minste kwaliteit laat zij over aan de galblaas; zo gebeurt het bij volwassenen. Maar in de embryo's neemt de lever het bloed op uit de baarmoeder van de moeder, en zuivert het. Het meest zuivere brengt zij in de aderen, opdat het langs een kortere weg in het hart invloeit; ze treedt dan op als wachter vóór het hart.

Hemelse Verborgenheden 5184.

Zij die tot de alvleesklier behoren treden op een scherpere wijze op, en als het ware als op een zagende manier, zelfs met dergelijke geluiden. Dit gedruis is volledig hoorbaar voor de oren van de geesten, niet echter voor die van de mens, tenzij deze in de geest is terwijl hij in het lichaam is. Hun streek is tussen de streek van de milt en van de lever, meer naar links. Zij die in het gebied van de milt zijn, zijn bijna rechtstreeks boven het hoofd, maar hun werking komt neer in de milt.

Hemelse Verborgenheden 5185.

Er zijn geesten die betrekking hebben op de alvleesklierbuis, de leverbuis en de galbuis, en dus op de galstoffen die daarin aanwezig zijn en die de darmen uitwerpen. Die geesten zijn van elkaar onderscheiden, maar ze werken samen volgens de staat van hen van wie hun werking wordt gevraagd. Zij nemen vooral deel aan kastijdingen en bestraffingen die zij willen regelen. Zij die onder hen de slechtsten zijn, zijn zo hardnekkig dat ze nooit willen ophouden, indien ze niet door vrees en bedreiging worden afgeschrikt. Zij vrezen immers zelf de straffen en beloven dan allerlei dingen. Zij zijn degenen die in het leven van het lichaam hardnekkig aan hun meningen vasthielden, dus niet vanuit het boze van het leven, maar wel vanuit een natuurlijke verdorvenheid. Wanneer zij in hun natuurlijke staat zijn, denken ze niets - niets denken is vaag over verscheidene dingen tegelijkertijd denken en niets duidelijk onderscheiden over een bepaald iets. Hun verlustigingen komen voort uit kastijden en zo het goede te doen, maar ze onthouden zich ook niet van vuiligheden.

Hemelse Verborgenheden 5186.

Zij die het gebied van de galblaas uitmaken, zijn aan de rug. Zij zijn degenen die in het leven van het lichaam het rechtschapene hebben veracht en op bepaalde wijze het vrome; en eveneens geesten die deze dingen hebben veracht.

Hemelse Verborgenheden 5187.

Een zekere geest kwam tot mij met de vraag of ik wist waar hij zou kunnen verblijven. Ik was van mening dat hij rechtschapen was, en toen ik hem zei dat hij wellicht hier kon zijn, kwamen kwelgeesten van dit gebied, en kwelden hem erbarmelijk, wat mij leed deed en tevergeefs wilde ik dit verhinderen. Ik bemerkte toen dat ik in het gebied van de galblaas was; de kwelgeesten behoorden tot hen die het rechtschapene en het vrome hebben veracht. Het werd gegeven, één soort van kwelling waar te nemen; deze bestond in een gedwongen worden om sneller te speken dan men denkt. Dit deden ze door de spraak van het denken af te trekken, en dan door dwang om hun spraak te volgen, wat pijnlijk is. Door zo'n kwelling worden de trage geesten ingewijd om sneller te denken en te spreken.

Hemelse Verborgenheden 51